Einde inhoudsopgave
Algemene wet gelijke behandeling
Artikel 2 [Objectieve rechtvaardiging]
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2019
- Bronpublicatie:
30-08-2019, Stb. 2019, 302 (uitgifte: 25-09-2019, kamerstukken: 34650)
- Inwerkingtreding
01-11-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-2019, Stb. 2019, 379 (uitgifte: 31-10-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Europees arbeidsrecht
Arbeidsrecht / Algemeen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Grondrechten
1.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
2.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van geslacht geldt niet:
- a.
in gevallen waarin het geslacht bepalend is;
- b.
in gevallen waarin het de bescherming van de vrouw betreft, en
- c.
in verband met zwangerschap en moederschap.
3.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet, indien het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft vrouwen of personen behorende tot een bepaalde etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de gronden ras of geslacht op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel.
4.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van ras geldt niet:
- a.
in gevallen waarin uiterlijke kenmerken die samenhangen met het ras van een persoon bepalend zijn, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is;
- b.
indien het onderscheid betrekking heeft op uiterlijke kenmerken die samenhangen met het ras van een persoon en vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend, een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en het vereiste evenredig aan dat doel is.
5.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van nationaliteit geldt niet:
- a.
indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en
- b.
in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden de in het tweede, vierde en vijfde lid, onderdeel b, bedoelde gevallen nader omschreven.