Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, NJ 2004/480.
HR, 14-04-2015, nr. 13/02727
ECLI:NL:HR:2015:952
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
13/02727
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:952, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:435, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:952, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑09‑2013
- Wetingang
art. 308 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2015/269 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2015-0189
NbSr 2015/154
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. “Schuld” a.b.i. art. 308 Sr. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld i.d.z.v. art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tll. nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. ’s Hofs oordeel dat verdachte kennelijk ervan is uitgegaan dat verstrekking van een (amfetamine bevattende) ‘speedbom’ aan so. niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag en dat niet is komen vast te staan dat verdachte op dit punt beter had moeten weten, is niet z.m. begrijpelijk. In aanmerking genomen (i) dat de stoffen vermeld op de bij de Opw behorende lijst I, waartoe ook amfetamine behoort, door de wetgever worden beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert, en (ii) dat verdachte, die door het Hof wordt gezien als een “gemiddelde drugsgebruiker”, de amfetamine heeft verstrekt aan een minderjarige persoon, had het Hof nader moeten motiveren o.g.v. welke f&o verdachte ervan mocht uitgaan dat het verstrekken van een ‘speedbom’ aan die persoon niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht.
Partij(en)
14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/02727
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 februari 2013, nummer 22/005615-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde dat er geen sprake is van 'schuld' in de zin van art. 308 Sr.
3.2.1.
Aan de verdachte is onder 1 meer subsidiair tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [betrokkene 1], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan."
3.2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde, of het - kort gezegd - aan verdachtes schuld is te wijten dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel, dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [betrokkene 1] heeft verstrekt, gaat het met name om de vraag of van die verstrekking van de speed aan de verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Het hof dient bij deze beoordeling uit te gaan van de gemiddelde mens en in dit geval van de gemiddelde drugsgebruiker.
Het hof stelt in dit kader vast dat de verdachte vaker drugs gebruikte, ook door speed in vloeipapier te doen, er een bolletje van te maken en dit vervolgens door te slikken. Een dergelijke 'speedbom' was volgens haar verklaring bij de politie op 24 februari 2010 dan groter dan een erwt, maar kleiner dan een knikker. Uit de verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) blijkt dat de speed die zij die dag van verdachte te gebruiken hebben gekregen op soortgelijke wijze was 'klaargemaakt'. Zoals hierboven reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat zij op 22 februari 2010 speed in huis had en die dag zelf ook speed gebruikt had; dit wordt bevestigd door [betrokkene 1], die bij de rechter-commissaris op 22 oktober 2010 heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte die dag stijf stond van de drugs.
Het hof acht het feit dat de verdachte zelf die dag speed heeft gebruikt een belangrijk gegeven en gaat ervan uit dat de verdachte aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] speed uit dezelfde voorraad heeft verstrekt, als zij op die dag zelf heeft gebruikt, nu er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte, die naar eigen zeggen regelmatig drugs gebruikte en derhalve gezien kan worden als een gemiddelde drugsgebruiker, er kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een 'speedbom' aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag. Niet is komen vast te staan dat zij op dit punt beter had moeten weten. Bij gebreke van voldoende bewijs voor 'schuld' in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht zal verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken."
3.3.
De tenlastelegging onder 1 meer subsidiair is toegesneden op art. 308 Sr. Die bepaling luidt:
"1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de schuld bestaat uit roekeloosheid, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
3.4.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
3.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte kennelijk ervan is uitgegaan dat verstrekking van een (amfetamine bevattende) 'speedbom' aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag en dat niet is komen vast te staan dat de verdachte op dit punt beter had moeten weten.
3.6.
Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. In aanmerking genomen (i) dat de stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waartoe ook amfetamine behoort, door de wetgever worden beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert; en (ii) dat de verdachte, die door het Hof wordt gezien als een "gemiddelde drugsgebruiker" de amfetamine heeft verstrekt aan een minderjarige persoon had het Hof nader moeten motiveren op grond van welke feiten en omstandigheden de verdachte ervan mocht uitgaan dat het verstrekken van een "speedbom" aan die persoon niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht.
3.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015.
Conclusie 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. “Schuld” a.b.i. art. 308 Sr. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld i.d.z.v. art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tll. nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. ’s Hofs oordeel dat verdachte kennelijk ervan is uitgegaan dat verstrekking van een (amfetamine bevattende) ‘speedbom’ aan so. niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag en dat niet is komen vast te staan dat verdachte op dit punt beter had moeten weten, is niet z.m. begrijpelijk. In aanmerking genomen (i) dat de stoffen vermeld op de bij de Opw behorende lijst I, waartoe ook amfetamine behoort, door de wetgever worden beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert, en (ii) dat verdachte, die door het Hof wordt gezien als een “gemiddelde drugsgebruiker”, de amfetamine heeft verstrekt aan een minderjarige persoon, had het Hof nader moeten motiveren o.g.v. welke f&o verdachte ervan mocht uitgaan dat het verstrekken van een ‘speedbom’ aan die persoon niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht.
Nr. 13/02727 Zitting: 17 februari 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 7 februari 2013 de verdachte vrijgesproken van het haar onder 1 tenlastegelegde en de verdachte veroordeeld ter zake van 2 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Voorts bevat het arrest nog enkele bijkomende beslissingen.
