Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.2, 2.9 en 2.11.
HR, 19-05-2015, nr. 14/03216
ECLI:NL:HR:2015:1252, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-05-2015
- Zaaknummer
14/03216
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1252, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑05‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:605, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:605, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1252, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0226
Uitspraak 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Proportionaliteit en subsidiariteit. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De toe te passen maatstaf vergt niet een ambtshalve onderzoek m.b.t. de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat i.v.m. hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. ECLI:NL:HR:2013:833). De Rb heeft kennelijk en niet-onbegrijpelijk geoordeeld dat zich i.c. geen f&o voordoen die een onderzoek vergen m.b.t. de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Partij(en)
19 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/03216 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 mei 2014, nummer RK 13/2231, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag voor zover het namens de klager ingediende klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag en teruggave van (een van) de inbeslaggenomen auto's aan de klager. In het bijzonder bevat het de klacht dat de Rechtbank ten onrechte niet ervan blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of voortzetten van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klager aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Proportioneel en subsidiair?
De redelijkheid en billijkheid van het strafrecht.
In de eerder aangehaalde noot van Mevis heb ik daar al iets over gezegd. De proportionaliteit van het voortduren van het beslag is tevens een factor bij het toepassen van de criteria als opgemeld. Interessant daarbij is dat vanuit het OM dan vaak wordt geroepen dat niet op de hoofd- of ontnemingsprocedure vooruit mag worden gelopen. Maar dat doet het openbaar ministerie wel. Immers is mijn Cl 73 jaar oud. Zoals eerder aangetoond is de gezondheid van mijn Cl zeer broos; ernstige hartklachten. Alles wat hij gedurende zijn leven heeft opgebouwd is van hem afgepakt. Hij is voor ogen van zijn kinderen en kleinkinderen als een zware crimineel afgevoerd en in elkaar geslagen. Het OM traineert de zaak opzettelijk; komt niet met papieren over de brug.
Met mij weet u uit ervaring dat een zaak als deze vele jaren gaat duren. Zie bijvoorbeeld de parallel met de zaak tegen een zigeunerfamilie in Rosmalen [228D110191]. Die mochten trouwens wel in huizen blijven wonen niettegenstaande het beslag. Als je 73 jaar oud bent is voor een man met hartklachten de prognose een van jaren eigenlijk gelijk aan die van de procedure tot aan cassatie. Ik streef een niet-ontvankelijkheid van het OM na, maar toch wel op een andere manier. De kort-geding procedure is mede tegen deze achtergrond ingesteld.
Alsdan is de proportionaliteit en subsidiariteit in geen velde of wegen te bekennen. Kijk bijvoorbeeld naar de verschillende smeekbedes in de richting van de OvJ om toch vooral alstublieft een van de twee of beide auto's te retourneren opdat hij zijn comateuze kleindochter kan bezoeken. De OvJ had er voor kunnen kiezen om de auto's te retourneren, zelfs met het beslag erop, zoals men eigenlijk gewoon is in civilibus te doen - bureaubeslag - maar ik krijg überhaupt geen reactie: nul.
(...)
Overigens: ECLI:NL:HR:2014:38 "de toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de Rb, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van prop. en subs."
Conclusie: voortduren van het beslag - in deze vorm - is niet subsidiair en proportioneel. Verzoek gegrond verklaren.
6. Subsidiair deels gegrond
Mocht u met het OM van oordeel blijven dat een verbeurdverklaring in de rede ligt, zou in ieder geval alles behalve het geld geretourneerd kunnen worden. Het is onnodig - disproportioneel - om meer zekerheid te bieden dan beslagen contanten.
Alsdan kunnen zaken als trouwringen! en andere sieraden met emotionele waarde retour.
De trouwringen zijn trouwens bij aanhouding van de vingers getrokken; nogal prematuur. Cl is bijna 50 jaar getrouwd; het kan niet eens van een misdrijf afkomstig zijn; financieel staat het gelijk aan de dagkoers goud; emotioneel betekent het veel meer.
