Rb. Maastricht, 27-02-2012, nr. 03-706108-11
ECLI:NL:RBMAA:2012:BV7023, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
27-02-2012
- Zaaknummer
03-706108-11
- LJN
BV7023
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2012:BV7023, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 27‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3413, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 27‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 8 jaren gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van harddrugs en het dealen in pillen met daarin PMMA en MDMA, wetende dat die pillen schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid en dat schadelijke karakter verzwijgende (artikel 174 Sr). Na inname van 10 van deze pillen is een jonge vrouw overleden.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/706108-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. F.W. Oehlen, advocaat te Beek.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 30 september 2011 en 13 februari 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: meermalen of eenmaal samen met een ander of anderen harddrugs met de stoffen PMMA, MDMA en/of amfetamine, heeft gedeald,
Feit 2: wist dat de pillen met de stoffen PMMA en MDMA, die hij van 21 maart 2011 tot en met 30 maart 2011 samen met een ander of anderen heeft gedeald en/of uitgedeeld, schadelijk waren voor het leven of de gezondheid en dat heeft verzwegen, waardoor [naam slachtoffer] is overleden.
Feit 3: wist dat de pillen met de stoffen PMMA en MDMA, die hij van 2 april 2011 tot en met 20 juni 2011 samen met een ander of anderen heeft gedeald en/of uitgedeeld, schadelijk waren voor het leven of de gezondheid en dat heeft verzwegen.
Feit 4: samen met een ander of anderen op 30 maart 2011 in het bezit was van diverse harddrugs.
Feit 5: samen met een ander of anderen op 20 juni 2011 in het bezit was van diverse harddrugs.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft hij zijn mening gebaseerd op het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij twintig klavertjespillen heeft verkocht aan [partner van slachtoffer], de partner van de overleden [naam slachtoffer]. Vlak voor deze verkoop, op 26 maart 2011, had hij van iemand een sms-bericht ontvangen waarin hij er op attent werd gemaakt dat er mensen “kapot zijn gegaan” aan de klavertjespillen. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij niets anders had dan klavertjes en dat de verzender van de sms maar wat moest laten horen. Vervolgens heeft hij kort daarna, in een tijdsbestek van 24 uur, tweemaal tien van deze pillen, plus een hoeveelheid amfetamine, verkocht aan [partner van slachtoffer], zonder dat hij de pillen vooraf had laten testen en zonder te vermelden dat die pillen slecht of gevaarlijk zouden zijn. Hij heeft slechts gezegd dat ze sterk waren en dat [partner van slachtoffer] en zijn vriendin er rustig mee aan moesten doen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet geloofde wat in het sms-bericht over het gevaar werd vermeld, omdat mensen zoveel zeggen. Hij had de pillen ook laten gebruiken door een vriend van hem. Verder heeft hij verklaard dat hij meteen had gezien dat de pillen niet goed waren, vanwege de geur of iets dergelijks. Ook wist hij uit de media dat PMMA een vervangende stof is voor MDMA in xtc-pillen.
Verdachte wist dus volgens de officier van justitie dat de pillen die hij aan [partner van slachtoffer] verkocht gevaarlijk konden zijn en hij heeft de schadelijke gevolgen er van niet specifiek benoemd.
Uit onderzoek is gebleken dat bij gebruik van PMA, een stof die nauw verwant is aan PMMA, het risico op acute toxiciteit groot is, omdat het verkocht wordt als XTC en de gebruiker de gebruikelijke roes niet binnen de gebruikelijke tijd ervaart. De gebruiker zal dan meer pillen innemen en in de plaats van de gewenste effecten, ongewenste effecten ervaren, die schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid van de betreffende gebruiker.
Verdachte had daarnaast ook rekening moeten houden met het redelijkerwijs voorzienbare gebruik van de pillen door [partner van slachtoffer] en zijn vriendin. Hij verklaart dat hij wist dat zij met zijn tweeën een feestje gingen bouwen omdat ze pas verloofd waren.