2. Namens het openbaar ministerie is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.E. de Meijer, advocaat-generaal bij het ressortsparket, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Uit het bestreden arrest kan worden afgeleid dat de verdachte aan de minderjarigen [betrokkene 2] (16 jaar) en [betrokkene 1] (17 jaar) een zgn. ‘speedbom’ (amfetamine in vloeipapier) heeft verstrekt, wat heeft geleid tot bijzonder ernstige gevolgen voor in het bijzonder [betrokkene 1]. Na het innemen van de drugs heeft zij een amfetamine-intoxicatie opgelopen, waardoor sprake was van acuut nier- en leverfalen. [betrokkene 1] heeft meer dan tien weken in het ziekenhuis gelegen, waarvan een maand op de afdeling ‘intensive care’.
4. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van al hetgeen haar onder 1 is tenlastegelegd, te weten: primair “opzettelijke uitdeling van schadelijke waar” (art. 174 Sr), subsidiair “mishandeling (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge hebbend” (art. 300, eerste en tweede lid, Sr) en meer subsidiair “zwaar lichamelijk letsel door schuld” (art. 308 Sr).
5. De middelen richten zich tegen de motivering van de vrijspraken van hetgeen onder 1 subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd.
6. Die tenlastelegging luidt als volgt:
“1. (…)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1], ten gevolge waarvan:
- [betrokkene 2] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of
- [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nieren/of leverfalen), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of 4- hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [betrokkene 1], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.”
7. Het hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken en die vrijspraken als volgt gemotiveerd:
“Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
(…)
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal worden verklaard, nu - kort gezegd - de verdachte door het toedienen van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de mishandeling van [betrokkene 1], met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Het hof overweegt hieromtrent dat opzet, ook in de vorm van voorwaardelijk opzet, niet te verenigen valt met het feit dat de verdachte, zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd, zelf ook die bewuste dag de speed heeft gebruikt. Zij zou dan immers ook voor zichzelf, bewust, de mogelijk dramatische gevolgen, zoals deze zich hebben gemanifesteerd bij in het bijzonder [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), op de koop toe hebben genomen. Daarvan is het hof niet gebleken. Het enkele feit dat de verdachte wist dat het innemen van speed risico's met zich meebracht en schadelijk kan zijn voor de gezondheid in zijn algemeenheid, doet hier niet aan af. Het hof volgt de advocaat-generaal dan ook niet in zijn betoog, en spreekt de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde vrij.
Bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde, of het - kort gezegd - aan verdachtes schuld is te wijten dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel, dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [betrokkene 1] heeft verstrekt, gaat het met name om de vraag of van die verstrekking van de speed aan de verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Het hof dient bij deze beoordeling uit te gaan van de gemiddelde mens en in dit geval van de gemiddelde drugsgebruiker.
Het hof stelt in dit kader vast dat de verdachte vaker drugs gebruikte, ook door speed in vloeipapier te doen, er een bolletje van te maken en dit vervolgens door te slikken. Een dergelijke 'speedbom' was volgens haar verklaring bij de politie op 24 februari 2010 dan groter dan een erwt, maar kleiner dan een knikker. Uit de verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) blijkt dat de speed die zij die dag van verdachte te gebruiken hebben gekregen op soortgelijke wijze was "klaargemaakt". Zoals hierboven reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat zij op 22 februari 2010 speed in huis had en die dag zelf ook speed gebruikt had; dit wordt bevestigd door [betrokkene 1], die bij de rechter-commissaris op 22 oktober 2010 heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte die dag stijf stond van de drugs.
Het hof acht het feit dat de verdachte zelf die dag speed heeft gebruikt een belangrijk gegeven en gaat ervan uit dat de verdachte aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] speed uit dezelfde voorraad heeft verstrekt, als zij op die dag zelf heeft gebruikt, nu er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte, die naar eigen zeggen regelmatig drugs gebruikte en derhalve gezien kan worden als een gemiddelde drugsgebruiker, er kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een 'speedbom' aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag. Niet is komen vast te staan dat zij op dit punt beter had moeten weten. Bij gebreke van voldoende bewijs voor "schuld" in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht zal verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.”
8. Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2013 heeft de advocaat-generaal het woord gevoerd overeenkomstig het aan het hof overgelegde requisitoir. Dit requisitoir houdt – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – het volgende in:
“Aan het subsidiair tenlastegelegde (304 sub 3 jo. 300 Sr) gaat de rechtbank in het beroepen vonnis in korte bewoordingen voorbij; overwogen wordt dat de Rechtbank zij met de OvJ en de verdediging van mening is dat hiervan moet worden vrijgesproken. Echter: ik zie niet in waarom het subsidiaire niet kan worden bewezen verklaard. Verdachte verklaart immers op zitting: "Ik zou nooit drugs geven aan minderjarige meisjes, omdat ik weet dat dat risico’s met zich meebrengt."
Als verdachte dan ook bekend kan worden verondersteld met de minderjarigheid van de meisjes [vgl. p 65] en weet van de samenhangende risico's voor hun gezondheid, dan is hier op z'n minst voorwaardelijk opzet aanwezig voor mishandeling van [betrokkene 1] met zware lichamelijk letsel tot gevolg, door het toedienen van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen. Dat geldt temeer, nu de Rechtbank terecht de omstandigheid heeft overwogen:
"dat verdachte - die door haar leeftijd en haar ervaring in het gebruik van drugs al een zeker overwicht had - [betrokkene 1] verder heeft aangemoedigd door te zeggen 'dat het leuk was", "dat het geen kwaad kon" en dat de werkzame stof dezelfde was als die in ADHD-pillen." [vonnis p. 9]
Naar mijn opvatting kan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde misdrijf - te weten heten mishandeling van [betrokkene 1], met zwaar lichamelijk letsel voor [betrokkene 1] als gevolg wel degelijk bewezen worden geacht. Met betrekking tot het tenlastegelegde onder feit 1 betekent dit derhalve dat ik in mijn requisitoir concludeer tot een zwaardere kwalificatie, dan hetgeen de rechtbank heeft bewezenverklaard in het beroepen vonnis.”
