De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd
Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/6.3.3.1:6.3.3.1 Uitzonderingen/voorkeursbeleid
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/6.3.3.1
6.3.3.1 Uitzonderingen/voorkeursbeleid
Documentgegevens:
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS383580:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
In de Nota voorkeursbehandeling, Kamerstukken II 2004-2005, 28 770 nr. 11, p. 66, is het kabinet ervan uitgegaan dat, zolang het Hof van Justitie EG niet anderszins heeft geoordeeld, de grenzen van voorkeursbehandeling voor de gronden ras en handicap hetzelfde zijn als de grenzen van de voorkeursbehandeling op grond van geslacht.
Zie o.a. CAO Metaalbewerkingsbedrijven (looptijd van 1 februari 2008 tot en met 30 november 2009).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het verbod van onderscheid geldt niet indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemer (art. 3 lid 1 sub a WGBH/ CZ). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de weigering om een ernstig visueel gehandicapte aan te nemen voor een functie als productiemedewerker, voor de uitoefening waarvan machines moeten worden bediend die de veiligheid of gezondheid van de betrokkene in gevaar kunnen brengen. Een uitzondering op het verbod wordt blijkens de oordelen van de CGB in de praktijk niet snel geaccepteerd. Bovendien geldt het verbod niet in die gevallen waarbij het een regeling, norm of partij betreft die tot doel heeft specifieke voorzieningen en faciliteiten te scheppen of in stand te houden ten behoeve van personen met een handicap of chronische ziekte. Deze maatregelen zijn immers in het leven geroepen om bestaande achterstanden ten gevolge van handicap en/of chronische ziekte weg te nemen. Hetzelfde geldt voor maatregelen die tot doel hebben om gehandicapten of chronisch zieken een bevoorrechte positie toe te kennen, om zo feitelijke nadelen in verband met handicap of ziekte op te heffen of te doen verminderen (art. 3 lid 1 sub c WGBH/CZ). Voorwaarde is ook hierbij, net als bij de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de Algemene wet gelijke behandeling (zie respectievelijk art. 5 lid 1 WGB en art. 2 lid 3 AWGB), dat wordt voldaan aan de eisen van legitimiteit, doelmatigheid en proportionaliteit.1 Regelingen over o.a. gelijke behandeling van gehandicapten en niet-gehandicapten treffen we regelmatig aan in cao's.2