Conclusie: alles retour m.u.v. contanten."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de klager aldaar het volgende verklaard:
"Mijn bankpas heb ik teruggekregen van de politie nadat deze was verlopen. Ik verzoek u om teruggave van de inbeslaggenomen auto, zodat ik mijn comateuze kleindochter kan bezoeken."
3.3.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na de inbeslagneming.
De rechtbank constateert dat onder raadkamernummer 13/2258 door de echtgenote van klager ten aanzien van eveneens inbeslaggenomen goederen een klaagschrift is ingediend, welk klaagschrift tegelijkertijd is behandeld met onderhavige. Dit klaagschrift betreft andere goederen.
De rechtbank zal klager ten aanzien van de reeds teruggegeven goederen niet-ontvankelijk verklaren als na te melden.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich op dit moment nog verzet tegen teruggave van de overige niet aan zijn echtgenote teruggegeven goederen, nu het naar haar oordeel niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank, later oordelend, deze inbeslaggenomen goederen verbeurd zal verklaren. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift ten aanzien van deze goederen ongegrond verklaren."
3.4.
De Rechtbank heeft de juiste maatstaf aangelegd. De toe te passen maatstaf vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278).
3.5.
De Rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat zich in het onderhavige geval geen feiten en omstandigheden voordoen die een onderzoek vergen met betrekking tot de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit oordeel is, in het licht van hetgeen door en namens de klager is aangevoerd, niet onbegrijpelijk.
3.6.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2015.
Conclusie 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Proportionaliteit en subsidiariteit. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De toe te passen maatstaf vergt niet een ambtshalve onderzoek m.b.t. de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat i.v.m. hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. ECLI:NL:HR:2013:833). De Rb heeft kennelijk en niet-onbegrijpelijk geoordeeld dat zich i.c. geen f&o voordoen die een onderzoek vergen m.b.t. de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nr. 14/03216 B
Mr. Harteveld
Zitting 17 maart 2015
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 23 mei 2014 klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag, voor zover dat betrekking heeft op de reeds teruggegeven goederen, en het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen als in de beschikking vermeld.
2. Namens klager is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel behelst de klacht dat de Rechtbank heeft nagelaten te responderen op het namens klager aangevoerde verweer dat de inbeslagname onrechtmatig was.
3.2. In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank onder meer het volgende overwogen en beslist:
“De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na de inbeslagneming.
De rechtbank constateert dat onder raadkamernummer 13/2258 door de echtgenote van klager ten aanzien van eveneens inbeslaggenomen goederen een klaagschrift is ingediend, welk klaagschrift tegelijkertijd is behandeld met onderhavige. Dit klaagschrift betreft andere goederen.
De rechtbank zal klager ten aanzien van de reeds teruggegeven goederen niet-ontvankelijk verklaren als na te melden.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich op dit moment nog verzet tegen teruggave van de overige niet aan zijn echtgenote teruggegeven goederen, nu het naar haar oordeel niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank, later oordelend, deze inbeslaggenomen goederen verbeurd zal verklaren. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift ten aanzien van deze goederen ongegrond verklaren.
DE BESLISSING
De rechtbank verklaart klager ten aanzien van de reeds teruggegeven goederen niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ten aanzien van de overige goederen ongegrond.”
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 30 april 2014 heeft de raadsman het woord gevoerd, overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. De pleitnotities houden, voor zover van belang voor de bespreking van het middel, het volgende in:
“2. Onderzoek Munt
Wat kenmerkt onderzoek Munt.
Voor mij wordt dit onderzoek gekenmerkt door het grote 'niet'. Ik krijg geen dossierstukken; ik krijg nul op mijn rekest wanneer ik de RC verzoek 'termijn' te stellen, van andere advocaten weet ik dat bezwaarschriften onthouding processtukken niet geappointeerd worden.
En dat is bijzonder want volgens het 'toetsingsverbaaltje' van mijn Cl [klager] is het WWC aan de [a-straat] al in april 2013 tot vrijplaats benoemd.
