Rb. 's-Gravenhage, 20-10-2010, nr. 376223 - KG ZA 10-1165
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1529
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
20-10-2010
- Zaaknummer
376223 - KG ZA 10-1165
- LJN
BO1529
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1529, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 20‑10‑2010; (Kort geding)
Uitspraak 20‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Ter beschikking stellen van stukken ex artikel 843a Rv. Geen rechtmatig belang. Eisters stellen stukken nodig te hebben voor een gemotiveerde bestrijding van de door gedaagden in de bodemzaak gevoerde bevrijdende verweren. Bewijslast dienaangaande rust echter op die gedaagden.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 376223 / KG ZA 10-1165
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2010
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats], Luxemburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. M. Ripmeester te Rotterdam,
tegen:
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING
MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
2. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. H.J. Arnold te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als enerzijds "eiser" en "eiseres" (gezamenlijk ook wel als "eisers") en anderzijds "Nationale-Nederlanden" en "ASR" (gezamenlijk ook wel als "de verzekeraars").
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 13 oktober 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[Mr. X.] (hierna "[X.]") is vanaf medio augustus 1989 tot 20 juni 1997 in Breda werkzaam geweest als advocaat, achtereenvolgens bij Advocatenkantoor Vorfeld en Houben Advocaten.
1.2.
De beroepsaansprakelijkheid van [X.] was gedurende (een deel van) die periode verzekerd bij (de rechtsvoorgangster van) ASR en Nationale-Nederlanden.
1.3.
In de periode 1989-1994 heeft [X.], als advocaat, juridische bijstand verleend aan [eisers].
1.4.
Bij arrest van 22 februari 2000 heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch beslist dat [X.] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als advocaat ten behoeve van [eisers] toerekenbaar is tekortgeschoten en onrechtmatig heeft gehandeld. Met het oog op de verdere behandeling en afdoening heeft het hof de zaak terugverwezen naar de rechtbank te Breda.
1.5.
Op basis van een kort gedingvonnis van 16 augustus 2001 is aan [eisers] een voorschot op de door hen geleden schade als gevolg van de beroepsfout van [X.] betaald van f. 2.000.000,-- (€ 907.560,43). Op 9 september 2005 is krachtens een kort gedingvonnis van 3 augustus 2005 nog eens een bedrag van € 221.768,92 geïncasseerd.
1.6.
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaard - vonnis van 20 februari 2008 heeft de rechtbank te Breda [X.] veroordeeld om te betalen aan [eiser] een bedrag van
€ 3.114.943,68 en aan [eiseres] een bedrag van € 90.756,04, vermeerderd met wettelijke rente en proces- en deskundigekosten. [eisers] zijn van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
1.7.
Op 23 september 2008 is [X.] door de rechtbank te Breda in staat van faillissement verklaard.
1.8.
De curator in het faillissement van [X.] heeft op 9 maart 2009 de vorderingen van [X.] op de verzekeraars, voor zover betrekking hebbend op de door [eisers] geleden schade, gecedeerd aan [eisers], welke cessie op 4 mei 2009 is medegedeeld aan de verzekeraars.
1.9.
Tussen partijen loopt bij deze rechtbank een bodemprocedure, bekend onder rolnummer 09-3024, waarin [eisers] vorderen Nationale-Nederlanden en ASR te veroordelen tot betaling van bedragen van respectievelijk € 2.327.750,46 en € 2.034.460,99, te vermeerderen met wettelijke rente, welke bedragen de verzekeraars, volgens [eisers], nog verschuldigd zijn ingevolge het vonnis van de rechtbank Breda van 20 februari 2008.
1.10.
In die bodemprocedure hebben de verzekeraars een conclusie van antwoord genomen, waarbij zij zich beroepen op verjaring en niet tijdig melden van de aanspraak op schadevergoeding. In dat verband verwijzen zij naar diverse stukken, waarvan zij een aantal niet, dan wel deels "afgedekt", in het geding hebben gebracht om redenen van privacy en/of (bedrijfs)gevoeligheid. Na het nemen van die conclusie is een comparitie van partijen gelast, die zal plaatsvinden op 21 december 2010.
1.11.
Op 29 maart 2010 heeft [eiser] aan [X.] een brief geschreven, waarin hij hem een aantal vragen stelt. [X.] heeft daarop bij brief van 15 juni 2010 gereageerd. Daarin schrijft hij, voor zover hier van belang:
"Helaas moet ik u teleurstellen en zal ik u geen antwoord geven op de door u gestelde vragen. Ik zal de vragen wel beantwoorden, maar deze naar de N.N. (rechtbank: Nationale-Nederlanden) zenden. U moet zich dan maar tot de N.N. wenden met het verzoek u mijn antwoorden te verstrekken."
1.12.
