HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY0139.
HR, 04-11-2014, nr. 13/04626
ECLI:NL:HR:2014:3097
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
13/04626
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3097, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1931, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1931, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3097, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑04‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/516 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0448
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. 1. Falende bewijsklacht schatting voordeel van vier oogsten van hennepteelt. In de desbetreffende periode zou viermaal geoogst kunnen zijn en in de voordeelberekening is de opbrengst van vier oogsten betrokken. ’s Hofs gevolgtrekking dat in voornoemde periode viermaal is geoogst, is, mede in aanmerking genomen hetgeen in dit verband door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk. CAG: anders. 2. Aftrek in rechte toegekende vordering, art. 36e.8 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2000:AA5438, NJ 2000/590. ’s Hofs oordeel dat het geen aanleiding ziet de kosten voor illegaal van de b.p. afgenomen elektriciteit op het door betrokkene w.v.v. in mindering te brengen omdat niet is gebleken dat de betrokkene die kosten heeft voldaan, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 13/04626 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 11 september 2013, nummer 24/000527-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.1.
Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat en vastgesteld op € 18.402,-. Het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"De veroordeelde is bij vonnis van politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2012 (parketnummer 17-753086-11) ter zake van het medeplegen van hennepteelt veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 18.402,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
In het proces-verbaal Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 17 februari 2010 (de Hoge Raad leest: 11 mei 2010) van verbalisant [verbalisant] wordt uitgegaan van 4 geslaagde oogsten. Ook het hof gaat daarvan uit.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van het voornoemde rapport wordt qua berekeningsmethodiek niet door de verdediging betwist. De wijze van berekening komt het hof redelijk voor, derhalve sluit het hof zich bij het rapport aan.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
Bruto opbrengst:
374 x 28,2 (gram hennep per plant) = 10,55 (totale hoeveelheid kilogram hennep).
10,55 x 4 oogsten x € 2.370 x (gemiddelde opbrengst per kilogram) = € 100.014
Kosten:
Legaal afgenomen elektriciteitskosten: € 8000
Het hof ziet - anders dan de politierechter - geen aanleiding om de kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit op de bruto opbrengst in mindering te brengen, nu niet is gebleken dat verdachte die kosten heeft voldaan.
Bruto opbrengst: € 100.014
Totale kosten: € 8.000
Netto opbrengst: € 92.014
Het hof acht op grond van het onderzoek aannemelijk geworden dat verdachte de netto opbrengst heeft moeten delen met ten minste 4 mededaders. Derhalve zal het hof 1/5 deel van de netto opbrengst aan verdachte toerekenen, te weten een bedrag van (afgerond)€ 18.402."
2.2.2.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt het volgende in:
"De schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 18.402 is ontleend aan het navolgende bewijsmiddel:
1. Een proces-verbaal 'Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel', in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 11 mei 2010 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisant:
Bij onderzoek in de woning van verdachte werd een hennepkwekerij aangetroffen met 374 hennepplanten.
Verdachte verklaarde dat hij door anderen de hennepkwekerij in zijn woning had laten inrichten. Verder verklaarde verdachte dat hij geen kosten had gemaakt voor de inrichting van de kwekerij. De elektriciteitskosten moest verdachte noteren en zouden later verrekend worden.
Uitgaande van de aangetroffen situatie is er bij de berekening van het wederechtelijk verkregen voordeel vanuit gegaan dat de hennepkwekerij vanaf 25 maart 2009 in werking is geweest. Dit is de datum welke was genoteerd op een briefje welke aan de binnenzijde van de meterkastdeur hing. Tevens stond op dit briefje het getal "040683". Er wordt vanuit gegaan dat dit de meterstand was op 25 maart 2009. Op het moment van binnentreden op 29 januari 2010 was de meterstand 045961.
Uitgaande van, volgens het rapport van BOOM, een kweekcyclus van 10 weken, zou er in de periode van 25 maart 2009 t/m 31 december 2010, een periode van 40 weken, 4 maal geoogst kunnen zijn. In deze voordeelberekening zal de opbrengst van 4 oogsten worden betrokken.
