ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518 m.nt. Keulen.
HR, 14-10-2014, nr. 13/04714
ECLI:NL:HR:2014:2962
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
13/04714
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2962, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1580, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1580, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2962, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0390 met annotatie van J. ten Voorde
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de gevolgtrekking dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit genoemde politieagenten van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers weliswaar geoordeeld dat verdachte vanaf het moment dat hij zich realiseerde dat de politie naar hem op zoek zou gaan, zich heeft kunnen beraden over “een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken” zonder evenwel aan te geven wat dat besluit inhield of waarop het zich beraden was gericht. Dat laatste geldt ook vzv. het zich beraden uitmondde in het “voorgenomen plan” waaraan verdachte volgens het Hof uitvoering heeft gegeven. Het Hof heeft bovendien vastgesteld dat verdachte, nadat hij door de politie was aangesproken, is weggelopen en eerst toen, dus na de confrontatie met de politie, het besluit heeft genomen het wapen tegen hen te gebruiken. Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, heeft het Hof ontoereikend gemotiveerd dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit hoofdagent X en agent Y van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat verdachte de desbetreffende dag een wapen droeg en wist dat hij daarmee gesignaleerd was en zich realiseerde dat de politie naar hem op zoek zou gaan, doet daaraan niet af.
Partij(en)
14 oktober 2014
Strafkamer
nr. S 13/04714
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 maart 2013, nummer 20/003208-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 23 augustus 2011 te Best meermalen ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om opzettelijk en met voorbedachte raad [verbalisant 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) en [verbalisant 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) van het leven te beroven, telkens met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op korte afstand meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [verbalisant 2], terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. De verklaring van [verbalisant 1], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben hoofdagent van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Op 23 augustus 2011 heb ik mijn middagdienst DHP/noodhulp te Best aangevangen. Ik had samen dienst met collega [verbalisant 2]. Wij waren beiden in uniform gekleed en reden in een opvallende surveillanceauto.
Wij kregen de melding van de regionale meldkamer. De melding was: Er liep een manspersoon op het spoor. Hij zou vanuit de richting Boxtel naar het station te Best gaan. Hij zou lopen ter hoogte van hectometerpaal 46.0. Wij vertrokken. Ik was de bestuurder en [verbalisant 2] zat naast mij als bijrijder. Uiteindelijk hebben wij ons dienstvoertuig in de berm geparkeerd. Wij liepen het spoor op richting 46.0 van waaruit die man zou moeten komen. Wij troffen helemaal niemand aan. De meldkamer gaf toen aan dat het een man moest zijn met een wit T-shirt, midden 30 en hij zou langs het spoor op een zandpad staan met een grijze personenauto. Wij troffen die man met die auto niet aan. Hierna vervolgden wij onze surveillance. De meldkamer riep ons weer en de centralist gaf aan dat hij aanvullende informatie had over de man die over het spoor had gelopen. Een man (het hof: de melder) zou zijn aangesproken door een andere man. Die andere man zou voldoen aan het signalement van de man die op het spoor zou hebben gelopen. [De melder] zou gezien hebben dat de man een vuurwapen bij zich zou dragen. Wij zijn in de richting van de Parallelweg te Best gereden. Ik zag een taxi staan. Ik reed die taxi tegemoet. Ik hoorde toen dat [verbalisant 2] tegen mij zei: "Die vent zit in die taxi". Ik hoorde toen dat [verbalisant 2] tegen mij zei: "Die vent van het signalement!". Ik keerde het dienstvoertuig en reed achter de taxi aan.
Ik zag toen dat die taxi stopte op de parkeerplaats bij de kerk. Dat was op de Hoofdstraat te Best. Ik zette het dienstvoertuig achter die taxi. Ik zag dat die passagier uit die taxi stapte. Ik zag dat die man een wit T-shirt droeg. Wij stapten ook uit het dienstvoertuig en ik riep die man aan. Ik sprak hem aan om te achterhalen of hij de persoon was die eerder op het spoor had gelopen. Ik zag dat die man naar ons teruggelopen kwam en wij liepen in zijn richting. Toen ik hem vroeg of hij op het spoor gelopen had, hoorde ik dat hij dat bevestigde. Ik vroeg die man toen om zijn identiteitsbewijs. Ik gaf het identiteitsbewijs door aan [verbalisant 2]. [verbalisant 2] zei dat hij naar de auto liep om de sleutel van die man door te geven en om na te gaan of die man mogelijk voorkwam. Ik bleef bij die man staan. Hij was geïrriteerd. Ik vroeg aan die man waarom hij zo geïrriteerd was. Ik hoorde toen dat die man tegen mij zei: "Ik heb een hekel aan jullie." Ik zag dat die man een wit shirt droeg wat ruim vallend was. Ik had geen zicht op datgene wat die man mogelijk onder zijn kleding kon dragen. Ik vroeg toen aan hem of hij iets bij zich had wat hij niet bij zich mocht hebben. Ik zag en hoorde toen dat die man tegen mij zei: "Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet". Ik zei tegen hem dat als mijn collega terug zou komen, ik hem wilde fouilleren. Ik hoorde dat die man tegen mij zei: "Dat zou ik niet doen". Ik zei nogmaals dat als mijn collega terug zou komen, ik hem wilde fouilleren. Ik zag toen dat die man zich omdraaide en wegliep. Ik riep die man aan dat hij terug moest komen. Ik zag toen, dat die man al vooruitlopende met zijn rechterhand/arm een beweging maakte naar de voorkant van zijn lichaam/broekriem. Ik zag toen, dat die man in zijn beweging doordraaide, linksom draaide, en in zijn rechterhand een vuurwapen vast had. Ik keek recht naar de loop en zag dat het wapen op mijn torso (borst) gericht was. Ik riep gelijk: "Vuurwapen. Vuurwapen". Ik hoorde dat er meteen een schot viel. Het schot viel echt onmiddellijk nadat die man gedraaid was en op mij richtte. Ik trok zelf ook direct mijn dienstwapen. Ik heb toen onmiddellijk schoten in zijn richting afgevuurd. Ik had helemaal geen dekking waar alles begon. Ik was aan het bewegen om uit zijn vuurlijn te komen en zag dat die man schuin links de Hoofdstraat over stak in de richting van de Sint Odulphusstraat. Ik zag dat [verbalisant 2] parallel liep aan de overzijde van de Hoofdstraat in de richting van die man. Ik zag dat [verbalisant 2] inmiddels ook zijn wapen getrokken had. Ik zag dat die man het hoekje om ging van de Sint Odulphusstraat en voor mij uit het zicht raakte. Ik maakte mijn hoek groter om zodoende meer zicht op de Sint Odulphusstraat te krijgen. Op het moment dat ik die man weer zag, keek ik op zijn rug. Hij liep op het trottoir aan de - vanuit mijn positie gezien - linkerzijde van die straat op een afstand van ongeveer twee meter uit de hoek van dat pand. Ik zag toen dat die man zich omdraaide, zijn wapen op mij richtte [en] het wapen vast zette. Met vastzetten van het wapen bedoel ik, daarmee een gecontroleerd schot afvuren. Ik hoorde een knal en voelde direct een hevige impact in mijn rechterheup in de omgeving van mijn lies. Ik voelde dat mijn rechterbeen onderuit geslagen werd. Ik ging hard onderuit en kwam op straat terecht. Op dat moment zag ik dat die man weer een gericht schot op mij wilde afvuren. Ik dacht toen: "Hij gaat voor de hoofdprijs. Hij wilde maar een ding en dat was mij omleggen". Toen ik dat dacht heb ik heel snel weer twee schoten op die man afgevuurd. Ik zag toen dat die man in elkaar zakte. Ik zag dat die man nog steeds zijn vuurwapen in zijn rechterhand vast had. Ik heb toen mijn laatste schot afgevuurd. Ik weet dat mijn wapen leeg was. Na mijn laatste schot hoorde ik dat [verbalisant 2] tegen die man riep: "Wapen weggooien" of woorden van die strekking. Ik zag toen dat die man daarop het vuurwapen weggooide in de richting van [verbalisant 2]. Ik voelde toen aan mijn rechterbeen dat ik begon te bloeden. Ik zag toen dat [verbalisant 2] de situatie onder controle had. Ik zag dat die man op zijn buik op straat lag. Ik ben toen opgestaan. Ik ben toen naar het bankje gestrompeld bij het café [A]. Toen kwam er een man op mij afgelopen. Hij maakte zich kenbaar als een gepensioneerde politieman en vroeg of hij mij kon helpen. Ik zei tegen hem dat hij [verbalisant 2] moest gaan helpen om die man te boeien. Dat heeft hij ook gedaan.
Hierna kwam de ambulance en deze bracht mij met spoed over naar het St. Catharinaziekenhuis te Eindhoven. Daar werden röntgenfoto's gemaakt. Het bleek een vleeswond te zijn. Kennelijk had ik vlak voor het op mij gerichte schot, het schot wat mij raakte, mijn lichaam in een reflexbeweging naar rechts gedraaid om het trefvlak kleiner te maken. In het ziekenhuis werd mij door de traumachirurg medegedeeld dat als ik mijn lichaam niet in een reflex had gedraaid, het letsel dan vele malen groter was geweest. Dan zou naar alle waarschijnlijkheid de liesslagader door de kogel doorboord zijn geweest. Verder zou dan de kogel in de bekken ingeslagen en mogelijk afgeketst zijn waardoor het letsel erger zou zijn geweest. In zijn totaliteit heb ik negen schoten op die man afgevuurd. Mijn letsel is: een kogelinschot in mijn rechterlies en een kogeluitschot in mijn rechterheup. In mijn rechterheup zit een uitschotgat ter grootte van een Euro. Het kan een paar weken duren voordat de wond dicht is. Er zijn spieren en zenuwbanen gescheurd/afgebroken.
