Zie rov. 3.1.1 t/m 3.1.4 van het arrest van het hof Amsterdam van 2 april 2014, alsmede rov. 2.1 t/m 2.11 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2010.
HR, 05-09-2014, nr. 13/03393
ECLI:NL:HR:2014:2629
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-09-2014
- Zaaknummer
13/03393
- Roepnaam
Morning Star/Republiek Gabon
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2629, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑09‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5639, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:372, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:372, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2629, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑07‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/495 met annotatie van A.I.M. van Mierlo
JBPr 2014/55 met annotatie van mr. J.W. Westenberg
JIN 2014/193 met annotatie van M.C. van Rijswijk, mr. P.H. Frerichs
JOR 2015/154 met annotatie van mr. M. van de Hel-Koedoot
TvPP 2014, afl. 5, p. 154
TvPP 2014, afl. 6, p. 190
JBPr 2014/55 met annotatie van mr. J.W. Westenberg
JOR 2015/154 met annotatie van mr. M. van de Hel-Koedoot
Uitspraak 05‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Tenuitvoerlegging verstekvonnis door derdenbeslag. Aanvang verzettermijn. Art. 143 lid 2 en 3 Rv i.v.m. art. 144, aanvang en onder b, Rv. Bij toepassing van verzettermijnen mag het recht van partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526). Derdenbeslagene was niets aan veroordeelde verschuldigd, maar betaalt ten onrechte aan beslaglegger. Is verzettermijn gaan lopen?
Partij(en)
5 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03393
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De rechtspersoon naar buitenlands recht MORNING STAR INTERNATIONAL CORPORATION,gevestigd te Shelton, Connecticut, Verenigde Staten van Amerika,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. Chr.F. Kroes,
t e g e n
DE REPUBLIEK GABON,zetelende te Libreville, Gabon,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. R.J. van Galen en mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Morning Star en de Republiek Gabon.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 329009/HA ZA 05.3219 van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2005;
b. het vonnis in de zaak 431988/HA ZA 09-2117 van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2010;
c. het arrest in de zaak 200.084.860/01 van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Morning Star beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Republiek Gabon heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Republiek Gabon mede door mr. B.F.L.M. Schim, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Morning Star heeft bij brief van 22 mei 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Morning Star heeft op 14 januari 2005 ten laste van de Republiek Gabon conservatoir beslag gelegd onder de stichting Stichting Administratiekantoor NSS (hierna: Administratiekantoor NSS) en onder de naamloze vennootschap New Skies Satellites N.V. in liquidatie (hierna: NSS). Administratiekantoor NSS en NSS hebben in de door hen afgegeven derdenverklaringen als bedoeld in art. 476a Rv meegedeeld dat de Republiek Gabon houder is van door Administratiekantoor NSS uitgegeven certificaten van aandelen in NSS, respectievelijk van aandelen in NSS en dat Administratiekantoor NSS en NSS uit dien hoofde waarschijnlijk een liquidatie-uitkering verschuldigd zouden worden aan de Republiek Gabon, naar verwachting ter hoogte van respectievelijk USD 3.513,19 en USD 21.890,79.
(ii) Morning Star heeft de Republiek Gabon op 22 juli 2005 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd haar te veroordelen tot betaling van USD 24.700.000,--, USD 630.000,-- en USD 103.122,--, telkens te vermeerderen met rente. Morning Star heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op 23 augustus 1994 met de Republiek Gabon een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij het exclusieve recht verkreeg om in Gabon 300.000 ton schroot – van een niet aangelegde spoorweg – te verzamelen en in te schepen tegen een prijs van USD 20,-- per metrieke ton, dat de Republiek Gabon die overeenkomst op onregelmatige wijze heeft beëindigd, althans dat haar ambtenaren onrechtmatig hebben opgetreden, en dat zij daardoor schade heeft geleden tot de door haar gevorderde bedragen.
(iii) De Republiek Gabon is niet in het geding verschenen. Bij verstekvonnis van 14 december 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van Morning Star integraal toegewezen.
(iv) De vereffenaars van Administratiekantoor NSS en NSS hebben, nadat het verstekvonnis aan hen was betekend, op 22 februari 2006 uit hoofde van de hiervoor genoemde derdenbeslagen in totaal een bedrag van USD 26.824,69 aan Morning Star betaald.
3.2
Republiek Gabon is bij dagvaarding van 4 februari 2009 in verzet gekomen tegen het hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde verstekvonnis van 14 december 2005.
3.3
De rechtbank heeft de Republiek Gabon niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt de verzettermijn van de Republiek Gabon acht weken en is die termijn op 22 februari 2006 aangevangen, aangezien met de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde betalingen het verstekvonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd in de zin van art. 144, aanhef en onder b, Rv. Het verzet is dan ook niet tijdig ingesteld.
3.4.1
Het hof heeft het vonnis in verzet van de rechtbank vernietigd, de Republiek Gabon ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen het verstekvonnis, het verstekvonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, bepaald dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Morning Star jegens de Republiek Gabon. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen.
3.4.2
Het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd, heeft – achteraf bezien – geen doel getroffen, omdat Administratiekantoor NSS en NSS geen gelden of andere zaken onder zich blijken te hebben gehad ten behoeve van de Republiek Gabon. Zij hebben ten onrechte verklaard dat de Republiek Gabon houder is van certificaten van aandelen in NSS respectievelijk van aandelen in NSS. (rov. 3.6)
Nu achteraf blijkt dat het beslag geen doel heeft getroffen, is de verzettermijn niet gaan lopen op 22 februari 2006. De betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op die dag hebben verricht, zijn immers geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen zodat het verstekvonnis niet op grond van art. 144, aanhef en onder b, Rv kan worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd. Die bepaling is niet geschreven voor gevallen als het onderhavige waarin op grond van een achteraf onjuist gebleken derdenverklaring aan de beslaglegger is uitbetaald en niet op grond van een werkelijk bestaande vordering van de geëxecuteerde op de derdenbeslagene. (rov. 3.7)
De verzettermijn is pas gaan lopen op of na 15 december 2008, de dag waarop de Republiek Gabon naar haar zeggen kennis kreeg van het verstekvonnis en vanaf welk moment zij alles in het werk heeft gesteld om het verstekvonnis te bestrijden. Immers, niet is gesteld of gebleken dat het verstekvonnis of enige uit kracht daarvan of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de Republiek Gabon in persoon is betekend of dat de Republiek Gabon voor genoemde datum enige daad van bekendheid met het verstekvonnis of met de tenuitvoerlegging daarvan heeft gepleegd. Gelet op de verzettermijn van acht weken is de Republiek Gabon met haar dagvaarding van 4 februari 2009 tijdig in verzet gekomen en kan zij in dat verzet worden ontvangen. (rov. 3.8)
3.4.3
Nu de gelegde beslagen achteraf bezien geen doel hebben getroffen, hebben deze op basis van art. 767 Rv geen grond kunnen opleveren voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vordering van Morning Star jegens de Republiek Gabon in de hoofdzaak. Niet is immers gebleken dat Morning Star daadwerkelijk verhaalsmogelijkheden op de Republiek Gabon had in Nederland. (rov. 3.11-3.12)
3.5
Onderdeel I klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 3.7 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en voert daartoe aan dat de verzettermijn van art. 143 lid 2 Rv op grond van art. 143 lid 3 in verbinding met art. 144, aanhef en onder b, Rv aanvangt met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, ook indien die tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden op onder derden beslagen vorderingen die naderhand blijken niet verschuldigd te zijn aan de bij verstek veroordeelde partij.
3.6.1
De verzettermijn vangt aan – kort gezegd – hetzij (i) door de betekening van het verstekvonnis in persoon (art. 143 lid 2 Rv), hetzij (ii) door een door de bij verstek veroordeelde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging (art. 143 lid 2 Rv), hetzij (iii) op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd (art. 143 lid 2 in verbinding met art. 144 Rv).
3.6.2
De regeling van de verzettermijn berust op een afweging van enerzijds het belang dat een oorspronkelijk gedaagde niet gebonden wordt aan een hem niet bekend veroordelend vonnis, en anderzijds het belang van de oorspronkelijk eiser dat op enig met een voldoende mate van zekerheid te bepalen moment de veroordeling bij verstek onherroepelijk wordt. Bij de toepassing van de regeling van de verzettermijnen in een concreet geval mag het recht van de beide betrokken partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (vgl. HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4936, NJ 2000/509; HR 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2341, NJ 2005/191; HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526).
3.6.3
Art. 81 lid 2 (oud) Rv bepaalde dat – buiten de gevallen voorzien in art. 81 lid 1 (oud) Rv – het verzet ontvankelijk was totdat het vonnis ten uitvoer was gelegd. Dit kon meebrengen dat iemand aan wie een verstekvonnis niet in persoon was betekend, geen verzetmogelijkheid meer had indien hij pas van het vonnis kennisnam nadat het tegen hem ten uitvoer was gelegd. Blijkens de wetsgeschiedenis is met art. 143 lid 3 Rv beoogd, mede tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM, de toegang tot de rechter in geval van een verstekvonnis beter te waarborgen door – buiten de gevallen waarin sprake is van, kort gezegd, betekening in persoon of een daad van bekendheid (art. 143 lid 2 Rv) – de verzettermijn niet te laten eindigen, maar te laten ingaan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (vgl. Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 348).