In de woning stonden er ongeveer 25 hennepplanten per vierkante meter. Derhalve wordt uitgegaan van een opbrengst per plant van 28,2 gram per plant. Totaal opbrengst van 1 oogst = 374 planten x 28,2 gram = 10,55 kilo. 10,55 kilo x € 2370,- (norm kilo verkoopprijs rapport BOOM) = € 25.003,50 x 4 oogsten = € 100.014,-.
Totaal aftrekbare kosten legaal afgenomen elektriciteit: € 8000,-."
2.3.
Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontleend aan het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven proces-verbaal "Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel" van 11 mei 2010. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.1 weergegeven schatting heeft het Hof geoordeeld dat aan de inhoud van dat bewijsmiddel, voor zover inhoudende dat in de periode van 25 maart 2009 tot en met 31 december 2010, een periode van veertig weken, viermaal geoogst zou kunnen zijn en dat in de voordeelberekening de opbrengst van vier oogsten zal worden betrokken, de gevolgtrekking kan worden verbonden dat in voornoemde periode viermaal is geoogst. Dat oordeel is, mede in aanmerking genomen hetgeen in dit verband door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk, zodat de bestreden uitspraak in zoverre voldoende met redenen is omkleed.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de aan Liander N.V. in rechte toegekende vordering niet in mindering heeft gebracht op de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2.
De betrokkene is bij vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 7 december 2011, veroordeeld om aan Liander N.V. te voldoen een bedrag van € 4083,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening alsmede tot de kosten van het geding. Dit betreft, kort gezegd, de schade die Liander N.V. heeft geleden ten gevolge van het door de betrokkene illegaal afnemen van elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage.
3.3.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:
"Het hof ziet - anders dan de politierechter - geen aanleiding om de kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit op de bruto opbrengst in mindering te brengen, nu niet is gebleken dat verdachte die kosten heeft voldaan."
3.4.
Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat wordt de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering overeenkomstig art. 36e, achtste lid, Sr in mindering gebracht. Bij de toepassing van deze regeling komt, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 11 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5438, NJ 2000/590, slechts in aanmerking de in rechte onherroepelijk toegekende vordering van een (rechts)persoon die strekt tot vergoeding van diens schade als gevolg van het feit waarop de ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en voor zover tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor de veroordeelde staat.
3.5.
Gelet op het vorenstaande getuigt 's Hofs oordeel, voor zover inhoudende dat het geen aanleiding ziet de kosten voor illegaal van Liander N.V. afgenomen elektriciteit op het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te brengen omdat niet is gebleken dat de betrokkene die kosten heeft voldaan, van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Conclusie 02‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. 1. Falende bewijsklacht schatting voordeel van vier oogsten van hennepteelt. In de desbetreffende periode zou viermaal geoogst kunnen zijn en in de voordeelberekening is de opbrengst van vier oogsten betrokken. ’s Hofs gevolgtrekking dat in voornoemde periode viermaal is geoogst, is, mede in aanmerking genomen hetgeen in dit verband door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk. CAG: anders. 2. Aftrek in rechte toegekende vordering, art. 36e.8 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2000:AA5438, NJ 2000/590. ’s Hofs oordeel dat het geen aanleiding ziet de kosten voor illegaal van de b.p. afgenomen elektriciteit op het door betrokkene w.v.v. in mindering te brengen omdat niet is gebleken dat de betrokkene die kosten heeft voldaan, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Nr. 13/04626 P
Mr. Machielse
Zitting 2 september 2014
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. Het Gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden heeft op 11 september 2013 aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.402 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat de grondslag waarop het hof de berekening van het te ontnemen wederrechtelijk gekregen voordeel heeft gevestigd onvoldoende zeker is. Niet staat vast dat henneptoppen in plaats van stekken zijn geoogst, noch dat er in werkelijkheid viermaal is geoogst.