2. De verklaring van [verbalisant 2], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben agent. Op 23 augustus 2011 is mijn middagdienst DHP/noodhulp te Best aangevangen. Ik had dienst samen met collega [verbalisant 1]. Wij waren beiden in uniform gekleed en reden in een opvallende surveillanceauto. [verbalisant 1] was de bestuurder van het dienstvoertuig. Ik was de bijrijder. Wij kregen de melding van de meldkamer. De melding was: Er loopt een manspersoon op het spoor. Hij zou vanuit de richting Boxtel richting het station te Best lopen. Hij liep ter hoogte van paal 46. Wij zeiden tegen de meldkamer dat wij ter plaatse zouden gaan. Wij vertrokken. Wij zijn daar uitgestapt. Wij liepen het spoor op. De meldkamer gaf toen weer door dat de man niet meer op het spoor zou lopen maar in een grijze auto zou zitten vlak bij het spoor. Wij troffen helemaal niets aan. De centralist van de meldkamer riep ons weer op. Zij had een aanvulling over de man die over het spoor had gelopen. Zij had contact gekregen met een melder. De melder was aangesproken door de man die op het spoor had gelopen. Er is door de meldkamer doorgegeven dat door de melder was gezien dat die man een vuurwapen had. Hierop gaf de meldkamer een signalement van die man met het vuurwapen door. Dat signalement was: Een man, eind 30 begin 40 jaar oud, blanke huidskleur, met een wit T-shirt. [verbalisant 1] reed vervolgens in de richting van de Parallelweg. Ik zag dat een grijze taxi ons tegemoet gereden kwam. Ik zag dat de passagier in die taxi op de bijrijderstoel zat en dat het een man was van ongeveer veertig jaar oud, mogelijk iets ouder. Ik zag verder dat die passagier een wit T-shirt droeg en verder zag ik ook nog dat die man opvallend in onze richting keek. Al deze dingen bij elkaar maakten voor mij dat ik tegen [verbalisant 1] zei: "Dat is hij, kom we draaien om" althans iets wat daarop leek. Ik herhaalde vervolgens nogmaals met de woorden: "Ja dat is hij, draai nou maar om." Ik zag dat [verbalisant 1] het dienstvoertuig draaide.
Na korte tijd zag ik dat de taxi stil stond bij de kerk. Ik zag dat [verbalisant 1] achter de taxi parkeerde. Ik zag dat de man met het witte T-shirt reeds half uit de taxi was. Hij was bezig met uitstappen. Ik stapte uit het dienstvoertuig. Ik zag dat [verbalisant 1] ook uitstapte. Ik zag dat de man die uit de taxi gekomen was rustig van ons weg liep in de richting van de kerk. Ik riep de man aan. Ik zag dat de man stopte. Toen de man stopte waren [verbalisant 1] en ik inmiddels bij de man. Ik zag dat de man een wit T-shirt droeg en ik zag verder dat dat T-shirt wel enigszins los om het lichaam van de man zat. Ik hoorde dat [verbalisant 1] aan de man vroeg of deze op het spoor gelopen had. Dit bevestigde de man. Ik hoorde dat [verbalisant 1] de man om zijn identiteitsbewijs vroeg. Ik nam het identiteitsbewijs van [verbalisant 1] over. Ik vond dat de man zich opstandig en enigszins recalcitrant opstelde tegenover ons. Ik zocht de man op in de computer die in de dienstauto zit. Ik deed een spraakaanvraag bij onze meldkamer. Ik kreeg niet direct antwoord en ik zat in het geopende portier van de dienstauto. Ik hoorde dat die man met [verbalisant 1] aan het praten was. Ik zag dat die man achteruit van [verbalisant 1] probeerde weg te lopen. Zijn snelheid werd opgebouwd. Na ongeveer twee meter zag ik dat die man zich rechtsom draaide en wegrende. Terwijl ik zag dat die man wegliep, stapte ik ook uit de dienstwagen. Vervolgens zag ik dat [verbalisant 1] achter die man aan rende en eigenlijk op dat moment zag ik dat die man een vuurwapen vast had. Op het moment dat ik dat vuurwapen zag, hoorde ik enkele knallen. Ik zag ook het mondingsvuur uit de loop van dat vuurwapen komen. Ik zag dat de loop van dat wapen bij het afvuren flink omhoog kwam. Ik zag duidelijk dat die man het vuurwapen in de richting van [verbalisant 1] hield. Verder zag ik dat die man met het vuurwapen en [verbalisant 1] zeker niet meer dan drie meter van elkaar verwijderd waren. Ik zag [verbalisant 1] en hoorde vanuit zijn richting: "Vuurwapen!". Ik zag dat [verbalisant 1] zijn dienstwapen ter hand nam en dat meteen richtte op die man en direct schoten loste. De afstand tussen [verbalisant 1] en die man werd groter. Ik zag dat [verbalisant 1] en die man schuin naar links de Hoofdstraat op renden in de richting van de Sint Odulphusstraat. [verbalisant 1] en die man renden verder en ik stak ook rennend de straat over met mijn dienstwapen in mijn rechterhand. Ik zag dat die man naar de Sint Odulphusstraat rende, de hoek omging en ik hem uit het oog verloor. Ik zag dat [verbalisant 1] achter de man aanrende. [verbalisant 1] bevond zich op dat moment midden op de kruising van de Hoofdstraat met de Sint Odulphusstraat. [verbalisant 1] stond stil. Ik rende nog steeds en hoorde het geluid van een afgevuurd schot. Ik zag en hoorde dat [verbalisant 1] verschillende malen terug vuurde. Daaruit kon ik opmaken waar die man zou moeten staan. Volgens mij stond hij om de hoek van de Sint Odulphusstraat. Op dat moment kwam ik op de hoek aan waar die man mogelijk om de hoek zou staan. Juist op dat moment hoorde ik meerdere schoten. Gedurende deze schoten zag ik dat [verbalisant 1] naar zijn kruis greep en voorover boog. Ik zag aan de uitdrukking van het gezicht van [verbalisant 1] dat hij pijn had. Op het moment dat ik zag dat [verbalisant 1] geraakt werd, vond ik het noodzakelijk het risico te nemen om om de hoek te kijken om op de man een schot te kunnen lossen met de bedoeling om deze aan te houden en ter voorkoming van het feit dat [verbalisant 1] nog meerdere keren geraakt zou kunnen worden terwijl deze open en bloot voor de man te beschieten was. Ik had niet het idee dat [verbalisant 1] nog in staat was om iets te doen en ik wilde [verbalisant 1] helpen. Vervolgens keek ik om de hoek. Op het moment dat ik keek, zag ik dat de man in mijn richting keek. Ik zag verder dat de man het vuurwapen dat hij in zijn hand hield in mijn richting richtte. Ik stapte uit reactie meteen terug achter de dekking, de hoek van een aldaar aanwezig pand. Op dat moment hoorde ik een knal. Ik hoorde dat het geluid niet uit de richting van [verbalisant 1] kwam. Ik stapte vervolgens deels uit de dekking en ik schoot meteen met mijn dienstpistool. Ik schoot gericht op de benen van de man. Ik zag dat de man daarop reageerde. Ik zag dat de man door zijn benen zakte en dat was voor mij het teken dat ik hem geraakt had. Ik zag dat de man op de grond viel. Tijdens het in elkaar zakken van de man zag ik dat de man het vuurwapen dat hij in zijn hand hield in mijn richting gooide. Het kan best ook nog zijn dat ik iets geroepen heb in de trant van: "Vuurwapen weg" of zoiets. Ik zag dat er ondertussen een mij onbekende man zich bij [verbalisant 1] had gevoegd. Enige seconden later voelde ik een hand op mijn schouder en ik hoorde dat die man die eerder [verbalisant 1] hielp tegen mij zei: "Ik kom je helpen, ik ben een ex-collega, heb je boeien bij" althans woorden van gelijke strekking. Ik overhandigde mijn handboeien. Ik zag dat de ex-collega de man afboeide.
3. De verklaring van de getuige [betrokkene 7], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik was op 23 augustus 2011 thuis. Ik woon op de 1e etage en heb vanuit mijn woning zicht op de kruising Hoofdstraat/Sint Odulphusstraat. Ik kan een stuk de Odulphusstraat in kijken. Ik hoorde harde knallen. Ik ben hierop naar mijn balkon gelopen en zag een man vanaf de Hoofdstraat de Sint Odulphusstraat in rennen. Hij droeg een wit T-shirt. Ik zal deze man vanaf nu verdachte noemen. Ik zag dat de verdachte gevolgd werd door twee politieagenten in uniform. Ik zag dat politieagent 1 een soort omtrekkende beweging maakte via de rijbaan van de Hoofdstraat. Ik zag dat politieagent 2 over het trottoir van de Hoofdstraat richting de hoek met de Sint Odulphusstraat liep. Zowel politieagent 1 en 2 waren op dat moment aan het rennen. Ik hoorde dat politieagent l iets in de richting van de verdachte riep/schreeuwde. Ik zag dat de verdachte stopte en zich omdraaide. Ik zag vervolgens dat hij een zwart pistool op politieagent 1 richtte. De verdachte deed dit met zijn rechterhand. Ik hoorde vervolgens opnieuw een knal en zag dat de verdachte een terugslag van zijn pistool kreeg. Ik bedoel hiermee dat zijn rechterhand iets naar boven bewoog. Ongeveer tegelijkertijd hoorde ik dat politieagent 1 iets tegen de verdachte riep. Ook zag ik dat de politieagent 1 zijn dienstwapen in zijn handen had. Ik zag en hoorde dat politieagent 1 terugschoot in de richting van de verdachte. Ondertussen had de verdachte opnieuw een schot in de richting van politieman 1 gelost. Na dit schot zag ik dat politieagent 1 op de grond viel. Ik kreeg hierdoor het idee dat politieman 1 zojuist geraakt was door een kogel van de verdachte. Ik zag dat politieagent 2 bij de hoek Hoofdstraat/Sint Odulphusstraat was aangekomen. Ik zag dat politieagent 2 met getrokken pistool de hoek omkeek in de richting van de verdachte. Ik hoorde vervolgens dat politieagent 2 iets riep in de trant van: "Laat dat wapen vallen". Ik zag vervolgens dat de verdachte zijn pistool van politieagent 1 naar politieagent 2 bewoog. Ik zag en hoorde dat de verdachte op politieagent 2 schoot. Ik zag hierna dat politieagent 2 een soort terugtrekkende beweging maakte en toen zelf op de verdachte schoot. Ik zag dat de verdachte geraakt werd door een schot. Ik zag dat hij in elkaar zakte. Ik zag dat hij zijn pistool in de richting van politieagent 2 gooide. De verdachte werd hierna onder schot gehouden door politieagent 2. Politieagent 1 was in de tussenliggende periode naar een bankje gelopen bij het eetcafé [A]. Ik ben hierna naar beneden gelopen. Beneden aangekomen zag ik dat de verdachte inmiddels op zijn buik op de grond lag. Ik zag dat hij geboeid was.