3.6.4
In gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt ten laste van een goed van de veroordeelde als bedoeld in art. 3:276 BW, dan wel ten laste van een goed van een derde dat is, respectievelijk die zich heeft, verbonden voor de schuld van de veroordeelde, dan wel ten laste van een goed van een derde waarvan de veroordeelde het genot heeft, kan in de regel worden aangenomen dat de veroordeelde op de hoogte raakt van die tenuitvoerlegging en daardoor kennis neemt van dat vonnis, indien dat niet al voordien was gebeurd. In dergelijke gevallen is toepassing van art. 143 lid 3 Rv in beginsel gerechtvaardigd.
Deze aanname geldt evenwel niet voor een geval als het onderhavige, waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt door uitbetaling van hetgeen een derde in het kader van een onder hem gelegd beslag heeft verklaard aan de veroordeelde verschuldigd te zijn, terwijl achteraf blijkt dat die derde in het geheel niets aan de veroordeelde verschuldigd was. Nu in een dergelijk geval de mogelijkheid bestaat dat de verzettermijn is verstreken voordat de veroordeelde met het verstekvonnis bekend is geraakt, is toepassing van art. 143 lid 3 in verbinding met art. 144 Rv alsdan niet gerechtvaardigd.
3.6.5
Het vorenstaande brengt mee dat onderdeel I faalt.
3.7
Opmerking verdient dat onderdeel I niet opkomt tegen het hiervoor in 3.4.2 weergegeven oordeel van het hof in rov. 3.8 dat niet is gesteld of gebleken dat het verstekvonnis of enige uit kracht daarvan of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de Republiek Gabon in persoon is betekend of dat de Republiek Gabon voor 15 december 2008 enige daad van bekendheid met het verstekvonnis of met de tenuitvoerlegging daarvan heeft gepleegd, noch tegen de daaraan door het hof verbonden gevolgtrekking dat – gelet op de verzettermijn van acht weken – de Republiek Gabon met haar dagvaarding van 4 februari 2009 tijdig in verzet is gekomen en zij in dat verzet kan worden ontvangen.
3.8
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Morning Star in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Republiek Gabon begroot op € 6.275,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 5 september 2014.
Conclusie 09‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Tenuitvoerlegging verstekvonnis door derdenbeslag. Aanvang verzettermijn. Art. 143 lid 2 en 3 Rv i.v.m. art. 144, aanvang en onder b, Rv. Bij toepassing van verzettermijnen mag het recht van partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526). Derdenbeslagene was niets aan veroordeelde verschuldigd, maar betaalt ten onrechte aan beslaglegger. Is verzettermijn gaan lopen?
Partij(en)
13/03393
Mr. P. Vlas
Zitting, 9 mei 2014
Conclusie inzake:
de rechtspersoon naar buitenlands recht Morning Star International Corporation,
gevestigd te Shelton, Cennecticut, Verenigde Staten van Amerika
(hierna: Morning Star)
tegen
de Republiek Gabon,
met zetel te Libreville, Gabon
(hierna: Republiek Gabon)
Deze zaak betreft de vraag of de verzettermijn op grond van art. 143 jo. art. 144 sub b Rv een aanvang neemt in het geval de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis heeft plaatsgevonden op onder derden beslagen vorderingen die achteraf gezien niet blijken toe te komen aan de schuldenaar/geëxecuteerde.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De relevante feiten in cassatie zijn als volgt.1.Morning Star heeft op 14 januari 2005 ten laste van de Republiek Gabon conservatoir beslag gelegd onder de Stichting Administratiekantoor NSS (hierna: Administratiekantoor NSS) en onder New Skies Satellites N.V. in liquidatie (hierna: NSS). Administratiekantoor NSS en NSS hebben in de afgegeven derdenverklaringen als bedoeld in art. 476a Rv meegedeeld dat de Republiek Gabon houdster is van door Administratiekantoor NSS uitgegeven certificaten van aandelen in NSS respectievelijk van aandelen in NSS en dat Administratiekantoor NSS en NSS uit dien hoofde waarschijnlijk een liquidatie-uitkering verschuldigd zouden worden aan de Republiek Gabon van naar verwachting respectievelijk USD 3.513,19 en USD 21.890,79.2.
1.2
Morning Star heeft de Republiek Gabon op 22 juli 2005 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd haar te veroordelen tot betaling van USD 24.700.000,-, USD 630.000,- en USD 103.122,-, telkens te vermeerderen met rente. Morning Star heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op 23 augustus 1994 met de Republiek Gabon een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij het exclusieve recht verkreeg om in Gabon 300.000 ton schroot – van een niet aangelegde spoorweg – te verzamelen en in te schepen tegen een prijs van USD 20,- per metrieke ton, dat de Republiek Gabon die overeenkomst op onregelmatige wijze heeft beëindigd, althans dat haar ambtenaren onrechtmatig hebben opgetreden, en dat zij daardoor schade heeft geleden tot de door haar gevorderde bedragen.
1.3
De Republiek Gabon is niet in het geding verschenen. Bij verstekvonnis van 14 december 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van Morning Star integraal toegewezen en de Republiek Gabon veroordeeld in de proceskosten.3.
1.4
De vereffenaars van Administratiekantoor NSS en NSS hebben, nadat het verstekvonnis aan hen was betekend, op 22 februari 2006 uit hoofde van de hiervoor genoemde derdenbeslagen in totaal een bedrag van USD 26.824,69 aan Morning Star betaald.
1.5
De Republiek Gabon is bij dagvaarding van 4 februari 2009 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. Bij vonnis in verzet van 8 december 2010 heeft de rechtbank Amsterdam overwogen dat de Republiek Gabon een verzettermijn heeft van acht weken, dat die termijn op 22 februari 2006 is aangevangen omdat met de hiervoor onder 1.4 genoemde betalingen het verstekvonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd in de zin van art. 144 sub b Rv, en dat het verzet dus niet tijdig is ingesteld (rov. 4.2). De rechtbank heeft verder overwogen dat de Republiek Gabon reeds geruime tijd maar in ieder geval op 16 september 2008, met het in ontvangst nemen van een sommatiebrief van Morning Star van 4 augustus 2008, bekend moet worden geacht met het verstekvonnis en de daaruit voortvloeiende verplichtingen zodat, voor zover sprake zou zijn van een verruimde verzettermijn op grond van art. 6 EVRM, ook deze termijn ruimschoots is overschreden (rov. 4.5 en 4.6). De rechtbank heeft de Republiek Gabon vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet en haar in de proceskosten veroordeeld.
1.6
Bij arrest van 2 april 20134.heeft het hof Amsterdam het vonnis in verzet van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2010 vernietigd, de Republiek Gabon ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen het verstekvonnis, en voorts het vonnis in verstek van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2005 vernietigd en opnieuw rechtdoende bepaald dat de Nederlandse rechter onbevoegd is kennis te nemen van de vordering van Morning Star, met veroordeling van Morning Star in de proceskosten.
1.7
Het hof heeft, kort weergegeven, als volgt overwogen. Het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd, heeft achteraf bezien geen doel getroffen omdat Administratiekantoor NSS en NSS geen gelden of andere zaken onder zich blijken te hebben gehad ten behoeve van de Republiek Gabon; zij hebben ten onrechte verklaard dat de Republiek Gabon houdster is van certificaten van aandelen in NSS respectievelijk van aandelen in NSS (rov. 3.3 t/m 3.6). Nu achteraf blijkt dat het beslag geen doel heeft getroffen, is de verzettermijn niet gaan lopen op 22 februari 2006; de betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op die dag hebben verricht zijn immers geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen zodat het verstekvonnis niet op grond van art. 144 sub b Rv kan worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd (rov. 3.7). De verzettermijn is pas gaan lopen op of na 15 december 2008, de dag waarop de Republiek Gabon kennis kreeg van het verstekvonnis en vanaf welk moment zij alles in het werk heeft gesteld om het verstekvonnis te bestrijden. Gelet op de verzettermijn van acht weken is de Republiek Gabon met haar dagvaarding van 4 februari 2009 tijdig in verzet gekomen en kan zij daarin worden ontvangen (rov. 3.8).
1.8
Het hof is van oordeel dat, nu de gelegde beslagen achteraf bezien geen doel hebben getroffen, deze beslagen op basis van art. 767 Rv geen grond kunnen opleveren voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vordering van Morning Star jegens de Republiek Gabon in de hoofdzaak. Niet is immers gebleken dat Morning Star daadwerkelijk verhaalsmogelijkheden op de Republiek Gabon had in Nederland (rov. 3.11-3.12).
