De immateriële schade kan door de rechter in mindering worden gebracht.
HR, 11-03-2014, nr. 12/04154
ECLI:NL:HR:2014:535, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
12/04154
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:535, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2589, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:2589, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:535, Contrair
- Wetingang
art. 36e Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0123
NbSr 2014/125 met annotatie van mr. J.I.M.G. Jahae
NbSr 2014/125 met annotatie van mr. J.I.M.G. Jahae
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Art. 36e.8 Sr. Aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA5438. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat de aan b.p. X toegekende vordering v.zv. betrekking hebbend op de overige materiële schade en de aan b.p. Y toegekende vordering niet in aanmerking komen om in mindering te worden gebracht, omdat tegenover de schade waarop die vorderingen zien niet een corresponderend voordeel voor betrokkene staat. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
11 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/04154 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2012, nummer 22/005396-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte slechts een gedeelte van de in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van de geleden materiële schade in mindering heeft gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"I. Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel.
Blijkens het in de strafzaak gewezen vonnis van 15 november 2011 heeft de veroordeelde samen met anderen op 10 juni 2011 een kluis met inhoud gestolen. Blijkens de verklaring van medeveroordeelde [medeveroordeelde] (in het bijzonder 01.V1.03 blz 6-7), afgelegd d.d. 26 juli 2011, is de op 10 juni 2011 gestolen kluis door hem tezamen met de veroordeelde en een derde persoon, opengebroken. In de kluis bevond zich een bedrag van € 40.000,- in contanten. [medeveroordeelde] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 10.000,- heeft ontvangen en dat de veroordeelde en de derde persoon ieder € 15.000,- hebben gekregen.
De rechtbank heeft blijkens voornoemd strafvonnis de vorderingen van de benadeelde partijen, tot een bedrag van € 8.700,-, respectievelijk € 2.797,92, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde toegewezen. Overeenkomstig het gestelde in artikel 36e, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, dienen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, de in rechte toegekende vorderingen aan benadeelde derden in mindering te worden gebracht. Het bedrag van € 8.700,-, is blijkens het voegingsformulier opgebouwd uit € 2.700,- aan immateriële kosten en € 6.000,- aan materiële kosten, waarvan € 4.000,-, is gespecificeerd als "geld" en € 2.000,-, zonder omschrijving. Het bedrag van € 2.797,92, is opgebouwd uit € 2.700,-, immateriële kosten en € 97,92, aan materiële kosten, zijnde reiskosten.
Het vonnis van de rechtbank Dordrecht is onherroepelijk.
Gelet op het bovengenoemde is de materiële schade, gespecificeerd als "geld", tot een bedrag van € 4.000,-, schade waar tegenover een corresponderend voordeel staat, en dient dit bedrag derhalve op het genoten voordeel in mindering te worden gebracht.
II. Vaststelling van de betalingsverplichting
Voorts blijkt uit het ten grondslag liggende strafvonnis dat de veroordeelde als medepleger is veroordeeld. Blijkens de verklaring van [medeveroordeelde] heeft hij € 10.000,-, ontvangen, de veroordeelde € 15.000,- en de onbekend gebleven derde eveneens € 15.000,-. Het hof komt aldus tot de navolgende berekening van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel:
Inhoud kluis: € 40.000,- -/-
Vordering benadeelde partij: € 4.000,-
Totaal: € 36.000,-
[medeveroordeelde] heeft 25% van het bedrag ontvangen, de veroordeelde en de derde onbekend gebleven persoon hebben samen 75 % van het bedrag ontvangen.
€ 36.000,- x (0,75:2) = € 13.500,-
Het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen laatstgenoemd bedrag aan de Staat te betalen."
2.3.
Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding behoren:
(i) Een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 15 november 2011, waarbij de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld voor het strafbaar feit ter zake waarvan hem het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Dit vonnis houdt wat betreft de in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen het volgende in:
"Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (...) van € 8700,– (waarvan € 6000,– ter zake van materiële schade en € 2700,– ter zake van immateriële schade)
(...)
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (...) van € 2797,92 (waarvan € 97,92 ter zake van materiële schade en € 2700,– ter zake van immateriële schade)."
(ii) Een 'voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' op naam van [benadeelde partij 1]. Dit formulier houdt wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de geleden materiële schade het volgende in:
"Materiële schade
Inhoud kluis in contanten € 4000,00
Verlies van arbeidsvermogen gedurende € 2000,00
2 maanden. Benadeelde is i.v.m. het delict niet in staat geweest om te werken.
Benadeelde heeft wel het basisinkomen ontvangen, maar is gewend over te werken en heeft deze inkomsten nu gemist.(bijlage 2)
Totale materiële schade € 6000,00"
(iii) Een 'voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' op naam van [benadeelde partij 2]. Dit formulier houdt wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de materiële schade het volgende in:
"Materiële schade
Reiskosten naar specialist in Hilversum
3x van [A] naar [B] = 3x136 km x € 0,24 = € 97,92
Totale materiële schade € 97,92"
2.4.
Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, wordt de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering overeenkomstig art. 36e, achtste lid, Sr in mindering gebracht. Bij de toepassing van deze regeling komt, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 11 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5438, NJ 2000/590, slechts in aanmerking de in rechte onherroepelijk toegekende vordering van een (rechts)persoon die strekt tot vergoeding van diens schade als gevolg van het feit waarop de ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en voor zover tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor de veroordeelde staat.