Ik schat de afstand tussen de verdachte en de politieagenten tijdens het schieten op ongeveer 4 meter. Dit is de afstand tussen de verdachte en politieagent 1. Tussen politieagent 2 en de verdachte schat ik de afstand op ongeveer 6 meter.
4. Bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] inzake het technisch sporenonderzoek op de plaats delict, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
De plaats delict was gelegen op en nabij de Hoofdstraat te Best. Aan de noordzijde van de Hoofdstraat zijn de Kerkstraat en de Sint Odulphusstraat gelegen en aan de zuidzijde is, tussen de twee laatst genoemde straten, de Nazarethstraat gelegen. De Hoofdstraat betrof een weg voorzien van een rijbaan, diverse parkeerplaatsen, enkele groenstroken of bomen en aan beide zijden een trottoir.
Gezien vanaf de overgang van Nazarethstraat naar de Hoofdstraat was de Hoofdstraat als volgt ingedeeld: De noordzijde, gelegen tegenover de Nazarethstraat, van de Hoofdstraat werd begrensd door bebouwing. Ongeveer 30 meter naar links vanaf de Nazarethstraat was de Kerkstraat haaks gelegen op de Hoofdstraat. Ongeveer 30 meter naar rechts vanaf de Nazarethstraat was de Sint Odulphusstraat haaks gelegen op de Hoofdstraat.
Op de rijbaan van de Hoofdstraat ter hoogte van de Kerkstraat werd door ons een opvallend politie surveillancevoertuig aangetroffen. Genoemd voertuig stond met de rijrichting naar de Sint Odulphusstraat.
Op een tweetal naast elkaar gelegen parkeervakken aan de zuidzijde op de Hoofdstraat, nabij bovenstaand surveillance voertuig, werden door ons een vijftal hulzen aangetroffen. De bodems van [deze] hulzen waren voorzien van de tekst DAG SX 9x19 NP, zijnde politiemunitie.
Op een parkeerhaven nabij bovengenoemde aangetroffen hulzen stond een personenauto geparkeerd. Op het trottoir nabij bovengenoemd voertuig werd door ons een patroon aangetroffen. Genoemd patroon werd door ons genummerd en voorzien van het SIN: Patroon [AADH4145NL]. De bodem van [deze] aangetroffen huls was voorzien van de tekst GECO 9 MM Luger.
Op het trottoir en de rijbaan op de hoek van de noordzijde van de Hoofdstraat met de Sint Odulphusstraat werden door ons een vijftal hulzen en een vuurwapen aangetroffen. De bodems van [deze] vijf hulzen waren voorzien van de tekst DAG SX 9x19 NP, zijnde politiemunitie.
Genoemd vuurwapen betrof een semi-automatisch pistool Walther P1. In het pistool bevond zich een patroonhouder. De slede van het pistool stond op het moment van aantreffen naar achter of open, hetgeen erop duidt dat, bij een correcte werking van het wapen, zich in de patroonhouder of de kamer van het pistool geen patronen bevinden. Genoemd wapen werd door ons genummerd en voorzien van het SIN: Vuurwapen pistool Walther P1 9mm [AADH4I25NL].
Op het trottoir en de rijbaan van de Sint Odulphusstraat werden door ons een zevental hulzen aangetroffen. De hulsbodems van bovengenoemde aangetroffen hulzen waren voorzien van de tekst GECO 9 MM Luger.
In een gevel van een gebouw aan de zuidzijde van de Hoofdstraat ter hoogte van de Sint Odulphusstraat en een boom voor dit gebouw werden door ons meerdere beschadigingen aangetroffen. Gelet op de verschijningvorm van deze beschadigingen waren deze zeer waarschijnlijk recent veroorzaakt door meerdere projectielen waarbij de beschadiging in de boom vermoedelijk een zogenaamd doorschot betrof.
Op het trottoir onder bovengenoemde gevel en achter genoemde boom werden door ons enkele metalen resten aangetroffen. Gelet op de verschijningsvorm betroffen dit zeer waarschijnlijk resten van projectielen.
Vanuit het onderzoeksteam kregen wij de informatie dat er in de gevel van een appartement aan de Nazarethstraat [...] te Best een recente beschadiging zat, die vermoedelijk door een projectiel veroorzaakt was als gevolg van het schietincident. Hierop werd door ons op 15 september 2011 een onderzoek ingesteld op de Nazarethstraat te Best. Aan de Nazarethstraat te Best was een appartementencomplex gelegen. Aan de noordzijde van het appartementencomplex bevonden zich de galerijen en de voordeuren van de appartementen. Op de eerste verdieping bevond zich onder andere appartement Nazarethstraat [...]. De galerijen waren voorzien van een balustrade, bestaande uit een spijlenhekwerk afgewisseld met een metalen gegolfde plaat. Ter hoogte van de voordeur van nummer [...] bevond zich zo'n metalen plaat. In deze metalen plaat werd een cirkelvormige beschadiging aangetroffen. De beschadiging bevond zich op een hoogte van ongeveer 335 centimeter, gemeten vanaf het trottoir voor het appartementencomplex. Achter de metalen plaat werd in de voorgevel van appartement nummer [...], welke uit metselstenen opgetrokken was, een beschadiging in een metselsteen aangetroffen. Gezien de beschadiging in de metalen plaat en de metselsteen in de voorgevel is het zeer waarschijnlijk dat deze veroorzaakt zijn door een verschoten kogel. Als we de denkbeeldige lijn vanaf de beschadiging in de metselsteen doortrekken door de beschadiging in de metalen plaat, dan komt de denkbeeldige lijn uit in de Sint Odulphusstraat. De afstand tussen de Sint Odulphusstraat en het betreffende appartement bedraagt een afstand van ongeveer 70 meter.
Naar aanleiding van de aangetroffen sporen/goederen/sporendragers tijdens de ingestelde onderzoeken wordt door ons gesteld (het hof begrijpt: vastgesteld) dat:
- er door de politieambtenaren tienmaal geschoten is. Dit naar aanleiding van de vijf aangetroffen hulzen (politiemunitie) op de parkeervakken aan de zuidzijde op de Hoofdstraat, nabij het surveillancevoertuig en de vijf aangetroffen hulzen (politiemunitie) op het trottoir en de rijbaan op de hoek van de noordzijde van de Hoofdstraat met de Sint Odulphusstraat;
- dat verdachte [verdachte] één niet verschoten patroon heeft achtergelaten op het trottoir aan de zuidzijde van de Hoofdstraat;
- dat verdachte [verdachte] in de Sint Odulphusstraat zevenmaal geschoten heeft, gezien de zeven aangetroffen hulzen op het trottoir en rijbaan van de
Sint Odulphus-straat;
- dat bij het schieten door verdachte [verdachte] drie projectielen tegen de gevel van het gebouw aan de zuidzijde de Hoofdstraat zijn geschoten;
- dat bij het schieten door verdachte [verdachte] één projectiel tegen de voorgevel van appartement Nazarethstraat [...] is geschoten, waarbij het projectiel ongeveer 70 meter heeft afgelegd.
5. Aanvraag vordering tot benoeming van een deskundige, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Vraagstelling:
Stel vast of de patroon AADH4145NL doorgeladen is met het betrokken vuurwapen Walther PI (SIN AADH4125NL). Met het betrokken vuurwapen zijn door het Regionaal Bureau Wapens en Munitie Brabant-Noord proefschoten gemaakt. Aan de hand van de systeemsporen op de hulzen van de proefschoten (AAER0952NL, AAER0953NL, AAER0954NL en AAER0955NL) dient de vergelijking met de patroon plaats te vinden.
6. De bevindingen en conclusies van W. Kerkhoff, NFI-deskundige wapens en munitie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Overzicht te onderzoeken materiaal:
AADH4145NL (Patroon GECO 9 mm)
AAER0952NL (Huls proefschot)
AAER0953NL (Huls proefschot)
AAER0954NL (Huls proefschot)
AAER0955NL (Huls proefschot)
Vraagstelling:
Is de patroon [AADH4145NL] doorgeladen geweest in hetzelfde vuurwapen als waarmee de hulzen [AAER0952NL, -53NL, -54NL, en -55NL] zijn verschoten?
Vooronderzoek:
Patroon [AADH4145NL]
In de patroon bevinden zich sporen van het doorladen in een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een patroontrekkerhaak, een hulsuitwerper en de kamer van een loop. In een deel van deze sporen bevinden zich kraslijnen en/of oneffenheden.
Hulzen [AAER0952NL, -53NL, -54NL en -55NL]
In de hulzen bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een slagpin, een stootbodem, een hulsuitwerper, een patroontrekkerhaak en de kamer van een loop. In een deel van deze sporen bevinden zich kraslijnen en/of oneffenheden.