9. Vooropgesteld dient te worden dat het navolgende inmiddels vaste rechtspraak van de Hoge Raad is. Indien de feitenrechter op grond van de aan hem voorbehouden beoordeling van de selectie en waardering van het voorhanden materiaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen, behoeft dit oordeel - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering en kan het in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Dat betekent ook dat een nadere motivering van een vrijspraak de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk maakt doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat. Wel brengt artikel 359, tweede lid, Sv, mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen.1.
10. Het eerste middel keert zich tegen de motivering van de vrijspraak van het onder 1 meer primair tenlastegelegde. In het bijzonder wordt geklaagd dat het oordeel dat verdachtes opzet niet bewezen kan worden verklaard blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
11. Voor zover het middel klaagt dat het hof zijn oordeel dat de verdachte door haar handelwijze ook zelf aanmerkelijke gevaren voor haar gezondheid heeft gelopen ontoereikend heeft gemotiveerd, berust het op een onjuiste lezing van ’s hofs overwegingen. Die gevolgtrekking wordt door het hof immers niet gemaakt.
12. In zijn hiervoor onder 7 weergegeven motivering van de vrijspraak heeft het hof overwogen dat opzet bij de verdachte, ook in voorwaardelijke zin, niet te verenigen valt met het gegeven dat de verdachte die dag zelf ook de speed (uit dezelfde voorraad) had gebruikt. Zou zij wél (voorwaardelijk) opzet hebben gehad dan zou de verdachte de aanmerkelijke kans op ernstige lichamelijke gevolgen bij zichzelf (eveneens) op de koop toe hebben genomen. Daarvan is het hof niet gebleken. Opzet vereist weten en willen. In de ogen van het hof is aan het wilselement bij de verdachte hoe dan ook niet voldaan. Dat de verdachte wist dat het innemen van speed risico’s met zich bracht en in zijn algemeenheid schadelijk kan zijn voor de gezondheid doet aan het ontbreken van dit wilselement niet af, zo begrijp ik het hof. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof, mede gelet op hetgeen onder 9 is vooropgesteld, niet gehouden.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel klaagt over de vrijspraak van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en is in het bijzonder gericht tegen ’s hofs oordeel dat de verdachte “niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt”.
15. In de toelichting op het middel wordt ten eerste aangevoerd dat het hof in zijn motivering bij de beantwoording van de vraag of het verstrekken van de speedbom aan [betrokkene 1] een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht ten onrechte is uitgegaan van de “gemiddelde drugsgebruiker”.
16. Het volgende dient te worden vooropgesteld. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.2.
17. Voor het aannemen van schuld moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (vermijdbaarheid) en kon ook anders handelen (verwijtbaarheid). De standaard waartegen gedrag wordt afgemeten wordt bovendien mede bepaald door de zogenaamde garantenstellung, waarbij van personen in een bepaalde hoedanigheid een bijzondere zorgplicht mag worden verwacht. Als iemand functioneel handelt met een bepaalde verantwoordelijkheid, worden de maatstaven van (on)voorzichtig gedrag mede daardoor bepaald.3.Zoals van een vrachtwagenchauffeur in het verkeer een bepaalde verantwoordelijkheid wordt vereist,4.een apotheker zijn doses preciezer moet bepalen dan een bakker en er voor volwassenen zwaardere eisen worden gesteld dan voor minderjarigen,5.vermag ik niet in te zien dat het hof in de onderhavige zaak niet de criteriumfiguur van de gemiddelde drugsgebruiker mocht hanteren bij de standaard waartegen het gedrag van de verdachte is afgemeten. Daarbij komt het mij voor dat, anders dan de steller van het middels suggereert, het hof door uit te gaan van de gemiddelde drugsgebruiker, eerder een strengere maatstaf heeft gehanteerd dan een minder strenge. Een gemiddelde drugsgebruiker is immers beter op de hoogte van de werking, de mogelijke effecten en risico’s van de inname van verdovende middelen dan de gemiddelde mens, zodat van hem ook een hogere zorgplicht mag worden verwacht.
18. Het hof heeft, blijkens zijn onder 7 weergegeven motivering, geoordeeld dat de verdachte, die als gemiddelde drugsgebruiker kan worden gezien, ervan uit mocht gaan dat verstrekking van de speedbom aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte (eerder) die dag speed had gebruikt afkomstig uit dezelfde voorraad en op soortgelijke wijze klaargemaakt als de speed die zij aan [betrokkene 1] heeft verstrekt.
19. De redenering van het hof lijkt aldus te zijn, dat de verdachte als regelmatige drugsgebruiker de werking van speed kende en zij, nu zij zonder nadelige gevolgen van dezelfde speed had gebruikt, er niet op bedacht behoefde te zijn dat [betrokkene 1] als gevolg van de inname van de speedbom ernstige amfetamine-intoxicatie zou oplopen. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Dat de verdachte ervan uit is gegaan dat de verstrekking van de speedbom aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, wil ik nog wel aannemen. Dat niet is vast komen te staan dat de verdachte ook beter had moeten weten, zoals het hof oordeelt, acht ik niet zonder meer begrijpelijk. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat gebruik van verdovende middelen schadelijk kan zijn voor de gezondheid en ook bepaalde gezondheidsrisico’s met zich brengt. Dat geldt zeker ook voor het gebruik van speed. Het is niet voor niets dat we dit middel op lijst I van de Opiumwet terugvinden. Op die lijst staan de middelen waarvan de wetgever heeft gemeend dat gebruik ervan een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid oplevert.6.Ook op de website van het Trimbos instituut wordt gewaarschuwd voor de risico’s van het gebruik van speed (amfetamine). Met name voor bepaalde (kwetsbare) groepen, waaronder jongeren, zijn de risico’s groter, zo valt te lezen op de website. Naast de geestelijke risico’s (van depressie, psychose en verslaving) worden als lichamelijke risico’s genoemd:7.
