RvdW 2022/245:Beklag (door rechtspersoon), beslag ex art. 94 Sv op geldbedrag t.z.v. verdenking overtreding Opiumwet. Rb. heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, het in woning van X (bestuurder van klaagster) inbeslaggenomen geldbedrag zal verbeurdverklaren en dat dit geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring omdat ‘niet is vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort’, waarbij Rb. kennelijk het oog heeft gehad op art. 33a lid 2 sub b Sr. Die oordelen zijn niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de vaststelling van de Rb. dat het geldbedrag onder X in haar hoedanigheid van bestuurder van klaagster in beslag is genomen en het verweer van klaagster dat het geldbedrag haar omzet betreft en wordt gebruikt voor haar inkoop en dat de bij het geld aangetroffen papieren, kassa-uitdraaien zijn. Volgt vernietiging en terugwijzing.