Op grond van de bevindingen van de deskundige [naam deskundige] concludeert de officier van justitie dat het innemen van meer dan een pil behoort tot het redelijkerwijs voorzienbaar gebruik van XTC. Bij PMMA is aannemelijk dat een koper nog sneller meerdere tabletten gaat nemen, als gevolg van de uitgestelde en andere werking ervan.
Toxicologe [naam deskundige 2] concludeert in haar deskundigenrapport dat de hoge concentratie PMMA in het bloed van het slachtoffer [naam slachtoffer] past in de range van dodelijk verlopen intoxicaties, en ook hoger is dan de concentraties in het bloed van 22 niet dodelijk verlopen intoxicaties. De officier van justitie heeft hieruit geconcludeerd dat met name de concentratie PMMA in het bloed van [naam slachtoffer] met een grote mate van waarschijnlijkheid dodelijk is geweest.
Uit verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2], alsmede uit de eigen verklaring van verdachte is gebleken dat verdachte – ondanks dat hij wist van het overlijden van [naam slachtoffer] en het verband dat de politie legde tussen dat overlijden en zijn pillen – dezelfde soort pillen heeft verkocht aan [naam getuige 1] en [naam getuige 2]. Verdachte heeft ook bij deze verkoop verzwegen dat de pillen schadelijke gevolgen voor de gezondheid of het leven konden opleveren.
Ten aanzien van feit 1 baseert de officier van justitie zijn mening op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van getuige [partner van slachtoffer] dat hij al eens eerder bij verdachte harddrugs had gekocht, de tapgesprekken en de sms van 24 februari 2011 waarin aan verdachte wordt gevraagd of hij nog snoepjes heeft. Verdachte heeft verklaard dat met snoepjes XTC-pillen worden bedoeld.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 stoelt de officier zijn mening op het aantreffen van de in de tenlastelegging beschreven verdovende middelen, de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) hieromtrent en de bekennende verklaring van verdachte ter zake.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de feiten 2 en 3 aangevoerd dat er geen sprake is van ‘schadelijke waar’ in de zin van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de schadelijkheid van de door verdachte verkochte pillen stelt zij dat hiervan eerst sprake zou zijn “indien deskundigen voldoende zekerheid kunnen bieden dat ieder redelijkerwijs voorzienbaar gebruik van deze stof de gezondheid in gevaar brengt of zelfs levensbedreigend is”. In de door verdachte verkochte pillen is een concentratie van 32 mg MDMA aangetroffen, hetgeen geen verhoogde concentratie is. Daarnaast is in de pillen de stof PMMA aangetroffen. Dat dit een levensgevaarlijke stof betreft, kan niet wetenschappelijk worden aangetoond. Er bestaan vele vragen over de stof PMMA, die niet beantwoord kunnen worden omdat er te weinig bekend is over de stof, terwijl de beantwoording van belang is om vast te kunnen stellen of er in casu sprake is van schadelijkheid van de pillen in de zin van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het rapport van deskundige [naam deskundige 2], verwijzend naar recente studies uit Noorwegen en Israël, kan slechts de conclusie worden getrokken dat het gehalte PMMA dat is aangetroffen in het bloed van het slachtoffer [naam slachtoffer] past binnen de range van aangetroffen concentraties bij dodelijk verlopen intoxicaties. Op grond daarvan kan slechts in zijn algemeenheid gezegd worden dat het gebruik van PMMA en/of MDMA schade kan veroorzaken voor het leven of de gezondheid. Bij het innemen van een grote hoeveelheid kunnen deze stoffen schade veroorzaken of de dood ten gevolge hebben. De concentraties in de tabletten die verdachte heeft verkocht zijn echter lager dan gebruikelijk en lager dan de concentraties beschreven in de literatuur. Het slachtoffer moet dus veel pillen hebben gebruikt om tot een concentratie te komen die binnen de range valt van aangetroffen concentraties bij dodelijke slachtoffers. Uit de verklaring van deskundige [naam deskundige] blijkt dat gebruikers gemiddeld iets minder dan twee tabletten per sessie innemen. Het gebruik van tien pillen in een tijdsbestek van twaalf uur is dan ook geen gebruik waarmee een verkoper redelijkerwijs rekening dient te houden.