Overbelasting hart- en bloedvaten
Door de verhoging van de hartslag en bloeddruk is speedgebruik riskant voor mensen met hart- en vaatziekten. Speedgebruik verhoogt het risico op hartritmestoornissen.
KaterNa gebruik van amfetamine treden vaak vermoeidheid, slapeloosheid en depressieve gevoelens op. Een risico hierbij is dat de gebruiker opnieuw speed of andere middelen gaat gebruiken om de na-effecten te verlichten.
Uitputting en gewichtsverlies
Amfetamine doet een aanslag op de lichamelijke reserves. Vermoeidheid is een signaal van het lichaam dat de grenzen zijn bereikt en dat het rust nodig heeft. Speed verdoezelt deze grens, zodat de gebruiker er gemakkelijk overheen gaat en zijn laatste reserves aanspreekt. Door slapeloosheid als gevolg van de stimulerende werking van speed, kan het lichaam zich minder snel herstellen. Langdurig gebruik van speed kan tot volledige uitputting leiden. Met verminderde weerstand als gevolg. Het gebrek aan eetlust levert gewichtsverlies op.
Schade aan tanden
Door amfetaminegebruik kan de gebruiker gaan knarsetanden en bijt- of kauwbewegingen maken. Ook wordt er minder speeksel aangemaakt. Dit is schadelijk voor het gebit. Verminderde weerstand door uitputting, gecombineerd met een tekort aan voedingsstoffen, maakt dat nagels kunnen gaan afbrokkelen en tanden gaan loszitten of uitvallen.
Schade aan neus
Bij het snuiven van amfetamine kan het neusslijmvlies geïrriteerd en op den duur beschadigd raken.
Overdosering
Dit kan leiden tot ernstige gezondheidsverstoringen zoals hartritmestoringen, oververhitting, lever- en nierfalen en coma.
Hersenschade
Er zijn aanwijzingen dat amfetamine bij langdurig en intensief gebruik kan leiden tot hersenschade, die mogelijk onherstelbaar is. Aanvullend onderzoek is echter nodig, om het exacte verband tussen gebruik van amfetamine en het ontstaan van hersenschade te kunnen vaststellen.
Oververhitting
Amfetamine verhoogt de lichaamstemperatuur. Met name in een warme drukke omgeving en gecombineerd met een grote inspanning (bijvoorbeeld dansen) kan uitdroging en oververhitting ontstaan. Hierdoor kan het gebeuren dat de spieren en sommige organen, zoals de nieren, niet meer werken. Oververhitting kan levensgevaarlijk zijn, en is moeilijk te behandelen.
Samen met lichamelijke kwalen
Amfetamine vergroot het risico op bijvoorbeeld hartritmestoornissen, een hartinfarct en hersenbloedingen. Voor mensen met een zwak hart, hoge bloeddruk, suikerziekte of epilepsie is het gebruik van speed gevaarlijk.
20. Het moge duidelijk zijn dat niet ieder gebruik van amfetamine gepaard zal gaan met één of meer van de bovengenoemde lichamelijke gevolgen. Dat neemt niet weg dat de kans op enig letsel - in de vorm van de meer ernstige van de hierboven opgesomde, mogelijke gevolgen - m.i. reëel te achten is. De hier geciteerde waarschuwing is er niet voor niets. De mate waarin risico wordt gelopen zal mede afhankelijk zijn van de hoeveelheid, de frequentie en de duur van het gebruik, alsmede van de algehele gezondheidstoestand van de gebruiker. Ook de vraag of de gebruiker is te beschouwen als een regelmatige gebruiker zodat sprake is van gewenning of dat het middel voor het eerst is gebruikt, kan, zo stel ik mij voor, een rol van betekenis spelen. Over dit alles valt in het bestreden arrest evenwel niets te lezen. Onzekerheden, en daarmee gepaard gaande risico’s, heeft het hof dus opengelaten. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat [betrokkene 1] ten tijde van de inname van de speedbom minderjarig was, is ’s hofs vrijspraak van het subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde onvoldoende met redenen omkleed.
21. Het middel slaagt.
22. De eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Het tweede middel slaagt.
23. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑02‑2015
Vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630, NJ 2010/674.
Vgl. De Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 253-256 en A.A. van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen: over opzet, schuld, schulduitsluitingsgronden en straf (diss. Rijksuniversiteit Groningen 2008), Apeldoorn/Antwerpen: Maklu-Uitgevers 2008, p. 11 en 36.
HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3447, NJ 2006/303.
HR 24 februari 1987, NJ 1987/1020.
Beroepschrift 17‑09‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
Rolnummer: 22-005615-11
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, van 7 februari 2013, voor zover het Hof in de zaak tegen verdachte:
[verdachte],
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
Wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres]
Verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 subsidiair (mishandeling (ernstig) letsel ten gevolge hebbende) en meer subsidiair ten laste gelegde (zwaar lichamelijk letsel door schuld).