Vergelijkend onderzoek hulzen:
Gezien de vraagstelling en de resultaten van het vooronderzoek zijn voor de patroon en de vier hulzen de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De patroon is doorgeladen geweest in hetzelfde vuurwapen als waarmee de hulzen zijn verschoten.
Hypothese 2: De patroon is doorgeladen geweest in een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als waarmee de hulzen zijn verschoten.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de patroon en de hulzen is gebleken dat:
- enkele kraslijnen in de patroontrekkerhaaksporen aansluiten;
- kraslijnen in de invoerssporen op de hulswanden van de patroon en de hulzen aansluiten;
- in de overige sporen geen kenmerkende overeenkomsten of verschillen werden waargenomen.
Interpretatie van de resultaten:
De waargenomen overeenkomsten tussen sporen in patroon en de hulzen passen goed bij de hypothese dat de patroon doorgeladen is geweest in hetzelfde vuurwapen als waarmee de hulzen zijn verschoten (hypothese 1). Op basis van de structuur van de kraslijnen zijn deze sporen als kenmerkend voor het gebruikte vuurwapen beoordeeld. Hierdoor is er een kleine kans om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de patroon is doorgeladen in een ander vuurwapen dan waarmee de hulzen verschoten zijn (hypothese 2).
Conclusie:
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
7. De verklaring van verdachte, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 23 augustus 201 I ben ik uit een taxi gestapt in Best. Gelijk dat ik de taxi uitstapte kwam er politie op mij af. Ik zag dat het politie was omdat ze in uniform waren. Het waren twee politieagenten. Eén van die agenten vroeg mij of ik iets bij mij had wat ik niet mocht hebben. Ik had op dat moment een Walther PI bij (het hof begrijpt: bij me). Maar ik heb dat niet tegen de politie gezegd. Ze wisten dat ik een pistool bij mij had. Ze wisten dat van een oudere man die ik net daarvoor had gesproken en die op een bankje zat te rusten. Ik haalde toen mijn wapen uit mijn broekspijp en stak dit tussen mijn broeksband boven in. Dat zag die oude man. Die politieagent vroeg toen of hij mij mocht fouilleren. Ik wilde dat niet omdat ik een wapen bij mij had. Ik ben daarna direct weggerend. Mijn wapen had ik toen in mijn hand. Ik had dat wapen in mijn rechterhand. Ik heb een paar keer teruggeschoten op die agent die op mij schoot. Vervolgens werd er nog een aantal keren op mij geschoten. Ik zag nog een agent op een hoekske die ook zijn wapen op mij richtte. Ik heb toen één keer terug geschoten en toen heb ik mijn wapen weggegooid. Ik lag toen al op de grond en kon nergens naar toe omdat ik gewond was. Direct daarop werd ik aangehouden.
8. De verklaring van verdachte, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik werd aangesproken door een politieman. Ik dacht: word ik aan de kant gezet omdat ik een pistool bij heb? Die agent zei dat hij mij wilde gaan fouilleren. Hij vroeg of ik iets bij me had dat ik niet bij me mocht hebben. Ik ben weggelopen. Ik wist namelijk dat de politie ook wist dat ik in het bezit was van een wapen want een meneer op een fiets heeft een pistool bij mij gezien. Ik had dat pistool rechts voor in mijn broek zitten. Daar zat mijn T-shirt overheen. Een man heeft dat gezien omdat mijn pistool wegzakte in mijn broek en ik het terug deed.
9. De verklaring van verdachte, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik wilde mij niet laten fouilleren. Ik ben weggelopen. Ik droeg een vuurwapen bij me. Ik wist dat de melder het pistool had gezien. Ik wist ook wel dat de politie dat inmiddels wist.
10. De bevindingen en conclusies van de verbalisant [verbalisant 5], materie deskundige bij het Regionaal Bureau Wapens en Munitie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Mij werd ter beoordeling een voorwerp voorgelegd dat in beslag genomen werd onder de verdachte [verdachte].
Het in beslag genomen voorwerp is een vuurwapen. Op de linkerzijde van de slede staat het opschrift: "Walther PI". Het betreft een pistool geschikt voor het verschieten van 9x19 mm kogelmunitie. Het wapen is door mij voorzien van het Sporen Identificatie Nummer AADH4125NL. Het voorwerp is bestemd om projectielen dooreen loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
11. Bevindingen van de verbalisant [verbalisant 6], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 3 september 2011 werd naar aanleiding van een melding een verlaten personenauto aangetroffen op Landgoed [B] te [plaats]. Bij nader onderzoek bleek dit een personenauto, merk Mercedes-Benz, voorzien van een Nederlands kenteken [AA-00-AA], welke op naam staat gesteld van verdachte [verdachte].
Op 5 september 2011 werd in het voertuig van de verdachte [verdachte] een onderzoek ingesteld. Voertuig werd geopend middels de sleutels, afkomstig uit de fouillering van verdachte [verdachte]. Bij zijn aanhouding zaten deze sleutels in de kleding van verdachte [verdachte]. In het voertuig werd een stroomstootwapen aangetroffen. Het toestel lag in de middenconsole van voertuig.
12. De bevindingen en conclusies van de verbalisant [verbalisant 7], opgeleid en bevoegd tot het juridisch beschrijven van wapens en vuurwapens, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 5 september 2011 heb ik een voorwerp ontvangen om nader te omschrijven en te categoriseren. Dit voorwerp is een stroomstootwapen. Dit voorwerp is een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II, onder 5e van de Wet wapens en munitie.
13. De verklaring van verdachte, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
De auto waarin het stroomstootwapen is gevonden op het moment dat ik al vast zat, is mijn auto. Ik kan mij herinneren dat het wapen in mijn auto lag."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord op [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vrijspraak bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet als eerste op de Hoofdstraat heeft geschoten, maar dat hij door politie is beschoten, waarna hij heeft teruggeschoten.
Volgens de verdediging dient de verklaring van de getuige [betrokkene 1] tot uitgangspunt te worden genomen. De getuige [betrokkene 1] heeft voortdurend zicht gehad op de situatie en heeft duidelijk en overtuigend verklaard over de handelingen van agent [verbalisant 1] en de verdachte op het moment dat de verdachte op de Hoofdstraat bij [verbalisant 1] is weggerend. De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat de agent als eerste heeft geschoten. De getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hebben, aldus de verdediging, een minder overtuigende verklaring afgelegd en gelet op de locatie waarop deze getuigen zich bevonden, kan aan deze verklaringen geen bewijs worden ontleend dat de verdachte in de Hoofdstraat heeft geschoten. Uit een analyse van de verklaringen blijkt dat de getuigen die hebben verklaard dat de verdachte als eerste zou hebben geschoten, dit niet met veel stelligheid hebben beweerd en allen een mate van onzekerheid in zich houden.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd nu deze onbetrouwbaar zijn. De getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben onderling tegenstrijdig verklaard over de locatie waarop zij zich bevonden, hebben niet gezien wie er als eerste heeft geschoten maar hebben dit vanuit hun beleving ingevuld en hebben tegen de getuige [betrokkene 4] verklaard dat zij niets van het incident hebben waargenomen.
Op de Hoofdstraat is bij het forensisch technisch onderzoek geen huls uit het wapen van de verdachte aangetroffen. Uit het rapport en de verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg van de deskundige D.W. Zoetmulder volgt dat een huls niet kan verdwijnen als gevolg van een passerend motorvoertuig. Gelet op de smalheid van de bandenprofielen en de dikte van een huls, is het, aldus de verdediging, volstrekt onaannemelijk dat een huls onder een autoband blijft zitten. De deskundige Zoetmulder heeft een analyse gegeven waarom er door de verdachte niet als eerste in de Hoofdstraat kan zijn geschoten en waarom de verdachte niet tijdens zijn vlucht kan hebben geschoten. Het totaal aan hulzen dat is aangetroffen en het gevonden projectiel tonen volgens de verdediging onomstotelijk aan dat door de verdachte niet in de Hoofdstraat is geschoten.
De verdediging heeft betoogd dat voor verdachte geen bezinningsmoment heeft bestaan. Dat de verdachte kennelijk zijn vuurwapen had doorgeladen en bij zich droeg, impliceert nog geen moment van kalm beraad, en dit te minder indien hij het wapen al eerder had doorgeladen zonder te hoeven rekenen op een situatie waarin de verdachte kwam te verkeren, namelijk het zonder grond worden beschoten door een politieagent. In het onderhavige geval bestaan, aldus de verdediging, contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte is zonder grond en onverhoeds door een agent beschoten en heeft in een toestand van (al dan niet putatief) noodweer dan wel noodweerexces gehandeld. Deze situatie vormt voorts een belangrijke indicatie voor het bestaan van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling bij de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Schieten op de Hoofdstraat:
Het hof neemt bij het vaststellen van de feiten de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tot uitgangspunt. Uit hun verklaringen volgt in de kern dat de verdachte als eerste heeft geschoten en dat hij op de Hoofdstraat heeft geschoten in de richting van [verbalisant 1].
Anders dan door de verdediging is betoogd gaat het hof voorbij aan de verklaringen van de getuige [betrokkene 1]. De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de verdachte niet heeft zien schieten. Het hof sluit niet uit dat de getuige [betrokkene 1], gezien zijn positie (de getuige [betrokkene 1] was gezeten in zijn auto, rijdende in de Kerkstraat teneinde aldaar rechtsaf te slaan naar de Hoofdstraat, weg van de locatie van het schietincident), niet voortdurend volledig en goed zicht heeft gehad op de situatie. In het dossier is voorts geen ondersteuning te vinden voor de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] dat de politieagent als eerste zou hebben geschoten, ook niet - zoals hierna zal worden overwogen - in het ontbreken van een huls uit het wapen van de verdachte in de Hoofdstraat.