Op 2 juli 2010 hebben [eisers] aan de verzekeraars verzocht de antwoorden van [X.] aan hen te verstrekken. Voor zover hier van belang, hebben de verzekeraars daarop bij brief van 14 juli 2010 als volgt gereageerd:
"Naar aanleiding daarvan kan ik u berichten dat mr. R.H. van den Heuvel op 15 juni jl. contact heeft opgenomen en mij de brief van 29 maart jl. van [eiser], voorzien van een reactie, heeft toegezonden. Het staat mij niet vrij om u deze reactie te verstrekken."
en
"(.....) de inhoud van de processtukken voor wat betreft de feiten mede tot stand is gekomen op basis van informatie afkomstig van mr. [X.]."
2. Het geschil
2.1.
[Eisers] vorderen, zakelijk weergegeven:
- I.
de verzekeraars - op verbeurte van een dwangsom - te bevelen afschriften te verstrekken van:
- (i)
de overeenkomst van 8 november 1991, gesloten tussen de toenmalige maten van Houben Advocaten, [X.], Advocatenkantoor Vorfeld en mr. M.E.H. Vorfeld;
- (ii)
de faxbrief van 9 oktober 1995 van [X.] en/of [X.] B.V. aan Nationale-Nederlanden;
- (iii)
de brief van 3 juli 1998 van Houben Advocaten aan Nationale-Nederlanden;
- (iv)
de brief van 8 juli 1998 van Nationale-Nederlanden aan Houben Advocaten;
- (v)
de faxbrief van 19 juni 2000 van de advocate van de erven van mr. Vorfeld, mr. Strik, aan Nationale-Nederlanden;
- (vi)
de faxbrief van 29 augustus 2000 van Nationale-Nederlanden aan mr. Strik;
- (vii)
de faxbrief van 29 augustus 2000 van Nationale-Nederlanden aan Houben Advocaten;
- (viii)
de brief van 21 februari 2001 van mr. Kist aan [X.];
- (ix)
de brief van [X.] van (omstreeks) 15 juni 2010 aan de advocaat van de verzekeraars;
- II.
de verzekeraars te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 904,--;
- III.
de verzekeraars te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Naast de hiervoor vermelde feiten voeren [eisers] daartoe - samengevat - het volgende aan.
In de bodemprocedure voeren de verzekeraars twee bevrijdende verweren, die zij onder meer onderbouwen door te verwijzen naar een aantal, bij [eisers] onbekende, stukken die zij vervolgens niet (te weten: de hiervoor onder sub (ii) tot en met (viii) genoemde bescheiden), dan wel "afgedekt" (te weten: de hiervoor onder (i) vermelde overeenkomst) in het geding hebben gebracht. Verder blijkt uit de brief van de verzekeraars van 14 juli 2010 dat zij hun verweer in de bodemzaak mede baseren op informatie van [X.] die hij in zijn brief van (omstreeks) 15 juni 2010 aan hun advocaat heeft verstrekt. De bevrijdende verweren van de verzekeraars deugen niet, maar om daartegen behoorlijk verweer te kunnen voeren dienen [eisers] te beschikken over de gewenste (9) stukken. Ondanks verschillende verzoeken dienaangaande, weigeren de verzekeraars tot afgifte daarvan over te gaan, waardoor [eisers] onredelijk worden benadeeld in hun bewijspositie. De verzekeraars zijn echter gehouden afschriften van de stukken aan [eisers] te verstrekken op grond van het bepaalde in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ("Rv"). Door de opstelling van de verzekeraars hebben [eisers] buitengerechtelijke kosten moeten maken, die zij begroten op een bedrag van € 904,--.
2.3.
De verzekeraars voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de verzekeraars gehouden zijn de gevraagde stukken (in afschrift) aan [eisers] ter beschikking te stellen. Daarbij staat voorop dat artikel 843a Rv, waarop [eisers] hun vordering gronden, ziet op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen in die zin dat zij jegens elkaar verplicht kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Met het oog daarop bepaalt artikel 843a lid 1 Rv dat aan de toewijsbaarheid van een vordering als de onderhavige drie cumulatieve voorwaarden zijn gebonden. Ten eerste dient de eisende partij een rechtmatig belang te hebben. Ten tweede moet de vordering "bepaalde bescheiden" te betreffen. Ten derde moet de eiser partij zijn bij de rechtsbetrekking waarop de bescheiden zien.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strandt de vordering van [eisers] reeds op de eerste voorwaarde. [eisers] stellen de stukken nodig te hebben voor een gemotiveerde bestrijding van de door de verzekeraars in de bodemzaak gevoerde bevrijdende verweren. De bewijslast dienaangaande rust echter - in beginsel - op de verzekeraars, zodat het op hun weg ligt om hun stellingen aangaande die verweren behoorlijk te onderbouwen, zeker na een bestrijding ervan door [eisers]. Het is aan de bodemrechter om aan het niet overleggen van de betreffende stukken - al dan niet na een daarop gerichte instructie - gevolgen te verbinden. Onder die omstandigheden hebben [eisers] geen rechtmatig belang bij verstrekking van de bescheiden en kunnen de overige verweren van de verzekeraars in de onderhavige procedure verder buiten beschouwing blijven.
3.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers], zoals onweersproken verzocht, hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
wijst het gevorderde af;
- -
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de verzekeraars begroot op € 1.079,--, waarvan € 263,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris van de advocaat;
- -
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.
jvl