3.2. In de pleitnota van hoger beroep heeft de advocaat van verdachte erop gewezen dat een bewezenverklaring van de politierechter ontbreekt omdat een in het proces-verbaal van de zitting van de politierechter aangetekend mondeling vonnis in de hoofdzaak niet beschikbaar is. In het dossier is zelfs geen aantekening mondeling vonnis aangetroffen. De zittingsaantekening van de politierechter van 10 februari 2012 bevat een vage verwijzing naar het kweken van stukken. Alleen in het laatste deel van de tenlastegelegde periode werd er echt hennep gekweekt. Uit de zittingsaantekening valt volgens de pleitnota niet op te maken dat er vier oogsten zijn geweest maar slechts dat er stekken zijn gekweekt. Verdachte zou slechts zijn woning ter beschikking hebben gesteld en daarvoor af en toe een bedrag van € 50 toegestopt gekregen hebben.
3.3. Ik stel voorop dat het ontbreken van een bewezenverklaring in de hoofdzaak aan toewijzing van de ontnemingsvordering niet in de weg staat.1.Wel moet vaststaan dat er sprake is van een veroordeling. Van die veroordeling moet blijken uit de ontnemingsuitspraak. Aan die voorwaarde is in het bestreden arrest voldaan, omdat het hof heeft overwogen dat veroordeelde bij vonnis van de politierechter in Leeuwarden van 24 februari 2012 ter zake van het medeplegen van hennepteelt is veroordeeld tot straf.2.Voorts geldt dat als de ontnemingsrechter moet constateren dat in de uitspraak in de hoofdzaak geen of onvoldoende bewijsmiddelen zijn opgenomen, hij zelfstandig de feitelijke vaststellingen kan doen die nodig zijn om de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen.3.
3.4. In de aanvulling op het verkort arrest heeft het hof slechts één bewijsmiddel opgenomen, een proces-verbaal "Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel" van 11 mei 2010. Daarin wordt telkens verwezen naar de inhoud van "het rapport van BOOM". Welk rapport dat zou moeten zijn, wordt niet uitgelegd. Omdat in dat proces-verbaal € 2370 als norm per kilo wordt genoemd, ga ik er vanuit dat deze gegevens zijn ontleend aan het rapport "Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht" van april 2005.
Dat de kwekerij op 25 maart 2009 in werking is gesteld, heeft het hof kunnen afleiden uit het briefje waarop die datum en de meterstand is vermeld. Dat briefje is aangetroffen aan de binnenzijde van de deur van de meterkast. Dat misschien dat briefje wel per ongeluk is meegekomen met of meegenomen door andere onbekenden is te speculatief om als serieus verweer dienst te kunnen doen. Dat het briefje in de meterkast van verdachtes woning is gevonden, wijst er juist op dat het briefje gegevens bevat die betrekking hebben op de kwekerij die in die woning is aangetroffen.
3.5. Maar de advocaat heeft ook betoogd dat het in het begin slechts ging om het telen van stekken en dat pas zes weken voor de inval van de politie een echte hennepkwekerij in de woning van verdachte functioneerde. Zowel het kweken van toppen als het kweken van stekken valt naar mijn mening onder het begrip hennepteelt, maar het maakt inderdaad wat betreft de opbrengst een groot verschil of de kwekerij gericht is op de verkoop van het materiaal dat de vrouwelijke toppen van de cannabisplant oplevert of op de verkoop van stekken. Als de kwekerij in de periode tussen 25 maart 2009 tot en met 29 januari 2010 van karakter is veranderd, is dat relevant voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de kwekerij heeft opgeleverd. Dat de politierechter aannemelijk heeft geacht dat het in het begin slechts ging om enigerlei bedrijvigheid met betrekking tot stekken is inderdaad wel uit de zittingsaantekening af te leiden.
3.6. Blijkens de inhoud van de aanvulling op het verkort arrest is het hof ervan uitgegaan dat de door de politie aangetroffen situatie vanaf het begin aanwezig was. Dat heeft de verdediging bestreden. Het hof heeft geen woord gewijd aan de door de verdediging gestelde gedaanteverandering van de kwekerij en niet gemotiveerd waarom er naar het oordeel van het hof meteen vanaf 25 maart 2009 hennep werd gekweekt. Aan de zogenoemde zittingsaantekening van de politierechter is niet te ontlenen dat de kwekerij meerdere oogsten hennep heeft opgeleverd.4.Waaruit zou zijn op te maken dat de kwekerij vanaf 25 maart 2009 al meteen was gericht op de productie van hennep, wordt uit de aanvulling evenmin duidelijk. Hetgeen de verdediging over de gedaanteverandering van de kwekerij heeft aangevoerd dient mijns inziens te worden verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van het tweede lid van artikel 359 Sv.5.Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft, in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge artikel 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.6.
