Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/203
203 Exhibitievordering bij wijze van incident in de bodemprocedure als reactie op bevrijdend verweer
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691564:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijv. Rb. Rotterdam 1 mei 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:CA3410; van belang is dat eiser genoegzaam aantoont dat de vertraging hem niet valt te verwijten.
Parl. Gesch. Nieuw bewijsrecht, 1988, p. 415.
Naar aanleiding van het arrest HR 30 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2561, NJ 1998/459 met nt. J.B.M. Vranken.
HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3263, r.o. 3.7, NJ 2013/287 onder 288 met nt. H.B. Krans. Zie ook de conclusie van A-G G.R.B. van Peursem randnr. 2.9 vóór HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304, NJ 2016/491 met nt. Ch. Gielen (AIB/Novisem; IE-zaak).
Sijmonsma 2017/8.1 en 11.2 en Sijmonsma JBPr 2015/23 onder 2 n.a.v. Hof Arnhem-Leeuwarden 28 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8271, bovendien in Sijmonsma 2020.
Ekelmans 2010, 6.2.5 en concl. A-G E.M. Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2020:10 vanaf randnr. 2.6) en haar conclusie vanaf randnr. 2.22 vóór HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, NJ 2018/431(Syngenta/Bakker), JOR 2019/28 met nt. J.R. Sijmonsma, onder 2.17 tot en met 2.21. Vgl. JBPr 2003/66 met nt. J.G.A. Linssen onder Rb. Zutphen 7 mei 2003, ECLI:NL:RBZUT:2003:AI1718, NJ 2003/480.
EHRM 27 oktober 1993, ECLI:NL:XX:1993:AD1977, NJ 1994/534 met nt. EJD en HJS (Dombobeheer).
Zie bijv. Rb. Oost-Brabant 18 november 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:5790, r.o. 4.13, NJF 2021/97: Een rechtmatig belang moet aanwezig worden geacht, indien de gevraagde bescheiden relevant zijn voor het bepalen door de eiser van zijn rechtspositie. Zie ook Rb. Den Haag 2 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5571.
Zie ook Haazen over het begrip ‘rechtmatig belang’ (Haazen 2013, p. 24, 34-35).
Bijv. Rb. ’s-Gravenhage vzr. 20 oktober 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1529.
Rb. Amsterdam 3 maart 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6183.
Zie ook nr. 183.
Wanneer een inzagevordering wordt opgeworpen als incident wordt het ook wel ingezet als vertragingsmiddel.
Eiser stelt dat het beroep op een bevrijdend verweer van verweerder niet deugt, maar wenst om behoorlijk gemotiveerd verweer te kunnen voeren, inzage in bepaalde stukken die in het bezit zijn van verweerder. Voor de algemene introductie voor de exhibitievordering wordt verwezen naar nr. 181 (waarin verweerder inzage wenst om te kunnen voldoen aan zijn stelplicht voor zijn bevrijdend verweer). Eiser in het incident heeft stelplicht ten aanzien van de drie voorwaarden: een rechtmatig belang, bepaalde bescheiden en een rechtsbetrekking (art. 843a Rv); hij zal zijn stellingen nader moeten toelichten en onderbouwen om exhibitie te bewerkstelligen.
Exhibitievordering
Wanneer (toekomstig) eiser uit preprocessuele correspondentie opmaakt dat zijn (toekomstige) wederpartij in een procedure een bevrijdend verweer zal voeren, en eiser het raadzaam vindt stukken in te zien vóór de procedure teneinde verweer te kunnen voeren, dan zal hij mogelijk een kort geding aanhangig maken. Of eiser een rechtmatig belang heeft bij de exhibitievordering zal in kort geding op dezelfde wijze worden beoordeeld als bij een incidentele vordering; wel zal in kort geding door eiser het spoedeisend belang moeten worden gesteld.
Voor het geval eiser geen weet had van dit bevrijdend verweer ten tijde van de dagvaarding zal eiser, indien hij wil reageren op het gevoerde bevrijdend verweer, gelegenheid moeten worden geboden verweer te voeren hetzij bij een separate schriftelijke reactie, hetzij bij de mondelinge behandeling. Wanneer eiser bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van partijen in de procedure zijn eis vermeerdert met een exhibitievordering, kan verweerder hiertegen bezwaar maken en aanvoeren dat deze vordering te laat is ingesteld. De rechter zal dan moeten beoordelen of een in een dergelijk laat stadium gedane incidentele vordering al dan niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Geeft eiser aan dat zijn wederpartij buiten rechte afgifte heeft geweigerd, dan kan de vordering/verzoek ex art. 843a Rv bij wege van vermeerdering van eis/verzoek bij de comparitie niet in strijd worden geacht met de eisen van goede procesorde.1
Hieronder vindt slechts bespreking plaats van het vereiste van rechtmatig belang. De andere voorwaarden en beperkingen geven geen aanleiding tot een nader onderzoek in het kader van een reactie naar aanleiding van een bevrijdend verweer; zij zullen geen andere invulling krijgen dan een exhibitievordering in een gewoonlijke setting.
