Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. P.A.M. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. P.A.M. Mevis, en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. N. Rozemond. Zie verder J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 439 e.v.
HR, 20-12-2022, nr. 21/01482
ECLI:NL:HR:2022:1839
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2022
- Zaaknummer
21/01482
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1839, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:551
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1082
ECLI:NL:PHR:2022:1082, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1839
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01482
Datum 20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 maart 2021, nummer 22-002053-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2022.
Conclusie 22‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van vervoer en de voorbereiding van invoer en vervoer van cocaïne. Klacht over bewezenverklaring medeplegen. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01482
Zitting 22 november 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
1. De verdachte is bij arrest van 29 maart 2021 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden, met aftrek van voorarrest, wegens het onder 2 en 3 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als (nummering door mij ingevoegd): “de voortgezette handeling van (1) medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en (2) medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich en/of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en (3) medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een vervoermiddel voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd is tot het plegen van dat feit”. Bovendien heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van het beslag, een en ander zoals vermeld in het arrest.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. In het middel wordt geklaagd over het oordeel dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de bewezen verklaarde handelingen.
De bewezenverklaring en de bewijsoverweging
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“2. hij in de periode van 24 december 2015 tot en met 14 januari 2016 op de Atlantische Oceaan en op de Noordzee, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd, 1075,92 kilogram cocaïne (netto gewicht), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
3. hij, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van 1 mei 2015 tot en met 15 januari 2016 in Suriname en/of op de Atlantische Oceaan en/of op de Noordzee en/of in Nederland, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren van circa 1075,92 kilogram cocaïne (netto gewicht), zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft, en een vervoermiddel, te weten een sleepboot genaamd de ' [schip 1] ' voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van voornoemd feit,
hebbende verdachte en/of een van zijn mededader(s) met betrekking tot deze partij:
- middels het bedrijf [A] een sleepboot, de ' [schip 1] ' gehuurd en ter beschikking gesteld en
- verschillende personen benaderd en betalingen verricht om als kapitein of bemanning van voornoemd schip dienst te doen en
- opdracht heeft gegeven om met voornoemd schip richting Paramaribo te varen en
- (vervolgens) opdracht gegeven om met voornoemd schip, een Surinaamse haven te verlaten en
- met dat vaartuig vervolgens richting Nederlands grondgebied gevaren en
- op zee pakketten met daarin bovengenoemde hoeveelheid cocaïne overgeladen op een ander vaartuig, te weten [schip 2] .”
5. De bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Ik volsta met een verwijzing daarnaar.
6. Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“Vaststelling van feiten
In de nacht van 14 op 15 januari 2016 is na noodweer de vissersboot [schip 2] op het strand bij Cadzand aangespoeld. Onder de vloer in de kajuit heeft de politie een partij cocaïne met een netto gewicht van 1.075,92 kilogram aangetroffen. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze partij verdovende middelen op 14 januari 2016 op de Noordzee vanaf de zeesleepboot [schip 1] is overgeladen op [schip 2] . [schip 1] was op dat moment vanuit Paramaribo op weg naar Rotterdam. Aan de hand van data van prepaidkaarten van de satellietverbinding aan boord van [schip 1] is de vaarroute gereconstrueerd en zijn twee opvallende koersafwijkingen met daarbij vreemde manoeuvres van de zeesleper in beeld gebracht, te weten op 24 december 2015 tussen 15:15 en 16:30 op vijftig zeemijl uit de kust van Suriname en op 14 januari 2016 tussen 17:15 en 18:15 voor de Belgisch/Nederlandse kust.
De verdachte was in de ten laste gelegde periode via zijn bedrijf [A] de huurder van [schip 1] . Onderdeel van de feitelijke bedrijfsactiviteiten van [A] was het verslepen van gebruikte schepen over de hele wereld. Op 28 september 2015 is de zeesleepboot [schip 1] van Las Palmas via Kaapverdië naar Trinidad & Tobago vertrokken, alwaar in oktober 2015 een sleep is opgehaald: de [schip 3] . Dit was de tweede […] viskotter die [schip 1] versleepte. Daarna is koers voor de terugweg gezet.
