NJ 2005, 191
Verzet; ontvankelijkheid; aanvang termijn i.g.v. tenuitvoerlegging vonnis bij derdenbeslag; oud en nieuw recht; art. 6 EVRM.
HR 16-01-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2341, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16 januari 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop
- Zaaknummer
C02/208HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
AM2341
- JCDI
JCDI:ADS143409:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AM2341, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑01‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AM2341, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑01‑2004
- Wetingang
Essentie
Verzet; ontvankelijkheid; aanvang termijn i.g.v. tenuitvoerlegging vonnis bij derdenbeslag; oud en nieuw recht; art. 6 EVRM.
De thans in art. 144 Rv neergelegde opvatting, te weten dat het verstekvonnis ingeval van derdenbeslag geacht wordt ten uitvoer gelegd te zijn (waarmee de verzettermijn ingevolge art. 143 lid 2 Rv aanvangt) ‘na uitbetaling aan de beslaglegger, of indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling’, kan ook voor het oude recht als juist worden aanvaard. In een geval als het onderhavige dat — veronderstellenderwijs — hierdoor ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.