Rekwirant kan zich met deze beslissing en de motivering daarvan niet verenigen.
Inleidende opmerkingen
In de onderhavige zaak gaat het om het geval waarin aan twee minderjarige meisjes, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], een zogenaamde ‘speedbom’ (amfetamine in vloeipapier) is verstrekt ter inname. Beide meisjes hadden nadien lichamelijke verschijnselen van ernstige amfetamine-intoxicatie, waarbij bij één van hen ([betrokkene 2]) zelfs sprake was van onder meer een acuut leverfalen en ernstige insufficiëntie van de nieren (‘multiorgaanfalen’), en werd de kans dat zij zou overlijden reëel geacht.1.
Verdachte heeft, zo is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage ook aangenomen, aan beide minderjarige meisjes een speedbom verstrekt en wordt vervolgd voor het onder 1 primair ten laste gelegde opzettelijke uitdeling van schadelijke waren (art. 174 Sr), subsidiair ten laste gelegde mishandeling (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge hebbend (art. 300, eerste en tweede lid Sr) en meer subsidiair zwaar lichamelijk letsel door schuld (art. 308 Sr), en onder 2 het verstrekken van een hoeveelheid materiaal bevattende amfetamine. Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft op 7 februari 2013 verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, en verdachte veroordeeld voor het onder 2 ten laste gelegde, te weten het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op 11 februari 2013 heeft de advocaat-generaal tegen de beslissing van het Hof cassatieberoep ingesteld. Het cassatieberoep richt zich tegen de vrijspraak van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Het gaat in deze zaak voor het Openbaar Ministerie om de beantwoording van de vraag in hoeverre tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van (voorwaardelijk) opzet of schuld in gevallen als de onderhavige. In de kern ligt aldus de — zowel juridische alsook maatschappelijk relevante — vraag voor in hoeverre de verstrekker/dealer van verdovende middelen binnen de kaders van het strafrecht verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schadelijke lichamelijke gevolgen van de verstrekte verdovende middelen bij de gebruiker, en hoe die verantwoordelijkheid kan worden vertaald in vormen van opzet of schuld. Het onderhavige geval is geen incident dat op zichzelf staat. Maatschappelijk gezien ligt de onderhavige zaak gevoelig gelet op het bekend worden van een aantal incidenten met dodelijke afloop na het innemen van verdovende middelen, zoals vervuilde XTC.2. Het Openbaar Ministerie heeft belang bij de beantwoording van die vragen teneinde duidelijkheid te verkrijgen voor de rechtspraktijk met het oog op de juridische kwalificatie van het verstrekken van verdovende middelen die (ernstige) schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruiker, en in een aantal gevallen zelfs dodelijk zijn.
De onderhavige schriftuur bevat twee middelen van cassatie. Het eerste middel richt zich tegen de vrijspraak van het opzet zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, en het tweede middel richt zich tegen de vrijspraak van de schuld zoals onder 1 meer subsidiair is ten laste gelegd.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd: (de) artikel(en) 300, eerste, tweede en vierde lid, jo 304 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht, en/of de artikelen 350, 358, tweede lid, en 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 415, eerste lid, van dat Wetboek, en/of enig andere wettelijke bepaling en/of enig ander algemeen rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde,
doordat het Hof zijn vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gebaseerd op zijn oordeel dat — kort gezegd — het ten laste gelegde opzet niet bewezen kan worden verklaard, ook niet in voorwaardelijke vorm, op grond van de overweging — kort gezegd — dat dit niet te verenigen valt met het feit dat de verdachte zelf ook die bewuste dag speed heeft gebruikt en zij dan immers ook voor zichzelf bewust de mogelijk dramatische gevolgen, zoals deze zich hebben gemanifesteerd bij met name [betrokkene 2] op de koop toe zou hebben genomen, en dat het enkele feit dat verdachte wist dat het innemen van speed risico's met zich meebracht en schadelijk kan zijn voor de gezondheid in het algemeen hier niet aan af doet,
aangezien dit oordeel en de motivering daarvan blijk geeft van een onjuiste, althans te beperkte, rechtsopvatting, en het Hof aldus van iets anders heeft vrijgesproken dan is ten laste gelegd, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden is gebaseerd.
Een en ander zal hieronder worden toegelicht.
Toelichting
1.
Aan verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat zij — kort gezegd — op of omstreeks 22 februari 2010 te 's‑Gravenhage opzettelijk mishandelend een hoeveelheid speed (een zogenaamde ‘speedbom’) heeft verstrekt aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], ten gevolge waarvan [betrokkene 1] lichamelijk letsel en/of pijn heeft ondervonden, en [betrokkene 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten nier- en leverfalen) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
Het Hof heeft verdachte van het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken. Het Hof heeft daartoe, voor zover hier van belang, overwogen:
‘Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal, net als de rechtbank en conform de vordering van de advocaat-generaal en het betoog van de verdediging, de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal worden verklaard, nu — kort gezegd — de verdachte door het toedienen van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de mishandeling van [betrokkene 2], met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Het hof overweegt hieromtrent dat opzet, ook in de vorm van voorwaardelijk opzet, niet te verenigen valt met het feit dat verdachte, zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd, zelf ook die bewuste dag de speed heeft gebruikt. Zij zou dan immers ook voor zichzelf, bewust, de mogelijk dramatische gevolgen, zoals deze zich hebben gemanifesteerd bij in het bijzonder [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), op de koop toe hebben genomen. Daarvan is het hof niet gebleken. Het enkele feit dat de verdachte wist dat het innemen van speed risico's met zich meebracht en schadelijk kan zijn voor de gezondheid in zijn algemeenheid, doet hier niet aan af. Het hof volgt de advocaat-generaal dan ook niet in zijn betoog, en spreekt de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde vrij.’