1.9
Morning Star heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De Republiek Gabon heeft verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vijf onderdelen (I t/m V). Onderdeel I keert zich met verschillende klachten tegen rov. 3.6 en 3.7 van het bestreden arrest waarin het hof met betrekking tot de datum waarop de verzettermijn voor de Republiek Gabon is aangevangen het volgende overweegt:
‘3.6. Het voorgaande betekent dat het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd, achteraf bezien, geel doel heeft getroffen. Administratiekantoor NSS en NSS blijken immers geen gelden of andere zaken onder zich te hebben gehad ten behoeve van de Republiek Gabon. Zij hebben ten onrechte verklaard dat de Republiek Gabon houder is van certificaten van aandelen in NSS respectievelijk van aandelen in NSS. Er is geen grond de Republiek Gabon in dit geding te houden aan die onjuiste (derden)verklaringen. Met de totstandkoming daarvan heeft zij immers niets van doen. Het hof passeert dan ook de stelling van Morning Star dat er in dit geding geen plaats is voor nader feitenonderzoek naar de eigendom van de certificaten en de aandelen, alleen al omdat op grond van de gedingstukken de eigendomskwestie kan worden beoordeeld. Morning Star heeft aangaande de eigendom geen aanbod gedaan tot het leveren van (tegen)bewijs.
3.7.
Het hof is van oordeel dat, nu achteraf blijkt dat het beslag geen doel heeft getroffen, de verzettermijn niet is gaan lopen op 22 februari 2006. De betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op die dag hebben verricht, zijn immers, zoals thans is gebleken, geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen zodat het verstekvonnis niet op grond van artikel 144 aanhef en sub b [Rv, A-G] kan worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd. Dat artikel is niet geschreven voor gevallen als het onderhavige waarin op grond van een achteraf onjuist gebleken derdenverklaring aan de beslaglegger is uitbetaald en niet op grond van een werkelijk bestaande vordering van de geëxecuteerde op de derdenbeslagene. (…)’.
2.2
De centrale vraag die partijen thans verdeeld houdt is op welke datum de verzettermijn voor de Republiek Gabon is aangevangen. Volgens Morning Star is dat 22 februari 2006, de dag waarop volgens haar het verstekvonnis is geëxecuteerd wegens de betaling van USD 26.824,69 aan Morning Star door de vereffenaars van Administratiekantoor NSS en NSS uit hoofde van de onder hen gelegde derdenbeslagen. Volgens de Republiek Gabon is de verzettermijn aangevangen op 15 december 2008, de dag waarop zij naar eigen zeggen kennis kreeg van het verstekvonnis, en niet op 22 februari 2006 omdat geen sprake is van een in art. 144 sub b Rv bedoelde uitbetaling na gelegd derdenbeslag op een vordering. Anders dan de rechtbank heeft het hof zich verenigd met het standpunt van de Republiek Gabon door te beslissen dat de verzettermijn op 15 december 2008 is aangevangen. Onderdeel I stelt het aanvangsmoment van de verzettermijn op grond van art. 143 lid 3 jo. art. 144 sub b Rv aan de orde in het geval dat de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis heeft plaatsgevonden op onder derden beslagen vorderingen die achteraf gezien niet blijken toe te komen aan de schuldenaar.
2.3
Het rechtsmiddel van verzet tegen een bij verstek gewezen beslissing heeft als strekking dat het geding waarin verstek was verleend, op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet. De verzetprocedure is zowel een procedure tot heropening en voortzetting van de met het verstekvonnis geëindigde instantie als een procedure waarin een rechtsmiddel tegen een eindvonnis wordt ingesteld en behandeld.5.Hiermee wordt recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, door de aanvankelijk niet in de procedure verschenen gedaagde alsnog gelegenheid te bieden de vordering te bestrijden.6.De termijn waarbinnen het verzet moet worden ingesteld door de gedaagde die bij verstek is veroordeeld, wordt in de onderhavige zaak bepaald door art. 143 lid 3 Rv; van een in het tweede lid van deze bepaling bedoelde betekening van het verstekvonnis of enige uit kracht daarvan of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de Republiek Gabon in persoon is geen sprake, evenmin is sprake van het plegen door de Republiek Gabon van enige daad van bekendheid met het verstekvonnis of met de tenuitvoerlegging daarvan.7.Op grond van art. 143 lid 3 vangt de verzettermijn aan op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd.8.Het vonnis wordt krachtens art. 144 sub b Rv geacht ten uitvoer te zijn gelegd, in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling. De achterliggende gedachte van deze bepaling is dat de eiser erbij belang heeft dat het verstekvonnis op enig moment onherroepelijk wordt en dat de veroordeelde door de tenuitvoerlegging bekend zal zijn geraakt met het verstekvonnis.9.Daarbij ligt het voor de hand aan te nemen dat het gaat om executie van goederen die toekomen aan de geëxecuteerde.
2.4
Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de fictie van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op grond van art. 143 lid 3 jo. art. 144 sub b Rv slechts dan geldt als aanvangsmoment van de termijn waarbinnen het verzet door de bij verstek veroordeelde persoon moet worden gedaan, wanneer de uitbetaling aan de beslaglegger in geval van derdenbeslag op een vordering heeft plaatsgevonden op grond van een derdenbeslag dat doel heeft getroffen. Blijkt achteraf dat het derdenbeslag geen doel heeft getroffen, omdat – zoals in het onderhavige geval – de vordering waarop beslag is gelegd niet aan de bij verstek veroordeelde persoon blijkt toe te komen, dan laat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zich niet fixeren op het moment dat de uitbetaling aan de beslaglegger op grond van het ten onrechte gelegde beslag heeft plaatsgevonden.10.In het onderhavige geval staat vast dat het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd, achteraf bezien, geen doel heeft getroffen, omdat deze derden geen gelden of andere zaken onder zich blijken te hebben gehad ten behoeve van de Republiek Gabon. Tegen deze achtergrond heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 3.7 te overwegen dat, nu achteraf blijkt dat het beslag geen doel heeft getroffen, de verzettermijn niet is gaan lopen op 22 februari 2006 aangezien ‘(d)e betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op die dag hebben verricht (…) geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen (zijn) zodat het verstekvonnis niet op grond van artikel 144 aanhef en onder b kan worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd’. Hieraan doet niet af dat de derden waaronder beslag is gelegd, hebben verklaard dat de Republiek Gabon houdster is van certificaten van aandelen in NSS respectievelijk van aandelen in NSS. Zoals het hof in rov. 3.6 overweegt, bestaat geen grond om de Republiek Gabon te houden aan deze, naar achteraf blijkt, onjuiste derdenverklaringen. Door het afleggen van de derdenverklaring op de voet van art. 476a Rv ontstaat geen verschuldigdheid van de derde-beslagene jegens de beslaglegger voor de in de verklaring genoemde geldsommen wanneer achteraf blijkt dat de derde-beslagene niets aan de geëxecuteerde verschuldigd is.11.
2.5
De klachten van onderdeel I die zijn gericht tegen het oordeel van het hof omtrent het aanvangsmoment van de verzettermijn, zijn tevergeefs voorgesteld omdat zij van een onjuiste rechtsopvatting uitgaan omtrent het bepaalde in art. 144 sub b Rv, voor zover de klachten al geen feitelijke grondslag missen wegens een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Waar het onderdeel onder I.7 nog opmerkt dat het hof met zijn bestreden oordeel buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, omdat de Republiek Gabon niet heeft gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat zij de brief van 16 augustus 2008 heeft ontvangen, zodat zij bekend was met het verstekvonnis, geldt het volgende. Met deze klacht beoogt het middel kennelijk te betogen dat de Republiek Gabon met de inontvangstneming van voormelde brief kennis heeft genomen van het verstekvonnis op een wijze als bedoeld in art. 143 lid 2 Rv (betekening in persoon of een daad van bekendheid). De klacht faalt omdat het hof in rov. 3.8 heeft vastgesteld dat het verstekvonnis of enige uit kracht daarvan of ter uitvoering daarvan strekkende akte niet aan de Republiek Gabon in persoon is betekend en dat de Republiek Gabon vóór 15 december 2008 geen daad van bekendheid met het verstekvonnis of met de tenuitvoerlegging daarvan heeft gepleegd; deze vaststelling is in cassatie niet bestreden.
2.6
Onderdeel II keert zich tegen de overweging van het hof in rov. 3.7 dat de betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op 22 februari 2006 hebben verricht, naar thans is gebleken, geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen zijn. Deze overweging zou niet te rijmen zijn met rov. 3.1.3 waarin het hof opmerkt dat de vereffenaars van Administratiekantoor NSS en NSS op 22 februari uit hoofde van de derdenbeslagen in totaal een bedrag van USD 26.824,69 aan Morning Star hebben betaald. De klacht faalt, omdat hij berust op een onjuiste lezing van het bestreden oordeel. In het kader van een korte weergave van de onderhavige zaak, heeft het hof in rov. 3.1.3 slechts vastgesteld dat de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op 22 februari 2006 uit hoofde van de derdenbeslagen een bedrag aan Morning Star hebben betaald. De Republiek Gabon heeft in appel met succes betoogd dat niet zij maar de zelfstandige rechtspersoon Office des Postes et Télécommunication de la République Gabonaise (hierna: OdP) en later Gabon Télécom rechthebbende was op de liquidatie-uitkeringen (zie rov. 3.3 t/m 3.5). Op grond hiervan heeft het hof geconcludeerd dat het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd, achteraf bezien, geen doel heeft getroffen (rov. 3.6). Tegen dat oordeel is in cassatie geen klacht gericht, zodat het oordeel van het hof in rov. 3.7 dat de betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op 22 februari 2006 hebben verricht geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen zijn, hoe dan ook in stand kan blijven.