Voor wat betreft de bemanning zorgde de eigenaar van [schip 1] via een uitzendbureau voor de plaatsing van drie Filipijnse bemanningsleden aan boord, onder wie (vanaf de haven in Paramaribo) [betrokkene 1] . De verdachte regelde de andere bemanningsleden, zoals de kapitein en eerste stuurman. Voor de terugreis van [schip 1] was de kapitein [betrokkene 2] en de eerste stuurman [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ). In oktober 2015 is [betrokkene 4] op Trinidad & Tobago aan boord gekomen, volgens de met hem op 1 september 2015 gesloten, en door de verdachte ondertekende arbeidsovereenkomst als kok. Het monsterboekje van [betrokkene 4] dateert van 15 september 2015 en is op of voor 3 augustus 2015 aangevraagd. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] waren alle drie bij de verdachte in loondienst en werden door de verdachte betaald.
De verdachte was degene die de reis en het transport van plaats A naar plaats B regelde en in dat verband opdrachten gaf. Zo was het ook de verdachte die op 18 november 2015 de instructie gaf naar Paramaribo te gaan, waarop de koers van [schip 1] dienovereenkomstig verlegd werd. De verdachte was een deel van de periode dat [schip 1] daar lag zelf ook in Paramaribo, en is meermalen met een of meer anderen aan boord geweest. Hij heeft ervoor gezorgd dat voor de terugreis van [schip 1] satelliettelefoons en simkaarten werden aangeschaft. De verdachte was degene die uiteindelijk ook weer opdracht heeft gegeven uit Paramaribo te vertrekken.
Het hof stelt verder vast dat de verdachte gedurende de terugreis meermalen contact heeft gehad met een satelliettelefoon die aan boord van [schip 1] was. Opvallend hierbij is dat deze contacten met name werden gelegd of getracht te leggen, rond het moment dat [schip 1] op 24 december 2015 voornoemde vreemde - en van de koers afwijkende - manoeuvres maakte, en op 14 januari 2016. Op die momenten laten de onderlinge belcontacten een hogere frequentie zien. Dit volgt uit een analyse van de satellietdata aan de hand van de prepaidkaarten op [schip 1] en een onderzoek naar de belgeschiedenis van de satelliettelefoon.
Hoewel vijf bemanningsleden voor [schip 1] een "safe manning" is, is [betrokkene 4] voor de (terug)reis van [schip 1] als zesde bemanningslid aan boord gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 4] als kok heeft aangenomen, omdat hij gebeld werd door [betrokkene 2] met de mededeling dat ze een kok nodig hadden omdat er niet fatsoenlijk gekookt werd aan boord. [betrokkene 2] belde hem toen [schip 1] 7 à 8 dagen onderweg was om [schip 3] op te halen, zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard.
Overwegingen hof
De hiervoor genoemde koersafwijkingen met vreemde manoeuvres van [schip 1] passen goed bij het aan en van boord nemen van een partij drugs vanaf, respectievelijk op een langszij liggend bootje. Het hof gaat er dan ook van uit dat de drugs op 24 december 2015 tussen 15:15 uur en 16:30 uur voor de kust van Suriname aan boord zijn genomen en op 14 januari 2016 tussen 17:15 uur en 18:15 uur op de Noordzee weer zijn overgezet. Dit brengt verder met zich mee, dat de opdracht tot koerswijziging naar Paramaribo van 18 november 2015 bepalend is geweest voor het latere cocaïnetransport en de pick-up daarvan via de terugweg uit Suriname richting Nederland, aangezien deze drugs de dag van vertrek uit Paramaribo op 24 december 2015 aan boord zijn gehaald.