3.
Blijkens de motivering heeft het Hof kennelijk aansluiting gezocht bij het zogenaamde Porsche-arrest van Uw Raad.3. In dat arrest overwoog Uw Raad (r.o. 5.4 en 5.5.):
‘5.4
In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat het — behoudens aanwijzingen voor het tegendeel — naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte d e aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
5.5
Gelet op het evenoverwogene en in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte meermalen — kennelijk om een botsing te vermijden- een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken vooraleer de in de bewezenverklaring bedoelde fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, hetgeen er op wijst dat althans in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, behoeft de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover daarbij is aangenomen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van de slachtoffers, nadere motivering.’
3.1.
Nu het Hof niets heeft vastgesteld omtrent de hoeveelheid, de wijze waarop en de samenstelling van ‘de speed’ die verdachte zelf zou hebben ingenomen, in relatie tot de speedbommen die verdachte ter inname aan de minderjarige [betrokkene 2] en [betrokkene 1] (ter inname) heeft verstrekt4. en die tot het onderhavige (zwaar) lichamelijk letsel heeft geleid, maar ook niets heeft vastgesteld omtrent andere mogelijke factoren die een rol zouden kunnen hebben gespeeld zoals de mate van gewenning aan de speed of de leeftijd en lichamelijke gesteldheid van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] enerzijds en verdachte anderzijds, kan in de opvatting van rekwirant niet gezegd worden dat dit geval zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door haar handelwijze ook zelf aanmerkelijke gevaren voor haar gezondheid heeft gelopen. Het oordeel is mitsdien ontoereikend gemotiveerd. Bovendien is het oordeel onbegrijpelijk in het licht van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat zij eerder die dag ook zelf ziek is geworden van de speed die zij kort daarvoor had ingenomen.5.
3.2.
Het Hof had — gelet op het Porsche-arrest — voorts in zijn oordeel dienen te betrekken of het — behoudens aanwijzingen voor het tegendeel — naar ervaringsregels al dan niet waarschijnlijk is dat de verstrekker van een speedbom de aanmerkelijke kans dat de gebruiker(s), in casu minderjarige meisjes, daarvan schadelijke lichamelijke gevolgen zal ondervinden op de koop toe neemt.6. Naar het rekwirant voorkomt kan niet gezegd worden dat het naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verstrekker van een speedbom de aanmerkelijke kans dat de gebruiker(s) daarvan schadelijke lichamelijke gevolgen zal/zullen ondervinden op de koop toeneemt, met name niet gelet op de bekendheid van het feit dat het innemen van amfetamine onaanvaardbare risico's voor de gezondheid met zich meebrengt. Een en ander uiteraard behoudens aanwijzingen van het tegendeel. Het enkele feit dat verdachte die dag zelf ook van ‘de speed’ had gebruikt vormt — temeer nu niets is vastgesteld omtrent hoeveelheid, samenstelling en de wijze waarop verdachte zelf speed heeft ingenomen — in de visie van rekwirant onvoldoende aanwijzingen van het tegendeel. Zo heeft verdachte bijvoorbeeld op geen enkel moment objectief en onafhankelijk onderzoek laten verrichten naar de samenstelling van de speed waarover zij beschikte. Nadat zij zelf misselijk en onwel was geworden na inname eerder die dag had zij daartoe toch voldoende aanleiding moeten zien, alvorens de speed — en dan ook nog eens in een relatief grote hoeveelheid — aan anderen, in casu minderjarige meisjes, te verstrekken.
3.3.
Dat niet gezegd kan worden dat het niet waarschijnlijk is — behoudens aanwijzingen van het tegendeel7. — dat de verstrekker van verdovende middelen zoals speed, de aanmerkelijke kans dat de gebruiker(s) daarvan schadelijke lichamelijke gevolgen zal ondervinden op de koop toeneemt gelet op de bekendheid van het feit dat het innemen van amfetamine onaanvaardbare risico's voor de gezondheid met zich meebrengt, volgt onder meer reeds uit het gegeven dat het verstrekken van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I, waarop ook amfetamine vermeld staat, strafbaar is gesteld in art. 2 van de Opiumwet. Op Lijst I van de Opiumwet staan bewustzijnsbeïnvloedende middelen waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich meebrengt.8. Verdovende middelen zoals amfetamine zijn ook onder de werking gebracht van internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake Psychotrope stoffen9., vanwege het gevaar daarvan voor de gezondheid van de gebruiker wegens de verslavende eigenschappen, de bewustzijnsbeïnvloedende effecten en het bestaande of het te verwachten misbruik.
In dit kader is het overigens van belang te noemen dat met mishandeling wordt gelijkgesteld de opzettelijke benadeling van de gezondheid door middel van het verstrekken (ter inname) of toedienen van schadelijke stoffen die leiden tot intoxicatie.10.