2.7
Onderdeel III komt allereerst op tegen het oordeel van het hof in rov. 3.6 dat gepasseerd wordt de stelling van Morning Star dat in dit geding geen plaats is voor nader feitenonderzoek naar de eigendommen van de certificaten en van de aandelen alleen al omdat op grond van de gedingstukken de eigendomskwestie kan worden beoordeeld. In de kern betoogt het middel (onder III.1.1 en III.1.2) dat deze eigendomskwestie niet thuishoort bij de beoordeling van de tijdigheid van het door de Republiek Gabon ingestelde verzet op grond van art. 143 lid 3 jo. art. 144 sub b Rv. De klacht faalt, omdat het hof in het kader van de beoordeling van de tijdigheid van het door de Republiek Gabon ingestelde verzet, gelet op het hiervoor in nr. 2.4 geformuleerde uitgangspunt ten aanzien van art. 144 sub b Rv, heeft moeten ingaan op de vraag of het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd doel heeft getroffen in die zin dat beslag is gelegd op een vordering die aan de Republiek Gabon toekomt. Bij de beoordeling van het derdenbeslag diende dan ook te worden vastgesteld aan wie de certificaten van aandelen NSS en de aandelen NSS toebehoorden. De klacht is tevergeefs voorgesteld.
2.8
Voorts betoogt het onderdeel (onder III.2) dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door in rov. 3.5 te oordelen dat de aandelen en de certificaten ten tijde van de beslaglegging toebehoorden aan of waren geregistreerd op naam van OdP, terwijl het partijdebat zich toespitste op de vraag of Gabon Télécom rechthebbende was tot de beslagen en geëxecuteerde liquidatie-uitkeringen. De klacht faalt bij gebrek aan belang, omdat het hof op grond van rov. 3.3 t/m 3.5 tot de conclusie is gekomen dat de aandelen en de certificaten in ieder geval niet toebehoren aan de Republiek Gabon, zodat in het kader van de beoordeling van het aanvangsmoment van de verzettermijn op grond van art. 143 lid 3 jo. art. 144 sub b Rv geen sprake kan zijn van een beslag dat doel heeft getroffen. Aan wie de aandelen en de certificaten dan wel toebehoorden ten tijde van de beslaglegging, is niet relevant voor de beoordeling van de verzettermijn die geldt voor de Republiek Gabon.
2.9
Daarnaast voert het onderdeel (onder III.3) nog aan dat het oordeel van het hof in rov. 3.3 dat OdP ten tijde van de beslaglegging bij NSS en Administratiekantoor NSS als aandeelhouder respectievelijk certificaathouder stond geregistreerd en niet de Republiek Gabon, onbegrijpelijk is dan wel onvoldoende gemotiveerd. De klacht faalt, omdat het bestreden oordeel is gebaseerd op de uitleg die het hof heeft gegeven aan de in het geding gebrachte afschriften van het aandeelhouders- en het certificaathoudersregister van NSS respectievelijk Administratiekantoor NSS zoals deze luidden ten tijde van de beslaglegging, en deze uitleg niet onbegrijpelijk is nu Morning Star haar beroep op de betwisting van de echtheid van deze stukken niet althans onvoldoende heeft onderbouwd. Onderdeel III.4 betreft een voortbouwende klacht en behoeft geen bespreking.
2.10
De onderdelen IV en V bouwen voort op de voorgaande onderdelen en bevatten geen zelfstandige klachten. Zij delen in het lot van de voorgaande onderdelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2014
Op 21 januari 2005 zijn deze conservatoire derdenbeslagen ten aanzien van de Republiek Gabon overbetekend aan het parket van het openbaar ministerie bij de rechtbank ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is op grond van art. 700 lid 3 Rv vijfmaal verlengd. Van deze verlengingen is de Republiek Gabon telkens schriftelijk op de hoogte gesteld. Deze berichten zijn door de Republiek Gabon ontvangen.
HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1710, NJ 1995/682, m.nt. HER, rov. 3.4; HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142, m.nt. L. Strikwerda, rov. 3.3.2.
Zie o.a. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526, m.nt. Th.M. de Boer, rov. 3.5.2; HR 8 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1325, NJ 1994/755, m.nt. HJS, rov. 3.3.
Zie de in cassatie onbestreden rov. 3.8 van het bestreden arrest.
Zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 348: ‘Het derde lid van artikel 143 (2.7.1) bevat een niet onbelangrijke wijziging in vergelijking met het huidige artikel 81, tweede lid, Rv. Dit laatste artikel maakt het mogelijk dat iemand aan wie een verstekvonnis niet in persoon is betekend, in feite geen verzetmogelijkheid meer heeft indien hij pas van het vonnis kennis neemt wanneer dit tegen hem ten uitvoer is gelegd. Daarom wordt nu voorgesteld de bepaling zo te redigeren dat de verzettermijn (thans van vier weken) in de bedoelde gevallen niet eindigt, maar pas ingaat op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. De huidige bepaling kan onder omstandigheden in strijd komen met het bepaalde in artikel 6 EVRM.’
Zie ook M. Ynzonides, Verstek en Verzet, diss. Rotterdam 1996, p. 152-153, ten aanzien van art. 81 lid 2 Rv (oud); Coops’ Grondtrekken van het Nederlands Burgerlijk Procesrecht, bewerkt door P. Zonderland, C. Schlingemann en W.G. Dolman, 9e druk, 1980, p. 154-155, waarin over art. 81 lid 2 Rv (oud) wordt opgemerkt dat de regeling dat het verzet ontvankelijk is tot het vonnis ten uitvoer is gelegd ‘ongetwijfeld een zwak punt (is) in de regeling der voor het verzet bepaalde termijnen. Immers, het is niet onmogelijk dat een verstekvonnis tijdens iemands afwezigheid wordt geveld en daarenboven ten uitvoer gelegd alvorens de veroordeelde van de eis en het vonnis heeft kennis gedragen. De bepaling kan echter haar rechtvaardiging vinden in de overweging dat de bestendiging van een onzekere toestand, waarbij nog na verloop van jaren de eenmaal gewezen en ten uitvoer gelegde uitspraak zou kunnen worden aangetast, afbreuk zou doen aan de rechtmatige belangen van de eisende partij, wier bewijsmiddelen door het tijdsverloop kunnen zijn verloren gegaan’.
Vgl. in dit verband de rechtmatigheid van het beslag als grondslag voor de internationale bevoegdheid in de bodemzaak op grond van art. 767 Rv, waarover in de Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 341, wordt opgemerkt: ‘Indien de bevoegdheid van artikel 767 eenmaal bestaat, blijft zij ook in stand, tenzij mocht blijken dat het beslag ten onrechte is gelegd.’
Vgl. nr. 2.7 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:HR:2001:AD3953) vóór HR 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3953, NJ 2002/419, m.nt. H.J. Snijders ([A]/Carnifour).
Beroepschrift 01‑07‑2013
Heden, de eerste juli tweeduizend dertien, ten verzoeke van de rechtspersoon naar buitenlands recht MORNING STAR INTERNATIONAL CORPORATION, gevestigd te Shelton in de staat Connecticut in de Verenigde Staten van Amerika, te dezer zake woonplaats kiezende te (1082 MD) Amsterdam aan de Claude Debussylaan 54 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. Chr.F. Kroes, die mijn requirante aanwijst als de advocaat bij de Hoge Raad om haar te vertegenwoordigen in de cassatieprocedure die wordt ingeleid met deze dagvaarding;
[heb ik, HENDRIK ARIE HOVING, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam op het kantoor van mr. ILSE JOHANNA VAN DEN BERG-VAN GARREL, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan het adres Koningin Wilhelminaplein 30.]
AAN:
de vreemde mogendheid de REPUBLIEK GABON, met zetel in Libreville in Gabon, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en geen partij zijnde bij het op 15 november 1965 te 's‑Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (Trb. 1966, 91) en laatstelijk ter zake woonplaats hebbende gekozen ten kantore van de advocaat mr. B.F.L.M. Schim (Nauta Dutilh) die kantoor houdt te (1077 XV) Amsterdam aan de Strawinskylaan 1999, mitsdien aldaar op de voet van artikel 63 lid 1 Rv aan zijn kantoor mijn exploot doende en één afschrift dezes latende aan:
[Mw. D. Zoeteman, aldaar werkzaam;]
waarbij ik, deurwaarder mr. Schim of degene die het exploot voor hem in ontvangst heeft genomen erop heb gewezen dat mr. Schim krachtens artikel 63 lid 1 Rv is gehouden te bevorderen dat mijn exploot de gerequireerde tijdig bereikt;
AANGEZEGD:
dat mijn requirante beroep in cassatie instelt tegen het arrest dat het gerechtshof Amsterdam op 2 april 2013 onder zaaknummer 200.084.860/01 heeft gewezen tussen mijn requirante als geïntimeerde en de gerequireerde als appellante;
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de twaalfde juli tweeduizend dertien, des voormiddags te 10:00 uur, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad, Eerste Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan te houden in zijn gebouw aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage; en
MEDEGEDEELD:
dat:
- a.
indien een verweerster in cassatie advocaat stelt, maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het door de verweerster in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en haar recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van verweerster een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website www.kbvg.nl/griffierechtentabel;
- d.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
TENEINDE:
alsdan namens eiseres in cassatie MSI tegen 's hofs arrest te horen aanvoeren als:
Middel van cassatie:
dat het hof, door te oordelen en te beslissen als het heeft gedaan in zijn bestreden arrest, het recht heeft geschonden dan wel het vormvereiste van een toereikende motivering niet in acht heeft genomen, één en ander om de navolgende, tevens in hun onderlinge samenhang te lezen, redenen:
1. Inleiding
1.1.