Reikwijdte begrip ‘rechtmatig belang’
Vordert eiser inzage, dan zal hij voor het geval verweerder het belang van eiser gemotiveerd betwist (een grondslagverweer in het incident), moeten aantonen dat hij rechtmatig belang bij de vordering heeft (art. 3:303 BW). Het is de vraag of sprake is van een rechtmatig belang indien eiser in het incident stukken wenst in te zien waarmee hij zijn rechtspositie nader kan bepalen.
Het begrip ‘rechtmatig belang’ wordt in de feitenrechtspraak casuïstisch ingevuld en de reikwijdte van het begrip is moeilijk nader te omlijnen.2 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het inzagerecht door eiser kan worden uitgeoefend voor het leren kennen van zijn rechtspositie.3 Later is als doel toegevoegd dat art. 843a Rv ook kan worden toegepast bij het belang dat een partij heeft om (tegen)bewijs te kunnen leveren.4 De inzagevordering van art. 843a Rv kan ook worden gedaan “(…) met uiteenlopende oogmerken, zoals het verkrijgen van informatie in verband met (voorgenomen) onderhandelingen of met het oog op het voeren van of de bewijslevering in een lopende of mogelijke procedure”.5
Twee opvattingen zijn te onderscheiden betreffende het rechtmatig belang. Sijmonsma betoogt dat het doel van de vordering tot inzage is om met de inhoud van bescheiden bepaalde gestelde feiten te bewijzen of te kunnen weerleggen; het moet gaan om een ‘rechtmatig belang’ en niet zo zeer om een ‘bewijsbelang’ (de ruime opvatting).6 Ekelmans en Wesseling-van Gent betogen dat een partij slechts een rechtmatig belang kan hebben indien de door haar gevorderde bescheiden noodzakelijk zijn voor het vaststellen van feiten die zijn vereist voor het doen intreden van de rechtsgevolgen waarop zij zich in de procedure beroept; een en ander in lijn met art. 149 en 150 Rv (een bewijsbelang; de enge opvatting).7
Nu de incidentele vordering van eiser is bedoeld om daarmee het bevrijdend verweer te weerleggen, heeft eiser bij de ruime opvatting een voldoende belang. Duidelijk is dat op grond van de enge opvatting de exhibitievordering van eiser om zich te kunnen verweren tegen een bevrijdend verweer in beginsel niet voldoet aan de noodzakelijkheidseis; eiser heeft niet een materieel recht te effectueren (bij eiser berust niet het bewijsrisico) en hij heeft dus geen bewijsbelang. De wens om aanknopingspunten te verkrijgen om daarmee adequaat verweer te kunnen voeren (in de zin van gemotiveerde betwisting) is in deze opvatting in beginsel onvoldoende voor een bewijsbelang: op de partij die inzage vordert (eiser) rust niet de bewijslast. Als uitgangspunt geldt dat het enkele ‘handen en voeten’ willen geven aan het verweer door verweerder in het incident om zo het bevrijdend verweer van verweerder in de hoofdzaak te kunnen weerleggen op zich onvoldoende is, ook al zijn resultaten van de inzage voor eiser mogelijk bruikbaar om gemotiveerd het bevrijdend verweer te kunnen betwisten. Het is verweerder die zijn stellingen voor het bevrijdend verweer behoorlijk moet onderbouwen; op verweerder rust de bewijslast.
De vraag dient te worden beantwoord of eiser niet in zijn verdediging zou kunnen worden benadeeld indien hij de stukken die zich bij verweerder bevinden niet kan inzien, terwijl eiser stelt die stukken nodig te hebben voor een gemotiveerde bestrijding van het door verweerder in de procedure gevoerd bevrijdend verweer. Bij onvoldoende betwisting door eiser van de feiten die verweerder naar voren heeft gebracht bij zijn bevrijdend verweer, loopt eiser het risico dat de rechter het beroep op een bevrijdend verweer zal toewijzen. Wanneer een gemotiveerde betwisting op geen andere wijze mogelijk is dan via een exhibitievordering, omdat er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn of getuigen kunnen worden gehoord waardoor de gegevens verkregen kunnen worden, zijn er – bij de enge opvatting – m.i. klemmende argumenten om art. 843a Rv met succes in stelling te brengen. Eiser zal in dat geval moeten aanvoeren dat zijn belang bij afwijzing van de exhibitievordering zwaarwegend wordt geschaad en hij wordt belemmerd in zijn mogelijkheden afdoende verweer te voeren.