Op 31 oktober 2013 heeft een paramilitaire eenheid van zo'n 300 man alle inwoners, bezoekers, vrouwen, kinderen, baby's en andere aantoonbaar onschuldigen -mensen tegen wie geen verdenking ex art. 27 WSv bestond- onder schot gehouden, in genummerde pakken gehesen en al dan niet met bruut geweld afgevoerd.
Verwezen zij naar de breed in de pers uitgemeten bevindingen van de raadsvergadering van 17 april jl. Vide bijlage
Ik heb daar geen enkele verantwoording voor mogen ontvangen. Niet bij de RC ten tijde van toetsing; niet in het kader van deze procedure.
Het OM zal betogen dat de wijze van aanhouding irrelevant is voor de afdoening van deze procedure. Of dat de RC al heeft getoetst dat de aanhouding en inverzekeringstelling rechtmatig zijn geweest. Een gesloten stelsel van rechtsmiddelen etc.
Ik stel vast dat de RC nimmer de beschikking heeft gehad over de stukken i.v.m. aanhouding;
de wijze waarop dat is gegaan; het onder schot houden van Cl, het met motorzaag doorzagen van zijn deur terwijl hij aan de andere kant van de deur stond met de klink in zijn handen; het mishandelen van Cl / zijn tanden zijn eruit geslagen (73 jaar!); het blinddoeken van Cl en voor de ogen van zijn familie en medebewoners afvoeren in een bus.
Veel bewoners zijn op dezelfde wijze bejegend, maar daar kraait geen haan naar. Ze zijn uren later vrij gelaten met als reden dat zij überhaupt nooit verdacht zijn geweest! Ik zie wat dat betreft een 'Karman' in mijn glazen bol.
3. Art. 27
Zoals gezegd spelen dit soort perikelen in de gemiddelde 552a WSv procedure geen rol maar in ieder geval in deze wel.
De vraag die vervolgens gesteld moet worden of er überhaupt een redelijk vermoeden van schuld was tegen mijn hoogbejaarde Cl. Vervolgens of alsdan proportioneel en subsidiair is gehandeld.
- CIE informatie rept vooral over [A];
- CIE informatie is nimmer opgeplust, bijvoorbeeld door warmtebeelden i.v.m. hennepteelt / fiscale recherche / onderzoek of er inderdaad alleen Duitse auto's stonden;
- Voor zover Cl genoemd wordt in CIE informatie is dat een kennelijk abuis daar zijn zoon precies hetzelfde heet, dezelfde initialen heeft en zelfs de politie binnen dit dossier niet in staat bleek de verschillende generaties uit elkaar te houden (zie jachtakte);
- Uit politiesystemen bleek niet van enig crimineel statuur die een dergelijke inval zou kunnen rechtvaardigen: beweerdelijke bedreiging van de postbode en illegaal jagen: NB alleen een melding / geen vervolging laat staan veroordeling;
- Er zijn eerdere 'clean sweeps' geweest op het WWC; destijds zijn bij Cl geen illegale wapens aangetroffen o.i.d. De kalme en coöperatieve gang van zaken bij die sweeps vormen een contra-indicatie voor de huidige brute manier van overheidsoptreden;
- Bij de fiscus was bekend dat Cl over een zeer grote hoeveelheid contant geld beschikte!
NJ 2010/563: "Het oordeel van de Rechtbank dat zij niet mag toetsen of het beslag onrechtmatig is 'nu immers de rechter-commissaris degene is geweest die in het kader van het rechtshulpverzoek reeds een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd' is onjuist".
In de noot - van Mevis - bij het overzichtsarrest beklagrechtspraak, NJ 2010/654 staat onder 4.3.: (…)
Concl.: mijn voorshandse waardering is er dus een van een onrechtmatige aanhouding; een onrechtmatige doorzoeking en aansluitende inbeslagname. Sowieso ontbreekt elke juridische verantwoording daarvoor; ik heb geen enkel stuk mogen krijgen. Reeds daarom moet al het onder Cl inbeslaggenomene terug naar Cl, zijnde de beslagene!”