In deze zaak gaat het in cassatie (hoofdzakelijk) om de uitlegging en toepassing van de regeling voor verzet, meer in het bijzonder de artikelen 143 lid 3 Rv en artikel 144 onder b Rv. Het hof heeft het recht geschonden door deze regeling onjuist uit te leggen en/of toe te passen. Daarnaast heeft het hof zijn arrest niet naar der eisen der wet met redenen omkleed.
2. Feiten in cassatie
2.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1.:
2.1.1.
MSI is een handelsonderneming die onder meer haar bedrijf maakt van het opkopen, verwerken en verkopen van schroot.2. Zij heeft aan haar vorderingen op Gabon ten grondslag gelegd dat zij op 23 augustus 1994 met Gabon een overeenkomst heeft gesloten. Die overeenkomst gaf MSI het exclusieve recht om in Gabon 300.000 ton schroot van een niet aangelegde spoorweg te verzamelen en in te schepen. MSI zou voor dat schroot een prijs betalen van USD 20 per metrieke ton. Gabon heeft de overeenkomst op onregelmatige wijze beëindigd, althans hebben ambtenaren van Gabon onrechtmatig opgetreden. MSI heeft daardoor schade geleden tot de bedragen die zij van Gabon vordert.3.
2.1.2.
MSI heeft op 14 januari 2005 ten laste van Gabon conservatoir beslag gelegd onder de Stichting Administratiekantoor NSS (‘StAK NSS) en New Skies Satellites N.V. (‘NSS’). StAK NSS en NSS hebben derdenverklaringen gedaan als bedoeld in artikel 476a Rv. Zij hebben daarin verklaard dat Gabon houder was van door StAK NSS uitgegeven certificaten en van aandelen in NSS uit hoofde waarvan zij aan Gabon een liquidatie-uitkering verschuldigd zouden worden.4.
2.1.3.
Deze beslagen heeft MSI op 21 januari 2005 aan Gabon overbetekend middels betekening aan het parket van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank 's‑Gravenhage.5.
2.1.4.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak op grond van artikel 700 lid 3 Rv vijfmaal verlengd. Van deze verlenging is Gabon telkens schriftelijk op de hoogte gesteld.6. Gabon heeft deze mededelingen ontvangen.7.
2.1.5.
MSI heeft Gabon op 22 juli 2005 doen dagvaarden voor de rechtbank Amsterdam. Zij vorderde betaling van (in het totaal en kort samengevat) een bedrag van USD 25.433.122,= met nevenvorderingen.8. Aan die vordering legde MSI wanprestatie van Gabon ten grondslag.9.
2.1.6.
Gabon is in die procedure (aanvankelijk) niet verschenen. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 december 2005 verstek tegen Gabon verleend. Zij heeft het gevorderde bij verstek toegewezen.10. De proceskosten heeft de rechtbank daarbij begroot op € 11.926,04.11.
2.1.7.
MSI heeft het verstekvonnis op 13 januari 2006 aan Gabon laten betekenen door betekening aan het parket van het openbaar ministerie bij de rechtbank 's‑Gravenhage krachtens artikel 55 lid 1 Rv. Gabon is geen partij bij enig rechtsvorderings- of betekeningsverdrag.12.
2.1.8.
OP 17 januari 2006 heeft de deurwaarder aan Gabon per aangetekende post een exemplaar toegezonden van het verstekvonnis.13. Het verstekvonnis is op 13 januari 2006 betekend aan NSS. Op 19 januari 2006 werd het verstekvonnis aan StAK NSS betekend. De vereffenaars van NSS hebben uit hoofde van de derdenbeslagen14., mede namens StAK NSS, op 22 februari 2006 een betaling van USD 26.824,69 gedaan aan MSL15.
2.1.9.
Op 17 mei 2006 is de inleidende dagvaarding door een Gabonese huissier (een functie soortgelijk aan die van de deurwaarder) overhandigd aan het Gabonese ministerie van Buitenlandse Zaken.16.
2.1.10.
De raadslieden van MSI hebben Gabon op 4 augustus 2008 een sommatiebrief gestuurd. Daarin staat (voor zover relevant):
‘Les Huissier de Justice de l'officine Mastrigt & Partners vous on fait parvener, par lettre recommandée datée du 17 janvier 2006, une copie du jugement rendu par le tribunal d'Amsterdam (Rechtbank Amsterdam) le 14 janvier 2006. Pour mémoire, le jugement en question a été exécuté au moyen d'une saisie exécutoire portant sur des actions que vortre République détenait dans le capital de la société New Skies Satellites. Le recouvrement découlant de ladite saisie n'a néanmois pas été suffisant pour couvrir le montant de total de la créance de mon client découlant du jugement précité.
Pour votre convenance, je prends la liberté de joindre à la présente, pour mémoire, une copie de la traduction française dudit jugement.
[…]
Je vous serairs reconnaissant de bien vouloir faire en sorte que le total des sommes dues, représentant un montal [lees: montant, advocaat] de 25.445.048$, augmenté des intérêsts égaux échus à la date de la présente (soit un montant de 30.137.424,73$ au 31 juillet 2008 […], soit viré sous trois semaines vers le compte bancaire suivant[…]’.17.
2.1.11.
Het Gabonese ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze brief op 16 september 2008 in ontvangst genomen.18.
2.1.12.
Gabon heeft bij dagvaarding van 4 februari 2009 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van 14 december 2005.19.
3. Beslissingen in de feitelijke instanties
3.1. Het vonnis van de rechtbank
3.1.1.
De rechtbank heeft, zoals MSI heeft bepleit, Gabon niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet. De rechtbank oordeelde dat voor Gabon op grond van artikel 143 lid 2 Rv een termijn gold van acht weken waarbinnen zij in verzet kon komen, nu Gabon in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft terwijl haar woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is.20. De termijn ving op grond van artikel 143 lid 3 Rv in elk geval aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In het geval van derdenbeslag geldt op grond van artikel 144 sub b Rv dat het vonnis wordt geacht te zijn uitgevoerd na uitbetaling aan de beslaglegger.21.
3.1.2.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de derdenverklaring als uitgangspunt geldt voor de beantwoording van de vraag of sprake is van uitbetaling aan de beslaglegger in de zin van artikel 144 sub b Rv. Aangezien NSS en StAK NSS hebben verklaard een liquidatie-uitkering te zijn verschuldigd aan Gabon en zij deze vervolgens op grond van het beslag op 22 februari 2006 aan Gabon hebben uitbetaald, wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd.
3.1.3.
Gabon heeft daartegenover gesteld dat het verstekvonnis niet ten uitvoer zou zijn gelegd, omdat hetgeen waarop beslag is gelegd niet zou toebehoren aan Gabon. Daarom zou de executie niet ten laste van Gabon hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft dat verweer van de hand gewezen. De eigendomskwestie (van de aandelen, certificaten, respectievelijk liquidatie-uitkering) kan, evenals de vraag welke juridische consequenties hieraan moeten worden verbonden, volgens het systeem van de wet enkel inhoudelijk worden behandeld, indien en nadat tijdig verzet is ingesteld. In dit geval is in ieder geval op 22 februari 2006 de verzettermijn van acht weken gaan lopen, zodat die termijn uiterlijk op 19 april 2006 is verstreken. Het verzet van 4 februari 2009 is daarmee niet tijdig ingesteld.22.
3.1.4.
De rechtbank heeft vervolgens23. onder ogen gezien dat onverkorte toepassing van de verzettermijn ex artikel 143 lid 2 Rv in strijd kan komen met de eisen die artikel 6 EVRM stelt aan een eerlijk proces.24. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat er in dit geval geen aanleiding is voor een verruimde verzettermijn op grond van artikel 6 EVRM. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat
- (i)
Gabon in 2005 verschillende keren is ingelicht over het beslag;
- (ii)
op 17 januari 2006 een exemplaar van het verstekvonnis per aangetekende post aan Gabon is gezonden;
- (iii)
Gabon op 17 mei 2006 kennis heeft genomen van de dagvaarding en
- (iv)
het ministerie van Buitenlandse Zaken van Gabon de sommatiebrief van 4 augustus 2008 op 16 september 2008 in ontvangst heeft genomen.25.
3.1.5.
Uit die omstandigheden heeft de rechtbank afgeleid dat Gabon reeds geruime tijd maar in elk geval op 16 september 2008 bekend moet worden geacht met het verstekvonnis en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank oordeelt dan ook dat als er al aanleiding zou zijn voor een verruimde verzettermijn op grond van artikel 6 EVRM ook deze verruimde termijn ruimschoots zou zijn verstreken vóór het moment waarop Gabon de verzetdagvaarding liet uitbrengen (op 4 februari 2009).26.