Uit het beginsel van een ‘eerlijke behandeling’ zijn bepaalde principes af te leiden die van toepassing zijn in zaken betreffende de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. De eis van ‘equality of arms’ is een voorwaarde voor evenwicht tussen partijen. Iedere procespartij moet een redelijke kans hebben haar standpunt uiteen te zetten, onder omstandigheden die de ene partij niet in een duidelijk nadeliger positie brengen ten opzichte van haar wederpartij. Partijen moeten de gelegenheid krijgen om hun zaak te presenteren zonder dat daarbij de ene partij in een beduidend slechtere positie verkeert dan de andere partij.8 Partijen moeten bovendien in gelijke mate de gelegenheid hebben op elkaars stellingen te reageren. Eiser heeft recht op effectieve rechtsbescherming.
Dat betekent dat een rechtmatig belang ook aanwezig is indien eiser zijn verweerbelang weet aan te tonen. Eiser zal voldoende duidelijk moeten maken in welk opzicht de gevraagde bescheiden een bijdrage kunnen leveren aan de gemotiveerde betwisting van het bevrijdend verweer; het belang is aanwezig wanneer eiser aangeeft dat hij in zijn verdediging zou worden geschaad indien hij bepaalde bescheiden niet kan inzien. Eiser zal dit standpunt aannemelijk moeten maken.9
Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht
De wetgever heeft in de art. 194, 195 en 204 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht de voorwaarde van ‘rechtmatig belang’ gewijzigd in ‘voldoende belang’. Als een partij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een voldoende belang heeft bij het verkrijgen van inzage van bepaalde gegevens, moet die inzage ook worden verstrekt; de bescherming van de belangen van degene van wie informatie wordt opgevraagd, wordt geregeld in art. 194 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht (verschoningsrecht en gewichtige redenen).10 Wordt de wet gewijzigd, dan zal eiser zijn voldoende belang moeten aantonen.
Ook indien de rechter oordeelt dat verweerder zijn stellingen voorshands heeft bewezen en eiser tegenbewijs zal moeten leveren, geldt dat, hoewel eiser geen bewijsrisico draagt voor zijn tegenbewijs, eiser de gevraagde bescheiden nodig heeft om toegelaten te worden tot tegenbewijs. Eiser heeft in dat geval een rechtmatig belang bij inzage in bepaalde gegevens.
Is in kort geding inzage aan eiser geweigerd wegens onvoldoende belang, dan moet de rechter in de hoofdzaak bij de beoordeling van de vraag of inzage kan worden bevolen – mede in verband met de eisen van een behoorlijke rechtspleging – in aanmerking nemen dat en waarom de vordering was afgewezen.11
Mocht eiser een rechtmatig belang bij inzage kunnen aantonen, dan kunnen nog andere obstakels de vordering van eiser doen stranden: de vordering kan als prematuur of als in strijd met de goede procesorde worden afgewezen.
Prematuur
Indien op het moment van de incidentele vordering nog onzeker is of in de hoofdzaak (nader) bewijslevering ter zake van het bevrijdend verweer aan de orde zal zijn en tevens welke partij bewijs dan wel tegenbewijs zal dienen te leveren, kan de vordering prematuur zijn en om die reden worden afgewezen. Mogelijk is inzage van stukken in dit stadium niet nodig voor een goede rechtsbedeling; de incidentele vordering wordt dan op dat moment afgewezen.
Voorbeeld
Het betoog van Cyrte dat afschriften van de stukken noodzakelijk zijn om gemotiveerd verweer te kunnen voeren tegen de vordering in de hoofdzaak, kan niet zonder meer als juist worden aanvaard. Het ontbreken van de gevraagde informatie vormt geen beletsel om gemotiveerd de juistheid van in het geding gebrachte verklaringen dan wel de gestelde schade te kunnen betwisten. Cyrte loopt in die zin met haar vordering vooruit op de inhoudelijke beoordeling van de vordering in de hoofdzaak.12 Het is de vraag of een dergelijke uitspraak thans nog zou worden gedaan.13
In strijd met de goede procesorde
Indien toewijzing van een exhibitievordering tot een nodeloze procesvoering en/of daardoor onredelijke vertraging van de procedure zou leiden,14 kan sprake zijn van strijd met de goede procesorde (art. 20 Rv). De rechter wijst het verzoek dan af. Voor afwijzing wegens strijd met de goede procesorde zal goede grond moeten bestaan. De partij die exhibitie vordert mag niet lichtvaardig in haar verdedigingsbelang worden geschaad. De rechter kan oordelen dat toewijzing van de incidentele vordering leidt tot vertraging van de procedure en daardoor in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde, en dat zulks niet in het belang van partijen is.
Conclusie art. 843a Rv-vordering zijdens eiser om gemotiveerd het bevrijdend verweer te kunnen betwisten
Indien eiser voor het voldoende gemotiveerd betwisten van de stellingen van het bevrijdend verweer is aangewezen op bewijsstukken die zich bij verweerder bevinden, kan de exhibitievordering door eiser met succes in stelling worden gebracht.