3.4.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte onder de omstandigheden zoals door het Hof zijn aangenomen niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de schadelijke lichamelijke gevolgen die het verstrekken van speedbom aan minderjarige meisjes heeft gehad, nu zij eerder die dag ook zelf ‘de speed’ zou hebben gebruikt en zij dan ook voor zichzelf, bewust, de mogelijk dramatische gevolgen zoals deze zich hebben gemanifesteerd bij in het bijzonder [betrokkene 2], op de koop toe zou hebben genomen, en dat het enkele feit dat verdachte wist dat het innemen van speed risico's met zich meebracht en schadelijk kan zijn voor de gezondheid in zijn algemeenheid hier niet aan af doet, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is ontoereikend gemotiveerd.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd: artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, en/of de artikelen 350, 358, tweede lid, en 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 415, eerste lid, van dat Wetboek, en/of enig andere wettelijke bepaling en/of enig ander algemeen rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde,
doordat het Hof zijn vrijspraak van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft gebaseerd op zijn oordeel dat — kort gezegd — niet bewezen kan worden geacht dat het aan verdachtes schuld is te wijten dat [betrokkene 2] zwaar lichamelijk letsel dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [betrokkene 2] heeft verstrekt, nu van die verstrekking van de speed aan de verdachte niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt, waarbij het Hof is uitgegaan van de gemiddelde drugsgebruiker,
aangezien dit oordeel en de motivering daarvan blijk geeft van een onjuiste, althans te beperkte, rechtsopvatting, en het Hof aldus van iets anders heeft vrijgesproken dan is ten laste gelegd, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden is gebaseerd.
Een en ander zal hieronder worden toegelicht.
Toelichting
1.
Het Hof heeft de vrijspraak voor het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde als volgt gemotiveerd:
‘Bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde, of het — kort gezegd — aan verdachtes schuld is te wijten dat [betrokkene 2] zwaar lichamelijk letsel, dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [betrokkene 2] heeft verstrekt, gaat het met name om de vraag of van die verstrekking van de speed aan de verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Het hof dient bij deze beoordeling uit te gaan van de gemiddelde mens en in dit geval van de gemiddelde drugsgebruiker.
Het hof stelt in dit kader vast dat de verdachte vaker drugs gebruikte, ook door speed in vloeipapier te doen, er een bolletje van te maken en dit vervolgens door te slikken. Een dergelijke ‘speedbom’ was volgens haar verklaring bij de politie op 24 februari 2010 dan groter dan een erwt, maar kleiner dan een knikker. Uit de verklaring van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) blijkt dat de speed die zij die dag van verdachte gebruikt hebben gekregen op soortgelijke wijze was ‘klaargemaakt’. Zoals hierboven reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat zij op 22 februari 2010 speed in huis had en die dag zelf ook speed gebruikt had; dit wordt bevestigd door [betrokkene 2], die bij de rechter-commissaris op 22 oktober 2010 heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte die dag stijf stond van de drugs.
Het hof acht het feit dat de verdachte zelf die dag speed heeft gebruikt een belangrijk gegeven en gaat ervan uit dat de verdachte aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] speed uit dezelfde voorraad heeft verstrekt, als zij op die dag zelf heeft gebruikt, nu er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte, die naar eigen zeggen regelmatig drugs gebruikte en derhalve gezien kan worden als een gemiddelde drugsgebruiker, er kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een ‘speedbom’ aan [betrokkene 2] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag. Niet is komen vast te staan dat zij op dit punt beter had moeten weten. Bij gebreke van voldoende bewijs voor ‘schuld’ in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht zal verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.’
2.
Bij het bestanddeel ‘aan schuld te wijten’ is het geheel aan de rechter gelaten de vastgestelde omstandigheden te waarderen ter beslissing van de bloot feitelijke vraag, of, bij gebreke van opzet, het feit aan verdachtes schuld is te wijten.11. In het schuldbegrip ligt echter tevens een normatieve waardering besloten. Als ondergrens geldt dat de verdachte minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mens in het algemeen.12. De contrafactische criteriumfiguur, ter invulling van de normatieve component, dient aldus te zijn ‘de mens in het algemeen’. Het Hof is in zijn motivering bij de beantwoording van de vraag of het verstrekken van een speedbom aan een 17-jarig meisje een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, echter uitgegaan van de ‘gemiddelde drugsgebruiker’ en niet van de gemiddelde mens (zijnde naar mag worden aangenomen de niet-drugsgebruikende normfiguur). Dat verdachte er als gemiddelde drugsgebruiker kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een speedbom aan een minderjarig meisje niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht, is niet bepalend voor de vraag of culpoos is gehandeld. Bepalend is of zij dit naar objectieve maatstaven — afgezet tegen het normatieve kader van de contrafactische criteriumfiguur (de gemiddelde mens) — mócht denken. De gemiddelde mens zal zich zeer wel bewust zijn van de onaanvaardbare gezondheidsrisico's van het verstrekken van een speedbom aan een minderjarige.13. De motivering van het Hof komt er op neer dat aan verdachte in normatief opzicht lagere eisen (mogen) worden gesteld aan haar handelen omdat zij een ervaren drugsgebruiker is.14. Hier miskent het Hof bovendien dat de verdachte weliswaar mogelijk voor zichzelf geen (grote) risico's zag, maar die voor de minderjarigen wel had moeten zien. Het Hof gaat aldus uit van een verkeerde rechtsopvatting, althans heeft zijn oordeel ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd.
3.