3.2. Het arrest waarvan beroep
3.2.1.
Het hof komt tot het oordeel dat het derdenbeslag dat MSI ten laste van Gabon heeft laten leggen onder NSS en StAK NSS ‘achteraf bezien’ geen doel heeft getroffen.27. Het hof komt tot die bevinding aan de hand van een uittreksel van het aandeelhouders- resp. certificaathoudersregister van NSS en StAK NSS.28. Uit die uittreksels leidt het hof af dat niet Gabon, maar een ander, te weten de Office des Postes et Télécommunications de la République Gabonaise (‘OdP’), (als) aandeelhouder resp.
certificaathouder was (geregistreerd).29. Daaraan doet volgens het hof niet af dat derdenverklaringen van NSS en StAK NSS Gabon als aandeel- resp. certificaathouder vermelden, omdat die vermeldingen berusten op een kennelijke vergissing.30. Het hof houdt het er voor dat OdP, naar Gabonees recht, rechtspersoonlijkheid bezat en vermogensrechtelijk een van Gabon te onderscheiden entiteit was.31.
3.2.2.
Er is naar 's hofs oordeel geen grond om Gabon te houden aan de, naar achteraf is gebleken, onjuiste derdenverklaringen van NSS en StAK NSS, nu zij met de totstandkoming daarvan niets van doen heeft. Het hof passeert de stelling van MSI dat er in dit geding geen plaats is voor nader feitenonderzoek naar de eigendom van de certificaten en aandelen, ‘alleen al’ omdat op grond van de gedingstukken de ‘eigendomskwestie’ kan worden beoordeeld.32.
3.2.3.
Het hof overweegt vervolgens dat de verzettermijn niet is gaan lopen op 22 februari 2006, omdat ‘zoals thans is gebleken’ de betalingen die de vereffenaars van NSS en StAK op die dag hebben verricht geen betalingen zijn uit hoofde van de derdenbeslagen. Daarom kan het verstekvonnis niet op grond van artikel 144 aanhef en sub b Rv geacht ten uitvoer te zijn gelegd. Dat artikel is volgens het hof niet geschreven voor gevallen ‘als het onderhavige’ waarin op grond van een achteraf onjuist gebleken derdenverklaring aan de beslaglegger is uitbetaald en niet op grond van een werkelijk bestaande vordering van de geëxecuteerde op de derdenbeslagene.33.
3.2.4.
Dit alles heeft tot gevolg dat de verzettermijn volgens het hof pas is gaan lopen, ‘op of na’ 15 december 2008, de dag waarop Gabon naar haar zeggen kennis kreeg van het verstekvonnis. Daarmee was het op 4 februari 2009 ingestelde verzet tijdig ingesteld, zodat Gabon naar 's hofs oordeel ontvankelijk is in haar verzet.34.
3.2.5.
Aan een oordeel over Gabon's grief aangaande de verruimde verzettermijn op grond van artikel 6 EVRM (grief 2) kwam het hof niet toe.35.
4. Cassatieklachten
I. Onderdeel I:
Met zijn rov. 3.6 en rov. 3.7 geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De oordelen van het hof komen er op neer dat een verstekvonnis niet op grond van artikel 144 aanhef en onder b Rv wordt geacht te zijn tenuitvoergelegd, indien het derdenbeslag (op grond waarvan aan de beslaglegger is uitbetaald) achteraf bezien geen doel heeft getroffen, omdat die bepaling voor een dergelijk geval niet zou zijn geschreven.
I.1.
Daarmee miskent het hof dat in het systeem van de wet een tenuitvoerlegging (en dus ook een tenuitvoerlegging in de zin van artikel 144 aanhef en onder b Rv) iedere handeling of reeks van handelingen omvat die, in overeenstemming met de voorschriften die (met name) het Tweede Boek van Rv36. daartoe geeft, worden verricht door een, daartoe bij uitsluiting aangewezen37., Gerechtsdeurwaarder en die ertoe strekken de schuldeiser en executant te verschaffen waarop hij krachtens een (voor tenuitvoerlegging vatbaar) vonnis jegens de schuldenaar en geëxecuteerde recht heeft.38.
I.2.
Althans miskent het hof dat een eenmaal voltooide executie niet ongedaan kan worden gemaakt en niet kan worden heropend. Het hof heeft voorts miskend dat op grond van artikel 477 lid 1 Rv jo. 480 lid 1 Rv de executie is voltooid met de uitbetaling door de derde-beslagene aan de executant van datgene wat de derde-beslagene volgens zijn derdenverklaring is verschuldigd aan de geëxecuteerde, gelijk ook artikel 144 aanhef en onder b Rv bepaalt.39.
I.3.
Indien het hof dit niet zou hebben miskend, maar mocht hebben geoordeeld dat de executie niet is voltooid, omdat de derden-beslagen onder StAK NSS en NSS niet langs deze weg zijn afgewikkeld, is zijn oordeel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, omdat (als onbestreden) vaststaat dat
- (i)
StAK NSS en NSS in hun derdenverklaringen hebben verklaard dat zij gelden (liquidatie-uitkeringen) waren verschuldigd aan Gabon40. en
- (ii)
StAK NSS en NSS hetgeen zij aldus hebben verklaard schuldig te zijn hebben afgedragen aan (de raadsman van) MSI.41.
I.4.
Althans heeft het hof miskend dat na de voltooiing van de executie van een vonnis (ongeacht op welke wijze en ten laste van wie dat gebeurt) de verzettermijn ex artikel 143 lid 3 Rv (jo. artikel 144 aanhef en sub Rv) gaat lopen en dat ná het verstrijken van die termijn uitsluitend nog een zekere verruiming van die termijn kan worden verleend, indien de oppossant stelt (en zonodig bewijst) dat zijn door artikel 6 EVRM gewaarborgde rechten in het gedrang zijn gekomen, omdat hij noch van de procedure, noch van het verstekvonnis, noch van de executie (voordien) enige wetenschap had.
I.5.
Althans miskent het hof dat, in een geval als het onderhavige, waar de executant te goeder trouw42. is afgegaan op en heeft mogen afgaan op de derdenverklaring van de derden-beslagen, de geëxecuteerde die executie tegen zich heeft te laten gelden als een executie in de zin van artikelen 143 lid 3 Rv en 144 aanhef en onder b Rv, indien hij daartegen niet opkomt binnen de verzettermijn, dan wel, indien hij aanspraak kan maken op een verruimde verzettermijn ex artikel 6 EVRM, binnen bekwame tijd nádat hij van die executie (of anderszins van het verstekvonnis) op de hoogte is geraakt.
I.6.
Althans miskent het hof dat, in een geval als het onderhavige, waar
- (i)
de geëxecuteerde kennis draagt van vijf verlengingen voor het instellen van eis in de hoofdzaak43.,
- (ii)
het verstekvonnis aan de, in het buitenland gevestigde, geëxecuteerde per aangetekende post is toegezonden44.;
- (iii)
de inleidende dagvaarding nadien aan haar is overhandigd45. en
- (iv)
aan haar een sommatiebrief is toegezonden waarin
- (v)
met zoveel woorden melding wordt gemaakt van het verstekvonnis en de tenuitvoerlegging daarvan, onder aanduiding waarop executie heeft plaatsgevonden,46.
- (vi)
van welke brief vaststaat dat de geëxecuteerde deze heeft ontvangen47., de geëxecuteerde die executie tegen zich heeft te laten gelden als een executie in de zin van artikelen 143 lid 3 Rv en 144 aanhef en onder b Rv, indien hij daartegen niet opkomt binnen de verzettermijn, dan wel, indien hij aanspraak kan maken op een verruimde verzettermijn ex artikel 6 EVRM, binnen bekwame tijd nádat hij van die executie (of anderszins van het verstekvonnis) op de hoogte is geraakt.
I.7.
Indien het hof hetgeen is aangevoerd in de onderdelen I.4, I.5 of I.6 niet mocht hebben miskend, is het hof in strijd met artikel 24 Rv buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen getreden, nu Gabon niet heeft gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat zij de brief van 16 augustus 200848. heeft ontvangen, zodat zij bekend was met het verstekvonnis.49. Daarmee staat tussen partijen rechtens vast dat Gabon eerst ná het verstrijken van die termijn in verzet is gekomen. Die termijn ving alsdan immers aan op 16 september 2008, zodat zij ruim vóór 4 februari 2009 was verstreken. Althans geeft 's hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, indien het hof heeft geoordeeld dat Gabon wél binnen de ex artikel 6 EVRM verruimde verzettermijn haar verzet heeft ingesteld. Het hof miskent dan immers dat slechts een zekere verruiming wordt gegeven, welke verruiming (aanzienlijk) korter is dan de ruim vier maanden (de tijd tussen 16 september 2008 en 4 februari 2009) die het hof Gabon heeft gegund, althans is zijn oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, nu, zonder toelichting die in 's hofs arrest evenwel ontbreekt, niet valt in te zien waarom de verruimde termijn in dit geval ruim vier maanden zou bedragen.
I.8.