Het middel komt mij gegrond voor.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte de aan Liander NV toegekende vordering niet in mindering heeft gebracht op het berekende voordeel.
4.2. De pleitnota van hoger beroep verwijst naar de in rechte toegekende vordering van Liander. Het hof heeft echter overwogen geen aanleiding te zien om de kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit op de bruto opbrengst van de kwekerij in mindering te brengen, nu niet is gebleken dat verdachte die kosten heeft voldaan.
4.3. Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, wordt de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering overeenkomstig artikel 36e, achtste lid, Sr in mindering gebracht. Bij de toepassing van deze regeling komt slechts in aanmerking de in rechte onherroepelijk toegekende vordering van een (rechts)persoon die strekt tot vergoeding van diens schade als gevolg van het feit waarop de ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en voor zover tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor de veroordeelde staat.7.
4.4. Het dossier bevat een vonnis van de civiele kamer van de Rechtbank Leeuwarden van 7 december 2011, waarin de verdachte is veroordeeld aan Liander een bedrag van € 4083,73 te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 februari 2010 en de kosten van het geding. Het betreft, kort gezegd, de schade die Liander heeft geleden als gevolg van het buiten de meter om afnemen van elektriciteit ten behoeve van van de hennepplantage.
4.5. Het hof had moeten onderzoeken of dit civiele vonnis inmiddels onherroepelijk was en of ook overigens aan de eisen die de Hoge Raad in het kader van het achtste lid van artikel 36e Sr stelt, was voldaan. Door het standpunt van de advocaat, dat de vordering van Liander in mindering dient te worden gebracht op het te ontnemen bedrag te verwerpen omdat niet is gebleken dat verdachte die vordering heeft voldaan, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over het bereik van het achtste lid van artikel 36e Sr.8.
Het tweede middel is gegrond.
5. Naar mijn oordeel zijn beide middelen gegrond, hetgeen dient te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑09‑2014
Vgl. HR 12 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:ZE0001.
HR 25 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AK1546.
De in het dossier ontbrekende aantekening mondeling vonnis is namens mij opgevraagd bij de rechtbank, maar ook hieruit is dit mij niet duidelijk kunnen worden.
HR 6 november 2007, NJ 2008, 287 m.nt. Borgers.
Vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7360.
HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:535.
Vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:BF8845.
Beroepschrift 18‑04‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 11 september 2013, onder parketnummer 24-000527-12, waarbij aan verzoeker de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 18.402,00:
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft in strijd met het bepaalde in artikel 36e Sr een betalingsverplichting opgelegd ter ontneming van voordeel dat afkomstig zou zijn uit feiten waarvoor verzoeker niet is veroordeeld. Subsidiair wordt betoogd dat het hof bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van feiten die onvoldoende steun vinden in het gebezigde bewijsmateriaal. De vaststelling dat er in de periode tussen 25 maart 2009 t/m 31 december 2010 vier maal geoogst ‘zou kunnen zijn’ (bewijsmiddel), is niet voldoende om te mogen aannemen dat er ook daadwerkelijk vier maal geoogst ‘is’ (uitgangspunt van het hof). Bovendien blijkt uit die vaststelling niet wat er precies werd geoogst. Afgaande op het (summier weergegeven) oordeel van de politierechter in de onderliggende strafzaak, zouden er stekken zijn geteeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat de financiële opbrengst van hennepstekken veel geringer is dan die van henneptoppen. De bewijsmiddelen kunnen in zoverre de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet dragen.