Met de verdediging stelt het hof vast dat verschillende door de verdediging genoemde getuigen op onderdelen niet eensluidend hebben verklaard en dat de getuigen die hebben verklaard dat de verdachte als eerste heeft geschoten dit soms in voorzichtige bewoordingen hebben gedaan. Naar het oordeel van het hof doet dit evenwel niet af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vinden in de kern en op grote onderdelen bevestiging in de verklaringen van de door de verdediging genoemde getuigen. In hetgeen door deze getuigen is verklaard ziet het hof dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van de door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geschetste gang van zaken in de Hoofdstraat te twijfelen.
Ook in de resultaten van het forensisch technisch onderzoek ziet het hof geen reden om aan de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te twijfelen. Naar het oordeel van het hof kan aan de enkele omstandigheid dat op de Hoofdstraat geen huls uit het wapen van verdachte is aangetroffen niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat de verdachte op die plaats geen kogel heeft afgevuurd. Het hof merkt op dat sporen die kunnen worden gerelateerd aan een strafbaar feit, zoals in het onderhavige geval een huls, door verschillende oorzaken bij een sporenonderzoek op de plaats delict kunnen worden gemist of van de plaats delict kunnen verdwijnen. De deskundige D.W. Zoetmulder heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat de huls door een passerend voertuig is meegenomen omdat het profiel van een band van een personenauto te klein is. In zijn aanvullend rapport d.d. 2 maart 2013 heeft de deskundige Zoetmulder gerapporteerd dat het scenario dat een huls van het kaliber 9mm door een passerend motorvoertuig in het bandenprofiel wordt meegevoerd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk is uit te sluiten. Naar het oordeel van het hof kan aan de conclusie van de deskundige evenwel geen doorslaggevende betekenis worden toegekend nu op grond van de verklaring en het rapport van de deskundige evenmin kan worden uitgesloten dat de huls op andere wijze van de plaats delict is verdwenen. De deskundige Zoetmulder heeft ter terechtzitting in eerste aanleg immers verklaard dat hij zich er verder niet in heeft verdiept of hulzen op andere wijze kunnen zijn verdwenen. Voorts overweegt het hof nog dat ook het feit dat bij gelegenheid van het forensisch technisch onderzoek in de Sint Odulphusstraat zeven hulzen en in de Hoofdstraat één patroon uit het wapen van de verdachte zijn aangetroffen, voor het hof geen aanwijzing vormt dat de verdachte in Hoofdstraat niet heeft geschoten. Weliswaar kan de patroonhouder van het wapen van de verdachte maximaal acht patronen bevatten, doch blijkens de verklaring van de voornoemde deskundige Zoetmulder is het technisch mogelijk dat het wapen van de verdachte was geladen met acht patronen in de patroonhouder en één patroon in de kamer van het wapen, zodat hij over negen patronen beschikte. Dit betekent dat het mogelijk is dat, ondanks dat zeven hulzen en een patroon zijn aangetroffen, de verdachte in de Hoofdstraat een (negende) kogel heeft afgevuurd, waarvan de huls niet is gevonden.
Gelet op het voorgaande en hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, acht het hof mitsdien bewezen dat de verdachte als eerste heeft geschoten en dat hij op de Hoofdstraat één kogel heeft afgevuurd in de richting van [verbalisant 1].
Voorbedachte raad:
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 23 augustus 2011 een vuurwapen bij zich droeg. De agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op enig moment van de meldkamer een melding gekregen over een man (naar later blijkt te zijn de verdachte) die op het spoor liep. Even later is deze melding aangevuld met informatie dat een melder zou hebben gezien dat deze man een vuurwapen bij zich droeg. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de melder het pistool had gezien en dat hij ook wel wist dat de politie dat inmiddels wist. Uit deze verklaringen van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte er vanuit is gegaan dat de persoon die het wapen bij hem had gezien, deze informatie zou doorgeven aan de politie en dat hij zich reeds op dat moment heeft gerealiseerd dat de politie mogelijk naar hem op zoek zou gaan. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich vanaf dat moment heeft kunnen beraden over een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken.
Op de Hoofdstraat is de verdachte, nadat hij uit de taxi was gestapt, door de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aangeroepen. Bij gelegenheid van het forensisch technisch onderzoek is ter plaatse, op het trottoir nabij de plaats waar de verdachte door de politie is aangesproken, een patroon aangetroffen. De bodem van de huls van deze patroon was voorzien van dezelfde tekst (GECO 9 MM Luger) als de op Sint Odulphusstraat aangetroffen hulzen afkomstig uit het wapen van de verdachte. De NFI-deskundige W. Kerkhoff heeft op basis van een vergelijkend onderzoek aan de patroon en een aantal hulzen van proefschoten met het wapen van verdachte geconcludeerd dat zijn bevindingen waarschijnlijker zijn wanneer de patroon doorgeladen is geweest in hetzelfde vuurwapen als waarmee de hulzen zijn verschoten, dan wanneer de patroon doorgeladen is geweest in een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als waarmee de hulzen zijn verschoten. Op grond hiervan gaat het hof er vanuit dat de aangetroffen patroon doorgeladen is geweest in het wapen van de verdachte en dat deze ter plaatse door de verdachte is verloren. Uit het onderzoek ter terechtzitting is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen dat een ander dan verdachte de patroon ter plaatse heeft achtergelaten. Blijkens de hiervoor aangehaalde verklaring van de deskundige Zoetmulder is het technisch mogelijk dat het wapen van de verdachte was geladen met acht patronen in de patroonhouder en één patroon in de kamer van het wapen. Voorts volgt uit de verklaring van de deskundige Zoetmulder dat bij het doorladen van een wapen de patroon (naar het hof begrijpt: de patroon die zich in de kamer van het wapen bevindt) wordt uitgeworpen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen dat de verdachte de patroon los, dat wil zeggen buiten zijn wapen, bij zich droeg.
De verdachte is - zoals gezegd - door de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de Hoofdstraat staande gehouden. Op enig moment heeft [verbalisant 1] aan de verdachte gevraagd of hij iets bij zich had wat hij niet bij zich mocht hebben, waarop de verdachte heeft geantwoord: "Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet". Daarop heeft [verbalisant 1] tegen de verdachte gezegd dat hij de verdachte wilde fouilleren, waarop de verdachte heeft gezegd: "Dat zou ik niet doen". Vervolgens heeft [verbalisant 1] nogmaals tegen de verdachte gezegd dat hij de verdachte wilde fouilleren. Daarop heeft de verdachte zich omgedraaid en is hij bij [verbalisant 1] vandaan gelopen.
Gelet op de plaats waar het patroon uit het wapen van verdachte is aangetroffen, gaat het hof er dan ook vanuit dat de verdachte op dat moment zijn wapen heeft doorgeladen, waarbij de aangetroffen patroon is uitgeworpen en op het trottoir is achtergebleven. Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling van de verdachte af dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen om het wapen in een confrontatie met de politieagenten tegen hen te gebruiken.
Verdachte heeft later, in het kader van het onderzoek door de Rijksrecherche, verklaard dat hij niet gefouilleerd wilde worden omdat hij een wapen bij zich had. [verbalisant 1] heeft de verdachte aangeroepen dat hij terug moest komen. Hierop heeft de verdachte het wapen tevoorschijn gehaald, zich omgedraaid en een kogel afgevuurd in de richting van agent [verbalisant 1]. Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling van de verdachte af dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan zijn voorgenomen plan om in een confrontatie met de politieagenten het wapen te gebruiken.
Vervolgens is de verdachte naar de Sint Odulphusstraat gerend, alwaar hij nog zes kogels heeft afgevuurd in de richting van agent [verbalisant 1] en één kogel in de richting van agent [verbalisant 2]. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich ook gedurende deze tijd steeds kunnen beraden over het al dan niet verder uitvoering geven aan zijn voorgenomen plan. Desondanks heeft de verdachte zich gedurende deze tijd niet overgegeven, hoewel daartoe wel de mogelijkheid bestond. Verdachte heeft zich daarentegen pas overgegeven nadat hij gewond was geraakt en hij zijn wapen had leeggeschoten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof is niet gebleken van feiten en omstandigheden die een contra-indicatie zouden kunnen vormen voor het aannemen van voorbedachte raad bij de verdachte. Anders dan door de verdediging is betoogd is het feitelijk onjuist dat de verdachte op de Hoofdstraat zonder grond en onverhoeds door agent [verbalisant 1] is beschoten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hieromtrent hiervoor is overwogen volgt immers dat de verdachte in de Hoofdstraat als eerste heeft geschoten in de richting van [verbalisant 1].
Mitsdien is het hof van oordeel dat de verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om opzettelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het leven te beroven en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit de in de bewezenverklaring genoemde politieagenten van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, berust in de kern op de volgende overwegingen.
(i) Uit de verklaringen van de verdachte leidt het Hof af dat de verdachte ervan is uitgegaan dat de persoon die het wapen bij hem had gezien, deze informatie zou doorgeven aan de politie en dat de verdachte zich op dat moment heeft gerealiseerd dat de politie mogelijk naar hem op zoek zou gaan. Dit betekent naar het oordeel van het Hof dat de verdachte zich vanaf dat moment heeft kunnen beraden over een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken.
(ii) Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, nadat hoofdagent [verbalisant 1] hem had gezegd dat hij hem wilde fouilleren, zich heeft omgedraaid, bij [verbalisant 1] vandaan is gelopen en zijn wapen heeft doorgeladen. Daaruit heeft het Hof afgeleid dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen in een confrontatie met de politie zijn wapen tegen de politieagenten te gebruiken.
(iii) Het Hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte, toen [verbalisant 1] hem had aangeroepen dat hij moest terugkomen, zich heeft omgedraaid en een kogel heeft afgevuurd in de richting van [verbalisant 1]. Daaruit heeft het Hof afgeleid dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan zijn voorgenomen plan om in een confrontatie met de politie het wapen te gebruiken.