3.3.2.
Samenvattend komt het bedoelde verweer er op neer dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit was tegen klager en dat er dus sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding met als gevolg een onrechtmatige doorzoeking en tevens inbeslagneming.
3.4.
In het algemeen geldt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de beklagrechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.1.
3.5.
Tot op zekere hoogte geldt een uitzondering op dit summiere karakter van het onderzoek indien de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve - waarmee wordt gedoeld op de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen - van onwaarde moet worden geacht. Dan zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beroep voldoende aannemelijk acht en zo ja, of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen.2.
3.6.
De vraag waar een verweer dat zich richt op de onrechtmatigheid van de inbeslagneming, omdat bijvoorbeeld sprake is van een onvoldoende aanwijzing van schuld ten tijde van de inbeslagneming, geplaatst moet worden in dit schema is inmiddels redelijk uitgekristalliseerd. Men zou een dergelijk verweer kunnen betrekken op de inbeslagneming zelve, waardoor een uitgebreide onderzoeksplicht van de rechter naar het verweer geldt. Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2012:BU8735, rov. 4.12) vóór HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735. In het op de conclusie volgende arrest is de Hoge Raad echter glashelder: in het kader van een beklagprocedure dient de vraag of jegens klager een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond op het moment van zijn aanhouding en de doorzoeking van zijn woning, beoordeeld te worden met het oog op beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag. Met de formaliteiten als onder 3.5 bedoeld, heeft, zoals de Hoge Raad dat formuleert, die vraag niet van doen. Daarmee is het lot van een dergelijk verweer al zowat gegeven. Het gegrond achten daarvan zou immers al snel neerkomen op het vooruitlopen op de uitkomst van de strafzaak zelve, welke ‘fout’ van de rechtbank in HR 4 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2818 inderdaad werd aangenomen door de Hoge Raad en om die reden tot cassatie leidde. In zijn noot onder het arrest van 30 oktober 2012, gepubliceerd in de NJ onder nr. NJ 2013, 128 plaatst B.F. Keulen enkele kanttekeningen bij de door de Hoge Raad gehanteerde tweeslag tussen de formaliteiten bij het beslag en de rechtmatigheid er van. Een daarvan betreft de positie van de derde – in dit geval is bedoeld degene die niet als verdachte annex belanghebbende in de beklagprocedure geldt - onder wie een onrechtmatige inbeslagneming is verricht. Als het criterium is of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, heeft hij, zoals Keulen het uitdrukt, geen poot meer om op te staan. De niet tegen de verdachte begane vormfout heeft immers per definitie geen effect in de strafzaak tegen de verdachte, vanwege de relativiteits- of Schutznormleer bij het onrechtmatig bewijs. Kortom: deze derde kan daardoor tekort gedaan kan worden. Ik vraag me – op mijn beurt – af of dit bezwaar wel geldig is. Uiteindelijk betreft de inbeslagneming de (rechts)verhouding tussen de rechthebbende en een voorwerp. De derde heeft juist op dit punt de beklagmogelijkheden van art. 552a Sv. In dat kader kan beoordeeld worden of de belangen van strafvordering ex art. 94 Sv – of de meer specifieke belangen van art. 94a Sv – zich, al dan niet tijdelijk, verzetten tegen de teruggave aan hem. Dat blijft dunkt mij hetzelfde beslissingskader, ongeacht of de strafvorderlijke voorschriften zijn nageleefd of niet. Dat regardeert dus inderdaad en naar ik meen met recht deze categorie derden niet. De benadering van de Hoge Raad lijkt me dus, ondanks de genoemde kanttekening, wel houdbaar.
3.7.
Terug naar de onderhavige zaak. Het oordeel van de Rechtbank dat - kort gezegd - het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave lijkt mij gelet op de daarbij aan te leggen maatstaf toereikend gemotiveerd, gelet op hetgeen door de raadsman is aangevoerd.