2.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat een bedrag van € 4.000,-, daarbij klaarblijkelijk ziende op de aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegekende vergoeding voor materiële schade gespecificeerd als "Inhoud kluis in contanten", in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat tegenover deze schade een corresponderend voordeel voor de betrokkene staat. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de aan [benadeelde partij 1] toegekende vordering voor zover betrekking hebbend op de overige materiële schade en de aan [benadeelde partij 2] toegekende vordering niet in aanmerking komen om in mindering te worden gebracht, omdat tegenover de schade waarop die vorderingen zien niet een corresponderend voordeel voor de betrokkene staat. Dit oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op de inhoud van de in 2.3 onder (ii) en (iii) weergegeven voegingsformulieren niet onbegrijpelijk.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsherenH.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014.
Conclusie 19‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Art. 36e.8 Sr. Aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA5438. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat de aan b.p. X toegekende vordering v.zv. betrekking hebbend op de overige materiële schade en de aan b.p. Y toegekende vordering niet in aanmerking komen om in mindering te worden gebracht, omdat tegenover de schade waarop die vorderingen zien niet een corresponderend voordeel voor betrokkene staat. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Nr. 12/04154P Zitting: 19 november 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 12 april 2012 het door de betrokkene uit “Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen” wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 13.500,- en aan de betrokkene ter ontneming van dat voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
2. Namens de betrokkene heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet de volledige materiële schade van de benadeelde partijen maar slechts een gedeelte daarvan in mindering heeft gebracht op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
4. Het Hof heeft de op te leggen maatregel als volgt gemotiveerd:
"I. Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel.
Blijkens het in de strafzaak gewezen vonnis van 15 november 2011 heeft de veroordeelde samen met anderen op 10 juni 2011 een kluis met inhoud gestolen. Blijkens de verklaring van medeveroordeelde [medeveroordeelde] (in het bijzonder 01.V 1.03 blz 6-7), afgelegd d.d. 26 juli 2011, is de op 10 juni 2011 gestolen kluis door hem tezamen met de veroordeelde en een derde persoon, opengebroken. In de kluis bevond zich een bedrag van €40.000,- in contanten. [medeveroordeelde] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 10.000,-heeft ontvangen en dat de veroordeelde en de derde persoon ieder € 15.000, - hebben gekregen.
De rechtbank heeft blijkens voornoemd strafvonnis de vorderingen van de benadeelde partijen, tot een bedrag van € 8.700,-, respectievelijk € 2.797,92, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde toegewezen. Overeenkomstig het gestelde in artikel 36e, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, dienen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, de in rechte toegekende vorderingen aan benadeelde derden in mindering te worden gebracht. Het bedrag van € 8.700,-, is blijkens het voegingsformulier opgebouwd uit € 2.700,- aan immateriële kosten en € 6.000,- aan materiële kosten, waarvan € 4.000,-, is gespecificeerd als "geld" en € 2.000,-, zonder omschrijving. Het bedrag van € 2.797,92, is opgebouwd uit € 2.700,-, immateriële kosten en € 97,92, aan materiële kosten, zijnde reiskosten.
Het vonnis van de rechtbank Dordrecht is onherroepelijk.
Gelet op het bovengenoemde is de materiële schade, gespecificeerd als "geld", tot een bedrag van €4.000,-, schade waar tegenover een corresponderende voordeel staat, en dient dit bedrag derhalve op het genoten voordeel in mindering te worden gebracht.”
5. Ingevolge art. 36e, achtste lid, Sr dient de rechter bij de vaststelling van de omvang van het (geschatte) ontnemingsbedrag de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering te brengen. Blijkens HR 11 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5438, NJ 2000/ 590 ziet dit voorschrift op de materiële schade die de benadeelde derde heeft geleden.1.
6. Ik denk dat de steller van het middel hier een punt heeft. Een blik over de papieren muur laat zien dat de betrokkene bij het door het Hof genoemde vonnis, dat ten tijde van de behandeling in hoger beroep van de onderhavige ontnemingszaak al onherroepelijk was geworden2., is veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 8.700,- (waarvan € 6.000,- ter zake van materiële schade en € 2.700,- ter zake van immateriële schade, met wettelijke rente) en tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 2.797,92 (waarvan € 97,92 ter zake van materiële schade en € 2.700,- ter zake van immateriële schade, met wettelijke rente), en dat aan hem de verplichting is opgelegd deze bedragen ten behoeve van de benadeelde partijen aan de Staat te betalen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk waarom het Hof de op de materiele schade betrekking hebbende, in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] slechts voor een bedrag van € 4.000,- in mindering heeft gebracht, en niet voor het (totaal) bedrag van € 6.097,92.
7. Het middel klaagt daarover terecht.
8. De Hoge Raad kan mijns inziens het verzuim van het Hof herstellen door alsnog het resterende bedrag aan materiële kosten van de benadeelde partijen, te begroten op € 2.000,- en € 97,92, in mindering te brengen. Dat betekent volgens het door het Hof toegepaste rekenmodel dat de betrokkene de verplichting kan worden opgelegd aan de Staat te betalen het bedrag van: (€ 40.000,- - 6.097,92 = € 33.902,08) x 0.75/2 = € 12.713,28.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2013
Toen de rechtbank haar ontnemingsvonnis wees, was het strafvonnis nog niet onherroepelijk, reden waarom de rechtbank in eerstgenoemd vonnis geen rekening heeft gehouden met de vorderingen van de benadeelde partijen.