Indien in 's hofs oordeel ligt besloten dat, zoals Gabon in de feitelijke instanties heeft betoogd50., artikel 3:276 BW zou meebrengen dat van een executie in de zin van de artikelen 143 lid 3 Rv en 144 aanhef en onder b Rv alléén sprake is (of kan zijn), indien tenuitvoerlegging plaatsheeft op goederen die toebehoren aan de geëxecuteerde, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof miskent daarmee immers dat de wet op tal van plaatsen executie op goederen van een derde toelaat.
I.9.
Daarnaast miskent het hof (los van hetgeen MSI in onderdeel I.8 naar voren brengt) dat een executie op goederen van een ander dan de geëxecuteerde nog niet meebrengt dat niet langer of achteraf geen sprake is van een executie in de zin van de artikelen 143 lid 3 en 144 aanhef en onder b Rv. Een dergelijke executie onrechtmatig zijn en/of aanleiding geven tot een vordering op grond van onverschuldigde betaling. Het is en blijft echter een executie in de zin van de wet.
I.10.
Voorts heeft het hof miskend dat voltooiing van de executie in de zin van de artikelen 143 lid 3 Rv en 144 aanhef en onder b Rv niet meebrengt dat Gabon zou worden gehouden aan de derdenverklaringen van StAK NSS en NSS.51. Betaling van hetgeen StAK NSS en NSS in die verklaringen hebben gezegd aan Gabon schuldig te zijn, is op grond van artikel 477 lid 1 Rv onderdeel van de executie. Dat staat los van enige gebondenheid van Gabon aan de derdenverklaringen. De wet bepaalt immers wat betreft een vonnis ingevolge artikel 477a Rv dat dit de derden-beslagene en de geëxecuteerde, behoudens de verplichting van de derde om krachtens dat vonnis aan de executerende deurwaarder af te dragen, niet bindt. Voor de buitengerechtelijke derdenverklaring moet hetzelfde worden aangenomen.
II. Onderdeel II:
's Hofs oordeel in rov. 3.7 dat ‘thans is gebleken’ dat ‘[d]e betalingen die de vereffenaars van NSS en Adminstratiekantoor NSS’ niet zijn ‘uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen’, geeft blijkt van een onjuiste rechtsopvatting, is althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft immers in rov. 3.1.3 van het bestreden arrest terecht heeft geoordeeld dat ‘[d]e vereffenaars van Administratiekantoor NSS en NSS uit hoofde van voornoemde derdenbeslagen in totaal een bedrag van USD 26.824,69 aan Morning Star betaald’. Voorts heeft het hof in rov. 2 (terecht) geoordeeld dat de feiten die de rechtbank in haar vonnis in rov. 2.1 t/m 2.11 heeft vastgesteld niet in geschil zijn (Gabon heeft daartegen geen grief gericht), zodat zij ook het hof tot uitgangspunt dienen. Het hof is dan ook gebonden aan de feitelijke vaststelling van de rechtbank dat (de vereffenaars van) NSS en StAK NSS uit hoofde van de derdenbeslagen aan MSI hebben betaald.52.
Door in rov. 3.6 daarover anders te oordelen miskent het hof in strijd met artikel 24 Rv de omvang van de rechtsstrijd van patijen in hoger beroep, althans motiveert het zijn arrest innerlijk tegenstrijdig, althans is zonder toelichting, die in 's hofs arrest evenwel ontbreekt, niet in te zien uit welken hoofde anders dan de derdenbeslagen (de vereffenaars van) NSS en StAK NSS aan MSI hebben betaald.
III. Onderdeel III:
III.1.
's Hofs oordeel in rov. 3.6 dat de stelling van MSI behoort te worden gepasseerd dat er in dit geding geen plaats is voor nader feitelijk onderzoek naar de eigendom van de certificaten en de aandelen, alleen al omdat op grond van de gedingstukken de eigendomskwestie kan worden beoordeeld, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
III.1.1.
Het hof miskent dat, indien de geopposeerde de ontvankelijkheid van het verzet betwist, het hof ambtshalve de ontvankelijkheid van het verzet moet beoordelen, waarbij het (in dit geval) uitsluitend had te beoordelen of het verzet was ingesteld binnen de termijn die artikel 143 lid 3 Rv jo. artikel 144 aanhef en onder b Rv daartoe geeft. De kwestie van de eigendom van de certificaten en de aandelen, die, indien Gabon tijdig in verzet was gekomen, een rol had kunnen spelen bij de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 767 Rv53., kan (rechtens) pas aan de orde komen, nádat het hof aan de hand van de genoemde bepalingen heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingesteld.
III.1.2.
Het hof miskent voorts dat de Hoge Raad slechts één uitzondering heeft geformuleerd op de fictie van artikel 144 aan en onder b Rv, te weten dat onder bepaalde omstandigheden onverkorte toepassing van de wettelijke verzetregeling in strijd kan komen met de eisen van een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM, in welk geval een zekere verruimde verzettermijn moet worden geboden.54.
III.2.
Met 's hofs oordeel in rov. 3.5 (slot) dat de aandelen en certificaten ten tijde van de beslaglegging zouden toebehoren aan of waren geregistreerd op naam van OdP treedt het in strijd met artikel 24 Rv buiten de rechtsstrijd van partijen, althans vult het in strijd met artikel 149 lid 1 Rv de feiten aan, nu Gabon het standpunt heeft ingenomen dat (een andere rechtspersoon dan OdP, te weten) Gabon Télécom rechthebbende was tot de ‘beslagen en geëxecuteerde liquidatie-uitkeringen’55. welk standpunt MSI heeft bestreden.56. Geen der partijen heeft het standpunt ingenomen dat OdP ten tijde van de beslagen die rechthebbende was of geregistreerd als aandeel-resp. certificaathouder.57.
III.3.
's Hofs oordeel in rov. 3.3 dat OdP ten tijde van de beslaglegging bij NSS en StAK NSS als aandeelhouder resp. certificaathouder stond geregistreerd en niet Gabon, is in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd. Dat oordeel van het hof is onbegrijpelijk, omdat:
- (a)
vast staat dat MSI op 14 januari 2005 ten laste van Gabon onder StAK NSS en NSS conservatoir derdenbeslag heeft laten leggen58.;
- (b)
uit de uittreksels uit het certificaathouders- resp. aandeelhoudersregister59. blijkt dat de certificaten en de aandelen in 1999 waren geregistreerd op naam van OdP60.;
- (c)
Gabon heeft aangevoerd dat OdP ten tijde van de beslaglegging niet meer bestond, omdat zij bij wet 4/2001 d.d. 27 juni 2001 zou zijn gesplitst in twee afzonderlijke rechtspersonen61.;
- (d)
Als gevolg van die splitsing de certificaten en aandelen NSS zou zijn gaan toebehoren aan Gabon Télécom (aldus Gabon)62.;
- (e)
MSI dat heeft betwist door erop te wijzen dat op grond van artikel 95 wet 4/2001, laatste aandachtstreepje, het resterende actief zou toekomen aan Gabon en dat door de opheffing van OdP geen certificaten en aandelen in NSS aan Gabon Télécom zijn gaan toebehoren63.; MSI heeft er daarbij op gewezen dat met die opheffing en splitsing van OdP hoe dan ook nog geen geldige overdracht van de aandelen en certificaten kon hebben plaatsgevonden, omdat deze nog naar Nederlands recht geldig moesten worden overgedragen64.;
- (f)
MSI bij pleidooi in eerste aanleg heeft aangevoerd dat op grond van artikel 95 wet 4/2001 d.d. 27 juni 2001 het passief en de niet-gerealiseerde activa werden overgedragen aan de schatkist van Gabon, tenzij de uitzondering van artikel 97 van die wet van toepassing zou zijn; op grond van dat laatste artikel konden alle rechten en verplichtingen van door OdP gesloten overeenkomsten worden overgedragen aan Gabon Télécom; MSI heeft er daarbij op gewezen dat gesteld noch gebleken is dat die uitzondering zich hier voordoet65.;
- (g)
Gabon de onder (f) weergegeven stellingen van MSI op zichzelf niet gemotiveerd heeft betwist66.;
- (h)
Gabon zich, ter staving van haar stelling dat de aandelen en certificaten wél zouden zijn overgedragen aan Gabon Télécom slechts beroept op de stukken die zij noemt in rnr. 17 pleitnotities mr. Schim in hoger beroep;
- (i)
dat uit deze stukken evenwel niet blijkt dat de aandelen en certificaten daadwerkelijk en rechtsgeldig door OdP aan Gabon Télécom zijn overgedragen, nog daargelaten dat zij de situatie op 30 juni 2001 beschrijven en daarmee niets zeggen over de eigendom van de aandelen en certificaten op het moment van beslaglegging (ongeveer drieënhalf jaar daarna);
- (j)
een dergelijke overdracht bovendien in strijd zou zijn met de duidelijke bewoordingen van wet 4/2001, nu artikel 95, laatste aandachtstreepje van die wet, bepaalt dat (door OdP gehouden) waardepapieren, effecten, beleggingen en aandelen (‘valeurs’) en gelden (‘deniers’) worden overgedragen (‘sont transférés’) aan de schatkist (‘au trésor’), tenzij het gaat om rechten en verplichtingen (‘droits et obligations’) die verband houden met de publieke dienstverlening van de posterijen of de telecommunicatie (artikel 97 wet 4/2001), welke rechten en verplichtingen kunnen worden overgedragen (voor welke overdracht dus een afzonderlijke rechtshandeling noodzakelijk is en die dus niet het gevolg is van de splitsing van OdP);
- (k)
is gesteld noch gebleken dat een overdracht van de aandelen en certificaten in NSS op de voet van dat artikel 97 heeft plaatsgevonden (van een dergelijke overdracht blijkt in elk geval niet uit de onder (h) aangeduide stukken waarop Gabon zich beroept); het is overigens moeilijk voorstelbaar dat de deelneming in de Nederlandse vennootschap NSS (in liquidatie) verband zou houden met publieke dienstverlening in Gabon.