Nu het Hof bovendien niets heeft vastgesteld omtrent de hoeveelheid, de wijze waarop en de samenstelling van ‘de speed’ die verdachte zelf zou hebben ingenomen, in relatie tot de speedbommen die verdachte ter inname aan de minderjarige [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ter inname heeft verstrekt15. en die tot het onderhavige (zwaar) lichamelijk letsel heeft geleid, en ook niets heeft vastgesteld of overwogen omtrent andere mogelijke factoren die bij verdachte op het moment dat zij de speedbom heeft verstrekt een rol zouden kunnen of moeten hebben gespeeld zoals de mate van gewenning aan de speed, de leeftijd of de lichamelijke gesteldheid van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] enerzijds en verdachte anderzijds, is het oordeel van het Hof dat verdachte er kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een speedbom aan [betrokkene 2] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht en dat niet is komen vast te staan dat zij als ervaren drugsgebruiker op dit punt beter had moeten weten, ontoereikend gemotiveerd, althans onbegrijpelijk. Bovendien is het oordeel onbegrijpelijk in het licht van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat zij eerder die dag ook zelf ziek is geworden van de speed die zij kort daarvoor had ingenomen16., en in het licht van het feit dat verdachte bijvoorbeeld op geen enkel moment objectief en onafhankelijk onderzoek heeft laten verrichten naar de samenstelling van de speed waarover zij beschikte. Nadat zij zelf misselijk en onwel was geworden na inname eerder die dag had zij daartoe toch voldoende aanleiding moeten zien, alvorens de speed — en dan ook nog eens in een relatief grote hoeveelheid — aan anderen, in casu minderjarige meisjes, te verstrekken.
Indien (één van) de cassatiemiddelen doel tref(t)(fen) zal de beslissing van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 7 februari 2013 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook het arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 17 september 2013
M.E. de Meijer,
Advocaat-generaal bij het ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑09‑2013
Zie vonnis Rechtbank, p. 5, met verwijzing naar het NFI-rapport, inhoudende de beoordeling van het medisch dossier van [betrokkene 2] d.d. 14 oktober 2010, opgesteld door [naam 1], forensisch arts KNMG, zaaknummer 2010.03.31.011.
Zie o.a. ook Kamervragen van de leden Bergkamp en Berndsen-Jansen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Veiligheid en Justitie over het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van vervuilde xtc pillen, d.d. 11 september 2013,, Kamerstukken 2012–2013, 2013Z17158
HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199.
Zie het requisitoir van de Advocaat-Generaal, p. 2, met verwijzing naar de NFI-rapportages van 29 september 2010 en 19 juli 2010. Uit toxicologisch onderzoek blijkt dat in het bloedserummonster van [betrokkene 1] een concentratie van 0,63 milligram amfetamine per liter bloed is aangetroffen, en bij [betrokkene 2] een concentratie van 0,82 milligram amfetamine per liter bloed aangetroffen. Zie vonnis Rechtbank van 16 november 2011, p. 6
Zie proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 24 januari 2013, p. 4.
Het voorwaardelijke opzet, zowel het willen als het weten, kan in beginsel worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte en/of de bijzondere omstandigheden van het geval. Als gedrag een normatieve betekenis heeft — zie J.F. Glastra van Loon, Norm en handeling, Haarlem 1956 — dan kunnen willen en weten worden vastgesteld aan de hand van de maatschappelijke strekking van het gedrag. Zie ook A.A.G. Peters, Opzet en schuld in het strafrecht, Deventer 1966, p. 114, 123 e.v. Maar juist het ‘emotionele element’ van het op de koop toenemen — zie Politoff en Koopmans, a.w., p. 139–141 — verschaft de rechter de ruimte om, bij de afscheiding van enerzijds het op de koop toe nemen bij voorwaardelijk opzet en anderzijds de lichtzinnigheid bij bewuste schuld, eigen psychologische overwegingen op het conto van de dader te schrijven en vervolgens te laten meewegen.
Hieronder zou begrepen kunnen worden het geval waarin de amfetamine gebruikt wordt voor wetenschappelijke en geneeskundige doeleinden, nu het gebruik van amfetamine voor die doeleinden is toegestaan.
Kamerstukken II 1974–1975, 13 407, nrs. 1–3, p. 16.
Amfetamine komt voor op Lijst 2 van het Verdrag inzake Psychotrope stoffen (Wenen, 21 februari 1971), Trb. 1989, 129, Stb. 1993, 448, Inw.tr. 7 december 1993.
Art. 300, vierde lid, Sr.. Voor commentaar: NLR, art. 300, aant. 3. Vgl. voorts o.a. Gerechtshof Den Bosch d.d. 25 juli 2012, LJN BX 2726 en Rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 maart 2013, LJN BZ43 18, waarin in beide gevallen voorwaardelijk opzet werd aangenomen. Zie voorts nog voor een geval van overlijden na inname xtc-pillen en voorwaardelijk opzet: Rechtbank Maastricht, 27 februari 2012, LJN BV7023.
MvT, 1879, H.J. Smidt, tweede druk bewerkt door J.W. Smidt en E.A. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, 1891–1901, deel I, p. 84–85.
Cleiren en Verpalen 2012, (T&C Sr), Titel XXI, aant. 2 (Cleiren).
Getuige alleen al het feit dat dit handelen strafbaar is gesteld in de Opiumwet, en amfetamine op Lijst I van de Opiumwet voorkomt.
Eerder zou het tegendeel moeten worden aangenomen. Over de vraag in hoeverre een bepaalde hoedanigheid, kennis, etc waarde meeweegt, zie: NLR, Culpa, aant. 9 ‘Objectivering van de culpamaatstaf’.
Zie het requisitoir van de Advocaat-Generaal, p. 2, met verwijzing naar de NFI-rapportages van 29 september 2010 en 19 juli 2010. Uit toxicologisch onderzoek blijkt dat in het bloedserummonster van [betrokkene 1] een concentratie van 0,63 milligram amfetamine per liter bloed is aangetroffen, en bij [betrokkene 2] een concentratie van 0,82 milligram amfetamine per liter bloed aangetroffen. Zie vonnis Rechtbank van 16 november 2011, p. 6
Zie proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 24 januari 2013, p. 4.