Het hof acht het verder niet aannemelijk dat [betrokkene 4] daadwerkelijk en om de door de verdachte genoemde reden als kok deel is gaan uitmaken van de bemanning. Het hof stelt allereerst vast dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, die erop neerkomt dat [betrokkene 2] hem in oktober 2015 om een kok heeft gevraagd, zich niet verhoudt met de aanvraagdatum van het monsterboekje van [betrokkene 4] (op of voor 3 augustus 2015) en de datum waarop de arbeidsovereenkomst met [betrokkene 4] zou zijn gesloten (1 september 2015). Daarmee is niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 2] in oktober 2015 om een kok heeft gevraagd. Nog afgezien hiervan, acht het hof het ook niet aannemelijk dat [betrokkene 4] op enig ander moment aan boord van [schip 1] is gepositioneerd als kok. [betrokkene 4] had geen achtergrond of ervaring als kok, had geen opleiding daartoe gevolgd en afgerond en had geen enkele zeemanservaring. De getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , die als kapitein respectievelijk eerste stuurman hebben gevaren op [schip 1] , hebben beiden verklaard over de gebruikelijke gang van zaken aan boord van [schip 1] . [betrokkene 5] heeft verklaard dat zo'n beetje iedereen aan boord kookte en [betrokkene 6] heeft verklaard: "De AB's (het hof begrijpt: able seaman) koken. Dit zijn vaak de Filipijnse jongens. Ik mag echter ook graag koken en bij een sleep is koken een leuke afwisseling. Het kan ook zijn dat er een kok aan boord is, maar dat is eigenlijk een luxe." Deze getuigen reppen niet van problemen met het koken waardoor er een noodzaak was om een kok aan boord te hebben terwijl er al vanaf mei 2015 met [schip 1] werd gevaren onder leiding van de verdachte. Ook vanuit bedrijfseconomisch perspectief valt niet in te zien waarom er een kok moest worden ingevlogen en mee moest varen; dat is immers een grote kostenpost (een luxe) zonder dat er veel toegevoegde waarde is ten opzichte van de eerdere situatie. Bovendien heeft [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat [betrokkene 4] zich voordeed als kok en degene was die alles regelde met betrekking tot de drugs. [betrokkene 4] beschikte aan boord over PGP-telefoons, aldus [betrokkene 2] .
Slotsom
Het hof leidt uit voornoemd samenstel van feiten en omstandigheden af dat de verdachte [betrokkene 4] aan boord heeft gebracht onder de vlag van kok maar met geen ander doel dan de gang van zaken met betrekking tot de drugs aan boord in de gaten te houden en daarover contact met hem te onderhouden. Uit het voorgaande volgt verder dat de verdachte als huurder [schip 1] feitelijk in gebruik had op de grote vaart, hij de reis met de sleepboot [schip 1] organiseerde, de belangrijkste leden van de bemanning daarvan samenstelde en bepaalde waar het schip wanneer naar toe ging. Hij heeft ervoor gezorgd dat het schip op het juiste moment de haven van Paramaribo aandeed en daar weer vertrok. Hij heeft geregeld dat er iemand aan boord was - [betrokkene 4] - die de boel in de gaten moest houden. De verdachte heeft gedurende de reis contact met [schip 1] onderhouden, zeker op de belangrijkste momenten. Hoewel de verdachte zelf niet aan boord is geweest tijdens, het vervoeren van de verdovende middelen, heeft hij op deze wijze een onmisbare en wezenlijke bijdrage hieraan geleverd. Tevens heeft hij als medepleger verschillende voorbereidingshandelingen met betrekking tot het invoeren en het vervoeren van de verdovende middelen gepleegd.