(iv) De verdachte heeft uiteindelijk, zoals het Hof ten slotte heeft vastgesteld, in de Sint Odulphusstraat nog zes kogels afgevuurd in de richting van [verbalisant 1] en een kogel in de richting van agent [verbalisant 2]. Naar het oordeel van het Hof heeft de verdachte ook gedurende deze tijd zich nog kunnen beraden over het al dan niet verder uitvoering geven aan zijn voorgenomen plan.
2.5.
Het kennelijke oordeel van het Hof dat de gevolgtrekking dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit genoemde politieagenten van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, mede kan worden gebaseerd op hetgeen onder (i) en (ii) is overwogen, is niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers weliswaar geoordeeld dat de verdachte vanaf het moment dat hij zich realiseerde dat de politie naar hem op zoek zou gaan, zich heeft kunnen beraden over "een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken" zonder evenwel aan te geven wat dat besluit inhield of waarop het zich beraden was gericht. Dat laatste geldt ook voor zover het zich beraden uitmondde in het "voorgenomen plan" waaraan de verdachte volgens het Hof uitvoering heeft gegeven. Het Hof heeft bovendien vastgesteld dat de verdachte, nadat hij door de politie was aangesproken, is weggelopen en eerst toen, dus na de confrontatie met de politie, het besluit heeft genomen het wapen tegen hen te gebruiken
2.6.
Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, heeft het Hof ontoereikend gemotiveerd dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit hoofdagent [verbalisant 1] en agent [verbalisant 2] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
2.7.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de gevolgtrekking dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit genoemde politieagenten van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers weliswaar geoordeeld dat verdachte vanaf het moment dat hij zich realiseerde dat de politie naar hem op zoek zou gaan, zich heeft kunnen beraden over “een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken” zonder evenwel aan te geven wat dat besluit inhield of waarop het zich beraden was gericht. Dat laatste geldt ook vzv. het zich beraden uitmondde in het “voorgenomen plan” waaraan verdachte volgens het Hof uitvoering heeft gegeven. Het Hof heeft bovendien vastgesteld dat verdachte, nadat hij door de politie was aangesproken, is weggelopen en eerst toen, dus na de confrontatie met de politie, het besluit heeft genomen het wapen tegen hen te gebruiken. Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, heeft het Hof ontoereikend gemotiveerd dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit hoofdagent X en agent Y van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat verdachte de desbetreffende dag een wapen droeg en wist dat hij daarmee gesignaleerd was en zich realiseerde dat de politie naar hem op zoek zou gaan, doet daaraan niet af.
Nr. 13/04714 Zitting: 10 juni 2014 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 20 maart 2013 het OM niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder parketnummer 01-821311-11 tenlastegelegde, en de verdachte wegens 1 primair “Poging tot moord, meermalen gepleegd” en 2 “Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. De vorderingen van de benadeelde partijen heeft het Hof toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen over inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. P.B.A. Acda, advocaat te Roermond, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel betreft het onder 1 primair bewezenverklaarde feit en klaagt er in het bijzonder over dat de motivering van de voor moord vereiste voorbedachte raad ontoereikend, althans onbegrijpelijk is. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachte raad: “De situatie zoals die naar voren komt uit alle verklaringen was er echter niet naar om zich daadwerkelijk met enige aandacht te kunnen beraden over zijn wijze van schieten en de gevolgen daarvan.” Het bewijs van voorbedachte raad was in hoofdzaak de grond voor het hoger beroep van de officier van justitie.
4. Ten laste van de verdachte is in hoger beroep bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 23 augustus 2011 te Best meermalen ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om opzettelijk en met voorbedachte raad [verbalisant 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) en [verbalisant 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) van het leven te beroven, telkens met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op korte afstand meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [verbalisant 2], terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid;
2.
hij op 23 augustus 201 1 in Nederland- een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen en
- een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther PI
voorhanden heeft gehad.”
5. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord op [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vrijspraak bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet als eerste op de Hoofdstraat heeft geschoten, maar dat hij door politie is beschoten, waarna hij heeft teruggeschoten.
Volgens de verdediging dient de verklaring van de getuige [betrokkene 1] tot uitgangspunt te worden genomen. De getuige [betrokkene 1] heeft voortdurend zicht gehad op de situatie en heeft duidelijk en overtuigend verklaard over de handelingen van agent [verbalisant 1] en de verdachte op het moment dat de verdachte op de Hoofdstraat bij [verbalisant 1] is weggerend. De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat de agent als eerste heeft geschoten. De getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hebben, aldus de verdediging, een minder overtuigende verklaring afgelegd en gelet op de locatie waarop deze getuigen zich bevonden, kan aan deze verklaringen geen bewijs worden ontleend dat de verdachte in de Hoofdstraat heeft geschoten. Uit een analyse van de verklaringen blijkt dat de getuigen die hebben verklaard dat de verdachte als eerste zou hebben geschoten, dit niet met veel stelligheid hebben beweerd en allen een mate van onzekerheid in zich houden.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd nu deze onbetrouwbaar zijn. De getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben onderling tegenstrijdig verklaard over de locatie waarop zij zich bevonden, hebben niet gezien wie er als eerste heeft geschoten maar hebben dit vanuit hun beleving ingevuld en hebben tegen de getuige [betrokkene 4] verklaard dat zij niets van het incident hebben waargenomen.
Op de Hoofdstraat is bij het forensisch technisch onderzoek geen huls uit het wapen van de verdachte aangetroffen. Uit het rapport en de verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg van de deskundige D.W. Zoetmulder volgt dat een huls niet kan verdwijnen als gevolg van een passerend motorvoertuig. Gelet op de smalheid van de bandenprofielen en de dikte van een huls, is het, aldus de verdediging, volstrekt onaannemelijk dat een huls onder een autoband blijft zitten. De deskundige Zoetmulder heeft een analyse gegeven waarom er door de verdachte niet als eerste in de Hoofdstraat kan zijn geschoten en waarom de verdachte niet tijdens zijn vlucht kan hebben geschoten. Het totaal aan hulzen dat is aangetroffen en de gevonden projectiel tonen volgens de verdediging onomstotelijk aan dat door de verdachte niet in de Hoofdstraat is geschoten.
De verdediging heeft betoogd dat voor verdachte geen bezinningsmoment heeft bestaan. Dat de verdachte kennelijk zijn vuurwapen had doorgeladen en bij zich droeg, impliceert nog geen moment van kalm beraad, en dit te minder indien hij het wapen al eerder had doorgeladen zonder te hoeven rekenen op een situatie waarin de verdachte kwam te verkeren, namelijk het zonder grond worden beschoten door een politieagent. In het onderhavige geval bestaan, aldus de verdediging, contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte is zonder grond en onverhoeds door een agent beschoten en heeft in een toestand van (al dan niet putatief) noodweer dan wel noodweerexces gehandeld. Deze situatie vormt voorts een belangrijke indicatie voor het bestaan van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling bij de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Schieten op de Hoofdstraat:
Het hof neemt bij het vaststellen van de feiten de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tot uitgangspunt. Uit hun verklaringen volgt in de kern dat de verdachte als eerste heeft geschoten en dat hij op de Hoofdstraat heeft geschoten in de richting van [verbalisant 1].
Anders dan door de verdediging is betoogd gaat het hof voorbij aan de verklaringen van de getuige [betrokkene 1]. De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de verdachte niet heeft zien schieten. Het hof sluit niet uit dat de getuige [betrokkene 1], gezien zijn positie (de getuige [betrokkene 1] was gezeten in zijn auto, rijdende in de Kerkstraat teneinde aldaar rechtsaf te slaan naar de Hoofdstraat, weg van de locatie van het schietincident), niet voortdurend volledig en goed zicht heeft gehad op de situatie. In het dossier is voorts geen ondersteuning te vinden voor de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] dat de politieagent als eerste zou hebben geschoten, ook niet - zoals hierna zal worden overwogen - in het ontbreken van een huls uit het wapen van de verdachte in de Hoofdstraat.
Met de verdediging stelt het hof vast dat verschillende door de verdediging genoemde getuigen op onderdelen niet eensluidend hebben verklaard en dat de getuigen die hebben verklaard dat de verdachte als eerste heeft geschoten dit soms in voorzichtige bewoordingen hebben gedaan. Naar het oordeel van het hof doet dit evenwel niet af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vinden in de kern en op grote onderdelen bevestiging in de verklaringen van de door de verdediging genoemde getuigen. In hetgeen door deze getuigen is verklaard ziet het hof dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van de door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geschetste gang van zaken in de Hoofdstraat te twijfelen.
Ook in de resultaten van het forensisch technisch onderzoek ziet het hof geen reden om aan de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te twijfelen. Naar het oordeel van het hof kan aan de enkele omstandigheid dat op de Hoofdstraat geen huls uit het wapen van verdachte is aangetroffen niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat de verdachte op die plaats geen kogel heeft afgevuurd. Het hof merkt op dat sporen die kunnen worden gerelateerd aan een strafbaar feit, zoals in het onderhavige geval een huls, door verschillende oorzaken bij een sporenonderzoek op de plaats delict kunnen worden gemist of van de plaats delict kunnen verdwijnen. De deskundige D.W. Zoetmulder heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat de huls door een passerend voertuig is meegenomen omdat het profiel van een band van een personenauto te klein is. In zijn aanvullend rapport d.d. 2 maart 2013 heeft de deskundige Zoetmulder gerapporteerd dat het scenario dat een huls van het kaliber 9 mm door een passerend motorvoertuig in het bandenprofiel wordt meegevoerd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk is uit te sluiten. Naar het oordeel van het hof kan aan de conclusie van de deskundige evenwel geen doorslaggevende betekenis worden toegekend nu op grond van de verklaring en het rapport van de deskundige evenmin kan worden uitgesloten dat de huls op andere wijze van de plaats delict is verdwenen. De deskundige Zoetmulder heeft ter terechtzitting in eerste aanleg immers verklaard dat hij zich er verder niet in heeft verdiept of hulzen op andere wijze kunnen zijn verdwenen.