3.8.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of het voortduren van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zulks terwijl de raadsman daarop uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan, onderbouwd met allerlei feiten en omstandigheden.
4.2.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 30 april 2014 heeft de raadsman het woord gevoerd, overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. De pleitnotities houden, voor zover van belang voor de bespreking van het middel, het volgende in:
“5. Proportioneel en subsidiair?
De redelijkheid en billijkheid van het strafrecht.
In de eerder aangehaalde noot van Mevis heb ik daar al iets over gezegd. De proportionaliteit van het voortduren van het beslag is tevens een factor bij het toepassen van de criteria als opgemeld.
Interessant daarbij is dat vanuit het OM dan vaak wordt geroepen dat niet op de hoofd of ontnemingsprocedure vooruit mag worden gelopen.
Maar dat doet het openbaar ministerie wel. Immers is mijn Cl 73 jaar oud. Zoals eerder aangetoond is de gezondheid van mijn Cl zeer broos; ernstige hartklachten. Alles wat hij gedurende zijn leven heeft opgebouwd is van hem afgepakt. Hij is voor de ogen van zijn kinderen en kleinkinderen als een zware crimineel afgevoerd en in elkaar geslagen. Het OM traineert de zaak opzettelijk; komt niet met papieren over de brug.
Met mij weet u uit ervaring dat een zaak als deze vele jaren gaat duren. Zie bijvoorbeeld de parallel met de zaak tegen een zigeunerfamilie in Rosmalen [228D110191]. Die mochten trouwens wel in huizen blijven wonen niettegenstaande het beslag.
Als je 73 jaar oud bent is voor een man met hartklachten de prognose een van jaren eigenlijk gelijk aan die van de procedure tot aan cassatie. Ik streef een niet-ontvankelijkheid van het OM na, maar toch wel op een andere manier.
De kort-geding procedure is mede tegen deze achtergrond ingesteld.
Alsdan is de proportionaliteit en subsidiariteit in geen velde of wegen te bekennen. Kijk bijvoorbeeld naar de verschillende smeekbedes in de richting van de OvJ om toch vooral ‘alstublieft’ een van de twee of beide auto's te retourneren opdat hij zijn comateuze kleindochter kan bezoeken,
De OvJ had er voor kunnen kiezen om de auto's te retourneren, zelfs met het beslag erop zoals men eigenlijk gewoon is in civilibus te doen - bureaubeslag - maar ik krijg überhaupt geen reactie: nul.
Vide bijlage
Overigens: ECLI:NL:HR:2014:38 "de toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de Rb, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van prop, en subs."
Conclusie: voortduren van het beslag -in deze vorm- is niet subsidiair en proportioneel.”
4.3.
Over de door de Rechtbank gehanteerde maatstaf wordt niet geklaagd in het middel.
4.4.
Bij de beoordeling van dit middel stel ik het volgende, aan de rechtspraak van de Hoge Raad te ontlenen uitgangspunt voorop. De toepasselijke maatstaf van art. 94 Sv sluit niet uit dat de Rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.3.Nu is het natuurlijk vraag wat de omstandigheden van het geval meebrengen, maar ik vind dat in het licht van hetgeen door de raadsman is gesteld, de Rechtbank in de motivering van haar beslissing ervan blijk had dienen te geven een onderzoek daarnaar te hebben verricht. Van de Rechtbank mag worden verlangd dat zij blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging door aandacht te besteden aan de bijzonderheden van het geval en daarbij helder motiveert waarom de persoonlijke belangen van klager minder zwaar dienen te wegen dan het strafvorderlijke belang bij handhaving van het beslag. De beslissing van de Rechtbank is dus in dit opzicht ontoereikend gemotiveerd.4.
4.5.
Het middel slaagt.
5. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel faalt en kan op gronden ontleend aan art. 81, eerste lid RO worden afgedaan. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2015
Vgl. o.m. HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:130.
Vgl. o.a. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379, HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890 en HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9296.
Vgl. HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833.