(…)
Alternatief scenario
De verdachte heeft een scenario geschetst waarin (een of meer leden van) de bemanning buiten zijn weten alles geregeld heeft. Het hof stelt voorop dat dit scenario zich slecht laat verenigen met het feit dat de verdachte als huurder [schip 1] feitelijk in gebruik had, degene was die de reis organiseerde en bepaalde en de - belangrijkste - bemanningsleden samenstelde. Deze bemanningsleden zijn immers in deze opzichten grotendeels afhankelijk van de verdachte. Een lading verdovende middelen van deze omvang en van een waarde van enkele tientallen miljoenen euro’s moet op het juiste moment en de juiste plaats aan en van boord. Dit vereist voorbereiding, afstemming en overleg. De bemanning kan dan niet het risico lopen dat de verdachte als opdrachtgever van het (sleep)transport en als hun werkgever hen in hun plannen en de uitvoering daarvan belemmert.
In de onderbouwing van het scenario heeft de verdediging - kort samengevat - erop gewezen dat [schip 1] al eerder uit Trinidad & Tobago vertrokken is dan in het logboek is aangegeven, het logboek mogelijk vervalst is, de verdachte legitieme redenen had voor de koerswijziging op 18 november 2015, er aan [schip 1] diverse reparaties verricht zijn in de haven van Paramaribo en de verdachte daartoe ook verschillende zakelijke afspraken had. Dit laatste vormde de reden voor de aanwezigheid van de verdachte in Paramaribo.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De kapitein is verantwoordelijk voor het logboek, en hij had ook contact met de verdachte over de koers. Uit het dossier kan afgeleid worden dat kapitein [betrokkene 2] na vertrek uit Trinidad & Tobago problemen met de hydrofoor (zoetwatermaker) meldde, maar ook bleek opeens de sleep door de verdachte niet (afdoende) verzekerd te zijn voor een versleping naar Rotterdam. De verdachte heeft [betrokkene 2] daarna verteld dat hij de sleep verkocht had en zou achterlaten in Paramaribo, en heeft daartoe op 18 november 2015 opdracht gegeven koers te zetten naar Paramaribo. Het verzekeren van de sleep was de verantwoordelijkheid van de verdachte. Dat de sleep verkocht was bleek vervolgens niet juist te zijn. Vervolgens lijken er in Suriname inderdaad nog reparaties te zijn verricht aan [schip 1] , waaronder door de verdachte zelf. Het voorgaande neemt niet weg dat - om redenen die in het bijzonder in de machtssfeer van de verdachte lagen - [schip 1] naar Suriname is uitgeweken, en dat hiertoe de opdracht van de verdachte nodig was. Afgezien van de vraag wat een of meer bemanningsleden op dat moment (al) wist(en) van de latere drugs, doet dit dus niet af aan het gegeven dat de verdachte - om de eerder genoemde redenen - wetenschap moet hebben gehad van het op handen zijnde drugstransport. Dat hij mogelijk ook andere redenen had om in Paramaribo te zijn, doet hieraan evenmin af, en ook de andere door de verdachte ter adstructie van zijn scenario aangevoerde stellingen lopen hierop stuk; handelen van alleen de bemanning buiten medeweten van de verdachte verwerpt het hof als onaannemelijk geworden. In het midden kan dus blijven of [schip 1] op 10 november 2015 of al op 28 oktober 2015 uit Trinidad & Tobago is vertrokken, en of het logboek - dat zich niet compleet in het dossier bevindt - helemaal klopt.”
Het juridisch kader
7. De Hoge Raad heeft vanaf 2014 in verschillende arresten algemene beschouwingen gewijd aan het medeplegen.1.Vóór 2014 had hij al uitgemaakt dat voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is vereist dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat het accent hierbij meer ligt op de samenwerking dan op de vraag wie welke handelingen heeft verricht.2.De vraag of aan dit vereiste is voldaan, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden.3.In elke zaak komt het aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling kan de feitenrechter in de ogen van de Hoge Raad rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De cassatierechter heeft benadrukt dat de kwalificatie ‘medeplegen’ slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
8. In 2016 wees de Hoge Raad er nog eens op dat dit beslissingskader niet anders dan globaal kan zijn.4.Hij lichtte toe dat het globale karakter van het beslissingskader samenhangt met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij de aard van het delict een rol kan spelen. Bovendien kan de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld variëren. In dat verband kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. De feitenrechter mag bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.5.
9. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).6.Alhoewel de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit, kan zijn bijdrage ook bestaan uit verscheidene gedragingen voor, tijdens en/of na het delict. In afwijkende situaties waarin de bijdrage hoofzakelijk vóór of na het delict wordt geleverd, dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of bij het strafbare feit wel zo bewust en nauw is samengewerkt dat de kwalificatie ‘medeplegen’ gerechtvaardigd is.7.Overigens zal een geringe rol (of zelfs het ontbreken van enige rol) tijdens de uitvoering van het delict, moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding.
Een nadere omschrijving van het middel
10. Zoals gezegd is het middel gericht tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en de voorbereiding van het opzettelijk invoeren en vervoeren van cocaïne. In de toelichting op het middel betoogt de steller dat het hof “nogal speculatief te werk is gegaan” en dat de bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen.
11. Blijkens de toelichting richt het middel zijn pijlen op de hiervoor onder ‘slotsom’ geciteerde bewijsoverweging van het hof, meer in het bijzonder voor zover deze inhoudt:
i. “dat de verdachte [betrokkene 4] aan boord heeft gebracht onder de vlag van kok maar met geen ander doel dan de gang van zaken met betrekking tot de drugs aan boord in de gaten te houden en daarover contact met hem te onderhouden”;
ii. “hij ervoor heeft gezorgd dat het schip op het juiste moment de haven van Paramaribo aandeed en daar weer vertrok. Hij heeft geregeld dat er iemand aan boord was – [betrokkene 4] – die de boel in de gaten moest houden. De verdachte heeft gedurende de reis contact met [schip 1] onderhouden, zeker op de belangrijke momenten”;
iii. “het gegeven dat de verdachte (…) wetenschap moet hebben gehad van het op handen zijnde drugstransport”.
De bespreking van het middel
12. Het hof heeft het volgende vastgesteld. Het hof acht niet aannemelijk dat [betrokkene 4] daadwerkelijk als kok deel is gaan uitmaken van de bemanning van [schip 1] , omdat de verklaring van de verdachte dat [betrokkene 2] hem in oktober 2015 om een kok heeft gevraagd zich niet verhoudt met (i) de aanvraagdatum van het monsterboekje van [betrokkene 4] en (ii) de datum waarop de arbeidsovereenkomst met [betrokkene 4] zou zijn gesloten. Bovendien had [betrokkene 4] geen enkele zeemans- en/of kokservaring en hebben de getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] verklaard dat er geen problemen waren met de catering. Er bestond dus geen noodzaak om een kok aan boord te nemen. Daar komt bij dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat “[betrokkene 4] zich voordeed als kok, maar in feite alles regelde met betrekking tot de drugs” en dat [betrokkene 4] beschikte over de PGP-telefoons. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft het hof klaarblijkelijk afgeleid dat de verdachte [betrokkene 4] aan boord heeft gebracht onder de vlag van kok, maar met een ander doel.
13. Dat dit doel inhield “de gang van zaken met betrekking tot de drugs aan boord in de gaten houden en daarover contact met de verdachte onderhouden”, heeft het hof kennelijk afgeleid uit het feit dat [schip 1] op 24 december 2015 en 14 januari 2016 vreemde, van de koers afwijkende manoeuvres maakte, terwijl deze koersafwijkingen goed passen bij het aan en van boord nemen van een partij drugs. Het hof gaat er dan ook van uit dat de drugs in die periode voor de kust van Suriname aan boord zijn genomen. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de verdachte meermalen contact heeft gehad met een satelliettelefoon die zich aan boord bevond van [schip 1] en dat dit contact met name werd gelegd op 24 december 2015 en 14 januari 2016, zoals blijkt uit de satellietdata en een onderzoek naar de belgeschiedenis van de satelliettelefoon.8.
14. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft het hof – naar mijn mening: allerminst onbegrijpelijk – geoordeeld (i) dat de verdachte [betrokkene 4] aan boord heeft gebracht om het drugstransport in de gaten te houden, (ii) dat hij gedurende de reis vervolgens met hem contact heeft onderhouden en (iii) dat hij wetenschap moet hebben gehad van het op handen zijnde drugstansport.
15. In zoverre faalt het middel.
16. Het middel kan evenmin tot cassatie leiden voor zover daarnaast wordt geklaagd dat de motivering van het medeplegen – in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het bijzonder in het licht van het arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, – tekortschiet.
17. De vraag of van medeplegen sprake is, wordt in cassatie sterk gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, zoals bijvoorbeeld een op het medeplegen toegesneden nadere motivering. In zijn arrest van 2 december 2014 heeft de Hoge Raad een aantal aandachtspunten geformuleerd aan de hand waarvan de feitenrechter kan beoordelen of de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt.
18. In de onderhavige zaak heeft het hof op basis van de bewijsmiddelen en de in zijn bewijsoverweging opgesomde vaststellingen geoordeeld dat de verdachte bij de uitvoering van de verschillende handelingen – die als doel hadden (de voorbereiding van) de invoer en het vervoer van cocaïne – een onmisbare en wezenlijke rol heeft vervuld. Het hof heeft bijvoorbeeld vastgesteld (i) dat de verdachte de sleepboot [schip 1] (vanaf welk zeeschip de drugs zijn overgeladen op vissersboot [schip 2] ) heeft gehuurd en feitelijk op de grote vaart in gebruik had, (ii) dat hij de reis met de sleepboot organiseerde, (iii) dat hij de belangrijkste bemanningsleden (de kapitein, de eerste stuurman en degene die zich voordeed als kok) selecteerde, (iv) dat hij bepaalde waar de sleepboot naartoe ging, ervoor zorgde dat de sleepboot op de juiste momenten de haven van Paramaribo aandeed en daar weer vertrok, (v) dat hij zelf ook in Paramaribo is geweest gedurende een gedeelte van de periode waarin [schip 1] aldaar was aangemeerd en dat hij toen meermalen aan boord is geweest, (vi) dat hij regelde dat de medeverdachte ( [betrokkene 4] ) aan boord was en (vii) dat hij met [betrokkene 4] gedurende de reis contact heeft onderhouden.
19. Op basis van deze vaststellingen heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte in de voorbereiding en tijdens de uitvoering van het delict een cruciale rol heeft vervuld en dat zijn bijdrage van wezenlijke aard is geweest voor het welslagen van het drugstransport. Ik acht het dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd die als ‘van voldoende gewicht’ kan worden aangemerkt voor het medeplegen van de (voorbereiding van de) invoer en vervoer van cocaïne. Dat er gedurende de reis bewust en nauw is samengewerkt, en dat de taken tussen de medeverdachte(n) en de verdachte daarbij onderling zijn verdeeld, heeft het hof kunnen afleiden uit de vaststelling dat de verdachte gedurende het transport vanaf een andere locatie veelvuldig contact heeft onderhouden met de medeverdachte(n) die zich op de sleepboot bevond(en).
20. Kortom, ’s hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Slotsom
21. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
22. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2022
Zie HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481, en HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443.
Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. P.A.M. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. P.A.M. Mevis.
Zie met name HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 m.nt. N. Rozemond, en zie HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 m.nt. N. Rozemond.
Vgl. ook HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162.
Vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893.
Vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452, en HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229.
Zie de geciteerde bewijsoverweging, onder ‘vaststelling van feiten’.