Voorts overweegt het hof nog dat ook het feit dat bij gelegenheid van het forensisch technisch onderzoek in de Sint Odulphusstraat zeven hulzen en in de Hoofdstraat één patroon uit het wapen van de verdachte zijn aangetroffen, voor het hof geen aanwijzing vormt dat de verdachte in Hoofdstraat niet heeft geschoten. Weliswaar kan de patroonhouder van het wapen van de verdachte maximaal acht patronen bevatten, doch blijkens de verklaring van de voornoemde deskundige Zoetmulder is het technisch mogelijk dat het wapen van de verdachte was geladen met acht patronen in de patroonhouder en één patroon in de kamer van het wapen, zodat hij over negen patronen beschikte. Dit betekent dat het mogelijk is dat, ondanks dat zeven hulzen en een patroon zijn aangetroffen, de verdachte in de Hoofdstraat een (negende) kogel heeft afgevuurd, waarvan de huls niet is gevonden.
Gelet op het voorgaande en hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, acht het hof mitsdien bewezen dat de verdachte als eerste heeft geschoten en dat hij op de Hoofdstraat één kogel heeft afgevuurd in de richting van [verbalisant 1].
Voorbedachte raad:
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 23 augustus 2011 een vuurwapen bij zich droeg. De agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op enig moment van de meldkamer een melding gekregen over een man (naar later blijkt te zijn de verdachte) die op het spoor liep. Even later is deze melding aangevuld met informatie dat een melder zou hebben gezien dat deze man een vuurwapen bij zich droeg. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de melder het pistool had gezien en dat hij ook wel wist dat de politie dat inmiddels wist. Uit deze verklaringen van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte er vanuit is gegaan dat de persoon die het wapen bij hem had gezien, deze informatie zou doorgeven aan de politie en dat hij zich reeds op dat moment heeft gerealiseerd dat de politie mogelijk naar hem op zoek zou gaan. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich vanaf dat moment heeft kunnen beraden over een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken.
Op de Hoofdstraat is de verdachte, nadat hij uit de taxi was gestapt, door de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aangeroepen. Bij gelegenheid van het forensisch technisch onderzoek is ter plaatse, op het trottoir nabij de plaats waar de verdachte door de politie is aangesproken, een patroon aangetroffen. De bodem van de huls van deze patroon was voorzien van dezelfde tekst (GECO 9 MM Luger) als de op Sint Odulphusstraat aangetroffen hulzen afkomstig uit het wapen van de verdachte. De NFI-deskundige W. Kerkhoff heeft op basis van een vergelijkend onderzoek aan de patroon en een aantal hulzen van proefschoten met het wapen van verdachte geconcludeerd dat zijn bevindingen waarschijnlijker zijn wanneer de patroon doorgeladen is geweest in hetzelfde vuurwapen als waarmee de hulzen zijn verschoten, dan wanneer de patroon doorgeladen is geweest in een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als waarmee de hulzen zijn verschoten. Op grond hiervan gaat het hof er vanuit dat de aangetroffen patroon doorgeladen is geweest in het wapen van de verdachte en dat deze ter plaatse door de verdachte is verloren. Uit het onderzoek ter terechtzitting is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen dat een ander dan verdachte de patroon ter plaatse heeft achtergelaten. Blijkens de hiervoor aangehaalde verklaring van de deskundige Zoetmulder is het technisch mogelijk dat het wapen van de verdachte was geladen met acht patronen in de patroonhouder en één patroon in de kamer van het wapen. Voorts volgt uit de verklaring van de deskundige Zoetmulder dat bij het doorladen van een wapen de patroon (naar het hof begrijpt: de patroon die zich in de kamer van het wapen bevindt) wordt uitgeworpen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen dat de verdachte de patroon los, dat wil zeggen buiten zijn wapen, bij zich droeg.
De verdachte is - zoals gezegd - door de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de Hoofdstraat staande gehouden. Op enig moment heeft [verbalisant 1] aan de verdachte gevraagd of hij iets bij zich had wat hij niet bij zich mocht hebben, waarop de verdachte heeft geantwoord: "Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet". Daarop heeft [verbalisant 1] tegen de verdachte gezegd dat hij de verdachte wilde fouilleren, waarop de verdachte heeft gezegd: "Dat zou ik niet doen". Vervolgens heeft [verbalisant 1] nogmaals tegen de verdachte gezegd dat hij de verdachte wilde fouilleren. Daarop heeft de verdachte zich omgedraaid en is hij bij [verbalisant 1] vandaan gelopen.
Gelet op de plaats waar het patroon uit het wapen van verdachte is aangetroffen, gaat het hof er dan ook vanuit dat de verdachte op dat moment zijn wapen heeft doorgeladen, waarbij de aangetroffen patroon is uitgeworpen en op het trottoir is achtergebleven. Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling van de verdachte af dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen om het wapen in een confrontatie met de politieagenten tegen hen te gebruiken.
Verdachte heeft later, in het kader van het onderzoek door de Rijksrecherche, verklaard dat hij niet gefouilleerd wilde worden omdat hij een wapen bij zich had. [verbalisant 1] heeft de verdachte aangeroepen dat hij terug moest komen. Hierop heeft de verdachte het wapen tevoorschijn gehaald, zich omgedraaid en een kogel afgevuurd in de richting van agent [verbalisant 1]. Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling van de verdachte af dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan zijn voorgenomen plan om in een confrontatie met de politieagenten het wapen te gebruiken.
Vervolgens is de verdachte naar de Sint Odulphusstraat gerend, alwaar hij nog zes kogels heeft afgevuurd in de richting van agent [verbalisant 1] en één kogel in de richting van agent [verbalisant 2]. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich ook gedurende deze tijd steeds kunnen beraden over het al dan niet verder uitvoering geven aan zijn voorgenomen plan. Desondanks heeft de verdachte zich gedurende deze tijd niet overgegeven, hoewel daartoe wel de mogelijkheid bestond. Verdachte heeft zich daarentegen pas overgegeven nadat hij gewond was geraakt en hij zijn wapen had leeggeschoten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof is niet gebleken van feiten en omstandigheden die een contra-indicatie zouden kunnen vormen voor het aannemen van voorbedachte raad bij de verdachte. Anders dan door de verdediging is betoogd is het feitelijk onjuist dat de verdachte op de Hoofdstraat zonder grond en onverhoeds door agent [verbalisant 1] is beschoten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hieromtrent hiervoor is overwogen volgt immers dat de verdachte in de Hoofdstraat als eerste heeft geschoten in de richting van [verbalisant 1].
Mitsdien is het hof van oordeel dat de verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om opzettelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het leven te beroven en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.”
6.
Sinds zijn arrest van 28 februari 20121.is de Hoge Raad nadere eisen gaan stellen aan (het bewijs van) voorbedachte raad. De Hoge Raad heeft in dat arrest onder meer overwogen:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.“
7.
In aanvulling daarop overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen2.het volgende:
“De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
8.
Allereerst wordt in het middel de overweging van het Hof bestreden voor zover inhoudende dat de verdachte als eerste heeft geschoten en dat hij op de Hoofdstraat één kogel heeft afgevuurd in de richting van agent [verbalisant 1]. Die vaststelling van het Hof is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk onder meer omdat deze geen steun vindt in het forensisch-technisch bewijs.
9.
In zijn overwegingen is het Hof uitvoerig ingegaan op het betoog van de verdediging dat niet verdachte als eerste op de Hoofdstraat heeft geschoten maar dat hij is beschoten door de politie en dat hij pas in de Sint Odulphusstraat heeft teruggeschoten. Het Hof heeft de verklaringen van aangevers [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tot uitgangspunt genomen en deze betrouwbaar en geloofwaardig geacht, in het bijzonder omdat deze verklaringen in de kern en op grote onderdelen steun vinden in de verklaringen van andere getuigen. Ook heeft het Hof de resultaten van het forensisch technisch onderzoek meegewogen en heeft het Hof in het niet aantreffen van een huls uit het wapen van verdachte geen reden gezien om aan de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te twijfelen. Dat de verdachte als eerste één keer heeft geschoten op de Hoofdstraat valt af te leiden uit voor het bewijs gebezigde verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die als bewijsmiddel 1 en 2 in het arrest zijn opgenomen. In de kern staat het middel in zoverre een andere waardering en selectie van de bewijsmiddelen voor, maar nu die selectie en waardering niet onbegrijpelijk is en bovendien door het Hof nader is toegelicht is gelet op het feitelijke karakter ervan voor nadere toetsing in cassatie geen plaats. Deze klacht faalt.
10.
In het middel wordt voorts – naar ik aanneem als speerpunt – geklaagd over de wijze waarop het Hof invulling heeft gegeven aan (het bewijs van) de voorbedachte raad. Naar de letter beperkt het middel zich (onder 7 van de schriftuur) tot de laatste (overigens zeer ingrijpende) fase van het schietincident; het schieten door verdachte terwijl hij zich bevindt op de Sint Odulphusstraat. Als pijnpunt vermeldt de schriftuur het oordeel van het Hof (p. 18 van het arrest) dat verdachte zich ook gedurende deze tijd steeds heeft kunnen beraden over het al dan niet verder uitvoering geven aan zijn voorgenomen plan. De strekking van het middel kan echter geen andere zijn dan een algehele bestrijding van het bewijs van de voorbedachte raad.
11.