Uit het cassatiedossier wordt niet duidelijk wat de politierechter in de onderliggende strafzaak precies bewezen heeft geacht. De zittingsaantekeningen van de zitting van de politierechter van 10 februari 2012 vermelden onder het kopje ‘uitspraak’ slechts het volgende:
‘feit 1 hennepkwekerij, sterke aanwijzingen dat kwekerij al een tijd in gebruik was, bewijs dat vanaf 25 maart wel iets gebeurde in kwekerij met telen van stekjes, 29 jan kwekerij ontmanteld, wob, medeplegen hennepkwekerij, u heb de gelegenheid geboden dat kwekerij werd opgezet, briefjes over onderlig bericht gegeven en sleutelbosjes, geeft aan dat anderen erbij betrokken waren.
feit 1 primair wob’
Uit deze summiere weergave van de beslissing van de politierechter, kan worden afgeleid dat de politierechter er vanuit is gegaan dat er in de kwekerij stekjes werden geteeld. Het telen van stekjes is iets totaal anders dan het oogsten van henneptoppen. De financiële opbrengsten zijn bovendien volstrekt onvergelijkbaar.
Het hof is er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit gegaan dat er in de bewezenverklaarde periode 4 maal geoogst zou is (terwijl in het gebezigde bewijsmiddel slechts wordt gesteld dat er 4 maal geoogst zou kunnen zijn). Omdat er ongeveer 25 plantjes per vierkante meter stonden, werd uitgegaan van een opbrengst van 28,2 gram per plant. Bij de berekening werd een verkoopprijs van € 2.370,- per kilo als uitgangspunt genomen.
De berekening, zoals die is weergegeven in het in de aanvulling (als bedoeld in artikel 365a Sv juncto 415 Sv), gaat bovendien niet uit van een kwekerij waarin stekjes werden gekweekt (maar kennelijk van een kwekerij waarin het uiteindelijk ging om het oogsten van henneptoppen). De overweging dat er in een periode van 40 weken, 4 maal geoogst zou kunnen zijn, is geen vaststelling van het feit dat er in die periode daadwerkelijk 4 maal is geoogst. Bovendien blijkt niet wat er precies werd geoogst (stekken of toppen) en hoeveel die oogst telkens (in aantallen en in geld) heeft opgeleverd. Werden er wellicht aanvankelijk stekken geteeld en later pas volledige planten met het oog op het oogsten van de toppen? De berekening van het voordeel bevat te veel onzekerheden. Zij is te speculatief.
Het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vindt onvoldoende steun in de gebezigde bewijsmiddelen.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft bij het bepalen van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, ten onrechte de aan de benadeelde derde (Liander N.V.) in rechte toegekende vordering niet in mindering gebracht.
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, van 7 december 2011 (zaaknummer: 106652/HA ZA 10-761), werd verzoeker veroordeeld tot het voldoen van een bedrag van € 4.083,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Naar aanleiding van het verzoek van de verdediging om ook deze kosten in mindering te brengen, overwoog het hof het volgende:
‘Het hof ziet — anders dan de politierechter — geen aanleiding om de kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit op de bruto opbrengst in mindering te brengen, nu niet is gebleken dat verdachte die kosten heeft voldaan.’
Dit oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk. De kosten zijn — ook al zijn ze wellicht nog niet (helemaal) voldaan — wel voor rekening van verzoeker gekomen. Het gaat bovendien om een in rechte toegekende vordering, die de rechter op grond van het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, Sr sowieso in mindering dient te brengen.
Afronding:
Uw Raad heeft in de arresten van 11 september 2012 (o.a. NJ 2013/243) aangegeven dat de ambtshalve cassatie tegenwoordig bijzonder spaarzaam wordt toegepast en dat ervan wordt uitgegaan dat het achterwege blijven van klachten die zijn toegespitst op misslagen in de bestreden uitspraak of op fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure, berust op een weloverwogen keuze. Ondergetekende hecht eraan op te merken dat het beslist niet zijn bedoeling is om (kansrijke) cassatieklachten te laten liggen. Hij kan echter niet uitsluiten dat hij onbedoeld iets over het hoofd ziet. Mocht het zo zijn dat Uw Raad constateert dat over een bepaald punt dat tot cassatie zou moeten leiden, niet is geklaagd, dan mag U er vanuit gaan dat dit niet berust op een weloverwogen keuze van verzoeker. Verzocht wordt in dat geval gebruik te maken van Uw bevoegdheid om ambtshalve te casseren. Aldus kunt U inhoud geven aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtsbescherming’(naast die op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 18 april 2014
J. Boksem