III.4.
De klacht in middelonderdeel III.3 vitieert ook:
III.4.1.
de oordelen van het hof in rov. 3.5 die erop neerkomen dat is aangetoond dat de aandelen en certificaten zijn overgedragen aan Gabon Télécom (welk oordeel überhaupt niet in stand kan blijven, omdat het strijdig is met 's hofs kennelijke oordeel dat de aandelen en certificaten ten tijde van de beslaglegging nog toebehoorden aan OdP67.);
III.4.2.
het oordeel van het hof dat MSI niet zou hebben toegelicht dat en waarom het ontbreken van een overdracht naar Nederlands recht tot gevolg zou hebben dat de aandelen en certificaten niet toebehoorden aan OdP, maar aan Gabon. MSI heeft immers aangevoerd dat, bij gebreke van een dergelijke overdracht ná inwerkingtreding van wet 4/2001, de aandelen en certificaten op grond van artikel 95, laatste aandachtstreepje van die wet moeten worden geacht toe te behoren aan Gabon, hetgeen in overeenstemming is met de derdenverklaringen.68.
III.4.3.
's hofs oordeel in rov. 3.3. slot dat de derdenverklaringen kennelijk berusten op een vergissing;
III.4.4.
's hofs oordeel in rov. 3.6 dat de ‘eigendomskwestie’ kan worden beoordeeld, voor zover het hof daarmee bedoelt dat aan de hand de gedingstukken zou kunnen worden vastgesteld dat de aandelen en certificaten NSS ten tijde van de beslaglegging nog toebehoorden aan OdP of inmiddels toebehoorden aan Gabon Télécom.
IV. Onderdeel IV:
Indien het hof heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging door MSI niet heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften, is 's hofs oordeel niet naar de eisen der wet gemotiveerd, omdat in 's hofs arrest niets is vastgesteld omtrent enige schending van die voorschriften.69.
V. Onderdeel V:
Het slagen van één of meer van de voorgaande middelonderdelen vitieert 's hofs oordelen in rov. 3.3 t/m 3.5 en 3.8 en 3.10 t/m 3.14.
V.1.
De oordelen in rov. 3.8 en 3.10 t/m 3.14 bouwen immers voort op de in cassatie bestreden oordelen. Het hof is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat Gabon haar verzet tijdig heeft ingesteld en heeft zich vervolgens ten onrechte begeven in een beoordeling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
V.2.
De oordelen in rov. 3.3 t/m 3.5 worden (voor het overige) in cassatie weliswaar niet bestreden, omdat zij ofwel van feitelijke aard zijn, ofwel de toepassing van het recht van een vreemde staat betreffen, maar bij gegrondbevinding van één of meer klachten, kunnen die oordelen 's hofs beslissing niet (zelfstandig) dragen.
Mitsdien:
het de Hoge Raad zal behagen om op grond van deze middelen het arrest waartegen zij zich richten te vernietigen, met verdere beslissing als de Hoge Raad juist oordeelt, kosten rechtens.
Deze kosten dezes, zijn voor mij, deurwaarder: € 76,71.
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 01‑07‑2013
De rechtbank heeft deze feiten vastgesteld in haar vonnis van 8 december 2010 (rov. 2.1–2.11).Gabon heeft tegen deze feitenvaststelling geen grief gericht, zodat het hof in hoger beroep (terecht) is uitgegaan van deze feiten (rov. 2).
Rnr. 3 inleidende dagv.
Rov. 3.1.2 hof; zie voor de omvang van de schade: rnr. 2.1.5.
Rov. 2.1 rb. en rov. 3.1.1 hof; zie ook prods. 6 en 7 MSI (overgelegd bij CvA).
Rov. 2.2 rb.
Rov. 2.3 rb.
Rov. 2.3 rb.
Rov. 2.4 rb. en rov. 3.1.2 hof.
Rnr. 10 inleidende dagv.
Rov. 3.1.2 hof.
Rov. 2.5 rb.
Rov. 2.6 rb; zie ook mr. 2.7.2 verzetdagv.
Rov. 2.7 rb.
Zie rnr. 2.1.2 en rov. 3.1.3 hof.
Rov. 2.8.
Rov. 2.9.
Rov. 2.10.
Rov. 2.11.
Zie rov. 1.1 in samenhang met rov. 3.1 rb.en rov. 3.1.4 hof.
Rov. 4.1.
Rov. 4.1.
Rov. 4.2.
In rov. 4.3.
Onder verwijzing naar HR 25 februari 2000, ECLI:NL:2000:AA4936; HR 16 januari 2004, ECLI:2004:AM2341 en HR 26 maart 2010, ECLI:2010:BK9154.
Rov. 4.4.
Rov. 4.6.
Rov. 3.6.
Prod. 5 en 6 bij akte 8 juli 2009 Gabon.
Rov. 3.3.
Rov. 3.3.
Rov. 3.4.
Rov. 3.6.
Rov. 3.7.
Rov. 3.8.
Rov. 3.9.
Waarvan het opschrift luidt: ‘Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen, beschikkingen en authentieke akten’.
Zie artikel 2 Gerechtsdeurwaarderswet in samenhang met artikel 430 Rv.
Zie ook rnr. 9 pleitnotities mr. Kroes (namens MSI) in hoger beroep.
Zie ook rnr. 11 MvA en rnr. 6 en 13 pleitnotities mr. Kroes in hoger beroep.
Rov. 2.1 rb en rov. 3.1.1 hof; zie rnr. 2.1.2.
Rov. 2.8 rb en rov. 3.1.3 hof.
Van MSI's goede trouw behoort in cassatie (ten minste: veronderstellenderwijs) te worden uitgegaan, nu het hof de stellingen van Gabon die het tegendeel suggereren (zie rnr. 3.29 MvG) kennelijk als onvoldoende onderbouwd terzijde heeft gelaten, en in elk geval de goede of kwade trouw van MSI bij de tenuitvoerlegging in het midden heeft gelaten.
Rov. 2.3 rb, in hoger beroep niet bestreden (zie rov. 2 hof).
Rov. 2.7 rb, in hoger beroep niet bestreden (zie rov. 2 hof).
Rov. 2.9 rb., in hoger beroep niet bestreden (zie rov. 2 hof).
Rov. 2.10 rb., in hoger beroep niet bestreden (zie rov. 2 hof).
Rov. 2.11 rb, in hoger beroep niet bestreden (zie rov. 2 hof).
Zie rnr. 2.1.10.
Rov. 4.6 rb.
Rnr. 3.5 MvG.
Rnr. 22 MvA.
Rov. 2.8 rb..
Rov. 3.10 hof.
Zie pleitnotities mrs. Kroes en Temme (namens MSI) in eerste aanleg, mr. 5.
Rnr. 3.2 MvG; zie ook: rnr. 3.7 en 3.13 MvG.
Rnr. 19 MvA.
Zie rnr. 20 CvR en rnr. 2.16 MvG waar Gabon de uittreksels uit het aandeelhouders- resp. certificaathoudersregister (prod. 6 resp. 5 Gabon bij akte 8 juli 2009) omschrijft als de registers ‘op basis waarvan’ de derdenverklaringen zijn afgegeven en dus niet, zoals het hof ze aanduidt, ‘zoals deze luidden ten tijde van de beslaglegging’.
Rov. 2.1 rb en rov. 3.1.1 hof.
Prod. 6 Gabon resp. prod. 5 Gabon (beide bij akte 8 juli 2009).
De in voetnoot 58 genoemde producties; vgl mr. 19 MvA waar MSI erop heeft gewezen dat naar (zelfs) de stellingen van Gabon OdP in 2004 al geen aandeel- resp. certificaathouder meer kon zijn.
Rnr. 8 akte 8 juli 2009.
Rnr. 8 akte 8 juli 2009 en rnr. 27 CvR.
Rnr. 33 CvA en rnr. 26 CvR.
Het betreft aandelen op naam, zodat deze uitsluitend middels een notariële akte kunnen worden geleverd (artikel 2:86 BW).
Rnr. 30 pleitnotities mrs. Kroes en Temme (namens MSI) eerste aanleg.
Vgl. Rnr. 3.24 t/m 3.27 MvG en rnr. 17–18 pleitnotities mr Schim (namens Gabon) in appèl.
Rov. 3.3 in samenhang met rov. 3.5 slot.
Rov. 2.1 rb en 3.1.1 hof.
Rnr. 58 MvA.