Zowel de materiele invulling van de voorbedachte raad als het bewijs ervan houdt strafrechtelijk Nederland bezig.3.Moet de rechtspraak van de Hoge Raad zo worden begrepen dat een gelegenheid tot beraad behoudens contra-indicaties (hevige drift, korte tijdspanne, pas beraad tijdens uitvoering) voldoende is om aan te nemen dat er sprake is geweest van daadwerkelijk beraad? Bij een bevestigende beantwoording wordt de recente rechtspraak van de Hoge Raad vooral gezien als een kader voor de bewijsconstructie van voorbedachte raad. Het hier boven gedeeltelijk geciteerde arrest van 2012 is niet zelden zo begrepen. Keulen (noot onder NJ 2014/156) ziet in het arrest van oktober 2013 tevens een meer materieelrechtelijke benadering. Hij leidt uit het arrest voorzichtig (‘zo lijkt het’) af dat de gelegenheid tot beraad niet altijd voldoende is. Ook als de mogelijkheid tot beraad bestaat, is het niet altijd redelijk daaruit ook af te leiden dat verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht. Keulen zegt het zo: “De gelegenheid tot nadenken is te oordelen naar deze formulering niet doorslaggevend, maar staat naast de andere feitelijke omstandigheden van het geval. En het gaat er uiteindelijk om, zo lijkt het, ‘wat in de verdachte is omgegaan.’ Hij voegt daar nog aan toe dat ook als er geen sprake is van een hevige gemoedsopwelling, beraad achterwege kan zijn gebleven.
12.
In de hierboven onder 5 geciteerde bewijsoverweging beoogt het Hof het beginpunt van de mogelijkheid tot beraad kennelijk te leggen (ver) voor het moment dat de verdachte na het uitstappen uit de taxi door de politieambtenaren wordt aangesproken. Bepalend voor het Hof is dat verdachte ervan uit is gegaan dat de persoon die een wapen bij hem heeft gezien dit zou melden aan de politie en dat verdachte zich reeds vanaf dat moment heeft gerealiseerd dat de politie mogelijk op zoek naar hem zou gaan. Vanaf dat moment kon verdachte zich beraden op een te nemen besluit in het geval hij door de politie zou worden aangesproken. Om uiteenlopende redenen is deze redenering niet goed te begrijpen.4.
13.
Allereerst biedt de overweging van het Hof ook in samenhang met de voor het bewijs gebezigde verklaringen van verdachte (bewijsmiddelen 7, 8 en 9) geen helder aanknopingspunt voor de vaststelling van de start van de mogelijkheid tot beraad. Het moment waarop verdachte zich heeft gerealiseerd (1) dat de politie wel op zoek naar hem zou gaan en (2) dat de politie wel van de melder zou hebben vernomen dat hij een vuurwapen bij zich droeg berust op niet meer dan een veronderstelling. Verdachte kan zich een en ander immers zowel hebben gerealiseerd toen de melder hem zag, maar het kan ook zijn dat de puzzel voor verdachte in elkaar paste toen hij daadwerkelijk door de politie werd aangesproken. Anders gezegd: de keuze van het beginpunt voor het beraad is in de overweging van het Hof niet zonder meer begrijpelijk; daarmee valt over de duur van het beraad weinig zinvols te zeggen en dat klemt omdat daarmee niet is uitgesloten dat er van een korte tijdspanne sprake was.
14.
Voorts vraag ik mij af of hier wel van de mogelijkheid tot beraad kan worden gesproken. Kan hier wel worden gesproken van beraad over een voorgenomen daad te weten het schieten op agenten om deze te doden? De gelegenheid tot beraad blijft hier wel erg algemeen en abstract. Er is wel gelegenheid tot beraad, maar die gelegenheid kan toch pas voorbedachte raad opleveren als er van een ‘voorgenomen daad’ sprake is. Het Hof stelt niet vast wat de voorgenomen daad was op het moment dat verdachte zich realiseerde dat hij wel eens door de politie gezocht kon worden, terwijl de politie op de hoogte was van de omstandigheid dat hij een wapen droeg. Verschilt deze gelegenheid tot beraad wezenlijk van de situatie waarin alleen vaststaat dat iemand tevoren een vuurwapen heeft gedragen? Ook hij heeft gelegenheid om zich te beraden over het gebruik van het wapen (ook voor het geval hij onverhoeds door de politie wordt gecontroleerd), maar het gaat mij veel te ver om zonder meer aan te nemen dat bij elk volgend daadwerkelijk gebruik van het wapen sprake is van voorbedachte raad, omdat steeds kan worden aangenomen dat iemand zich over het kennelijk gevolgde wapengebruik ook daadwerkelijk heeft beraden. Een dergelijke aanname is niet redelijk.
15.
Voor zover het Hof het beginpunt van de gelegenheid tot beraad heeft gelegd (ver) voorafgaande aan het moment waarop verdachte werd aangesproken door de agenten vind ik dit oordeel van het Hof getuigen van een onjuiste rechtsopvatting omtrent voorbedachte raad, althans is de motivering niet begrijpelijk.
16.
In de hierboven onder 5 geciteerde bewijsoverweging laat het Hof zich vervolgens uit over het moment dat verdachte heeft besloten het wapen daadwerkelijk te gebruiken. Dat is volgens het Hof het moment waarop verdachte na zich te hebben omgedraaid (van verbalisant [verbalisant 1] af) en te zijn weggelopen het wapen heeft doorgeladen, zich na door de verbalisant [verbalisant 1] te zijn aangeroepen opnieuw heeft omgedraaid (naar verbalisant [verbalisant 1] toe) en een kogel op [verbalisant 1] heeft afgevuurd. Het besluit en het daadwerkelijk uitvoering geven aan – in de woorden van het Hof – het voorgenomen plan om een confrontatie met politieagenten het wapen te gebruiken liggen, hoewel het Hof geen tijdsaanduiding geeft, (mijns inziens ook in tijd) dicht bij elkaar.5.Dat blijkt nog iets duidelijker uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van verbalisant [verbalisant 2] (bewijsmiddel 2):
“Ik hoorde dat die man met [verbalisant 1] ([verbalisant 2] doelt hierbij op zijn collega [verbalisant 1]; PV) aan het praten was. Ik zag dat die man achteruit van [verbalisant 1] probeerde weg te lopen. Zijn snelheid werd opgebouwd. Na ongeveer twee meter zag ik dat die man zich rechtsom draaide en wegrende. Terwijl ik zag dat die man wegliep, stapte ik ook uit de dienstwagen. Vervolgens zag ik dat [verbalisant 1] achter die man aan rende en eigenlijk op dat moment zag ik dat die man een vuurwapen vast had. Op het moment dat ik dat vuurwapen zag, hoorde ik enkele knallen. Ik zag ook het mondingsvuur uit de loop van dat vuurwapen komen.”
17.
Het Hof spreekt niet alleen van beraad, maar zelfs van een voorgenomen plan om bij een confrontatie met politieagenten het wapen daadwerkelijk te gebruiken. Mij is geenszins duidelijk waarop het Hof heeft gebaseerd dat van een voorgenomen plan sprake was.
18.
Dat verdachte zich ook bij het schieten vanaf de Sint Odulphusstraat heeft kunnen beraden is op zichzelf juist. Het Hof overweegt dat er geen feiten en omstandigheden zijn die een contra-indicatie zouden kunnen vormen voor het aannemen van voorbedachte raad. In dat kader overweegt het Hof dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. In de bijzondere bewijsoverwegingen van het Hof mis ik aandacht voor de tijd die is verlopen tussen het schieten op de Hoofdstraat en het schieten op de Sint Odulphusstraat. De (als bewijsmiddel 1 en 2 gebezigde) verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevatten weliswaar ook op dit punt geen tijdsaanduiding, maar er valt zonder meer uit af te leiden dat de gebeurtenissen zich aansluitend en in een zeer korte tijd hebben afgespeeld. Het Hof was mijns inziens gehouden aan dit tijdsverloop aandacht te besteden.
19.
Al met al meen ik dat het arrest geen stand kan houden. Het Hof heeft een onjuiste uitleg aan het begrip voorbedachte raad gegeven door zonder meer uit de gelegenheid tot beraad daadwerkelijk beraad af te leiden, terwijl daarbij voorbij is gegaan aan de tijdspanne. Onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd dat die tijdspanne een aanvang neemt voordat de verdachte uit de taxi stapt en voor zover die tijdspanne op het moment dat verdachte de taxi verlaat is aangevangen, heeft het Hof nagelaten te motiveren waarom het korte tijdsverloop hier geen contra-indicatie oplevert voor het bewijs van voorbedachte raad.
20.
Het middel is terecht voorgesteld.
21.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
22.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑06‑2014
Ik wijs ook op de andere in dezelfde aflevering van de NJ gepubliceerde uitspraken van de HR: HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1112, NJ 2014/157 m.nt Keulen en onder de nrs 158 t/m 163 HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1113, NJ 2014/158, HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159, HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160, HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16, NJ 2014/161, HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2014:1754, NJ 2014/162, HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2543, NJ 2014/163.
De recente rechtspraak komt aan de orde in onder meer: D.H. de Jong, De hoge, de ontbrekende en de voorbedachte raad., in: Het roer recht. Liber amicorum Wim Vellinga en Feikje Vellinga-Schootstra, onder redactie van A. Dijkstra e.a., 2013, p. 206-209 en W.H. Vellinga en F. Vellinga-Schootstra, Voorbedachte raad en contra-indicatie?, in: Ad hunc modum, Opstellen over materieel strafrecht. Liber amicorum A.J. Machielse, onder redactie van J.W. Fokkens e.a., 2013, p. 296-298 alsmede in hetzelfde Liber E.J. Hofstee, De voorbedachte raad in Nederland en Duitsland, p. 107-124.
De overweging van het Hof is volgens mij niet zo te lezen dat er sprake is van een zich in tijd sinds de confrontatie met de latere melder langzaam ontwikkelende voorbedachte raad.
Vgl. ook de opeenvolgende gedragingen in HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160 : doorladen, een meter weglopen, richten, schieten.