Het aantal pillen dat leidt tot schadelijkheid voor het leven of de gezondheid staat wetenschappelijk niet vast. Daarom is niet vast te stellen of gebruik waarmee redelijkerwijs rekening dient te worden gehouden reeds schadelijk is voor het leven of de gezondheid. Volgens de raadsvrouw kan reeds daarom een veroordeling wegens overtreding van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht niet volgen.
Verder heeft zij aangevoerd dat uit de verklaring van de partner van [naam slachtoffer] niet blijkt dat het uitblijven van het effect de reden was om nog meer pillen te nemen, nu [partner van slachtoffer] verklaarde dat zij in dezelfde roes wilden blijven.
Uit onderzoek van de patholoog blijkt dat [naam slachtoffer] is overleden aan intoxicatie. Ook het NFI noemt dit als doodsoorzaak. Er kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat schadelijke gevolgen voor het leven of de gezondheid kunnen optreden als gevolg van gebruik van PMMA. Bovendien is het gebruik van de pillen door het slachtoffer [naam slachtoffer] niet van dien aard dat verdachte hiermee redelijkerwijs rekening moest houden. Niet alleen heeft zij tien pillen in een tijdsbestek van twaalf uur ingenomen, daarnaast heeft zij ook nog speed en alcohol geconsumeerd.
De raadsvrouw concludeert dan ook dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, primair omdat de schadelijkheid niet met voldoende zekerheid kan worden bewezen, subsidiair omdat geen sprake is van gebruik waarmee verdachte redelijkerwijs rekening diende houden.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist dat de door hem verkochte pillen schadelijk waren. Hij had weliswaar een sms ontvangen met het bericht dat “die klavertjes” gevaarlijk (‘link’) waren en hij had op het nieuws gezien dat gewaarschuwd werd voor pillen die PMMA bevatten, maar die stof zou in pillen met groene klavertjes zitten, terwijl de pillen van verdachte wit van kleur waren. Bovendien hadden hij en [J.M.] dezelfde soort pillen gebruikt en geen verschil bemerkt met andere pillen. Ten aanzien van het tenlastegelegde is er aldus geen sprake van opzet, nu verdachte niet wist dat de pillen schadelijk konden zijn. Evenmin is er sprake van voorwaardelijk opzet, hetgeen blijkt uit het feit dat verdachte ook zelf de betreffende pillen heeft gebruikt en het onlogisch is dat hij de kans op de koop toenam om zelf te overlijden.
Ook ten tijde van de verkoop van pillen aan [naam getuige 1] en [naam getuige 2] wist verdachte niet dat de pillen schadelijk waren, omdat hij niet wist dat [naam slachtoffer] ten gevolge van gebruik van deze pillen was overleden. Door de politie was hem dan wel uitgelegd dat de werking van PMMA langzamer intreedt dan de werking van MDMA, waardoor de kans op een overdosis wordt vergroot, maar tegelijk werd aan hem medegedeeld dat, als zou blijken dat de dood van [naam slachtoffer] te maken had met het gebruik van de pillen hem alsnog dood door schuld zou worden tenlastegelegd. De schadelijkheid van de pillen stond dus niet vast toen verdachte daarna werd vrijgelaten.
Ten aanzien van de feiten 1, 4 en 5 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Op 30 maart 2011 om 01.50 uur is door een arts verbonden aan het Orbis medisch centrum te Sittard de dood vastgesteld van [naam slachtoffer]. Vervolgens is een forensisch onderzoek verricht naar haar onnatuurlijke dood. Uit informatie bleek dat [naam slachtoffer] en haar vriend [partner slachtoffer] op 29 maart 2011 vanaf 11:00 uur elk tien zgn. XTC-pillen hadden ingenomen in zijn woning in Puth.
Verdachte heeft verklaard dat hij eind maart 2011 van ene [T.] 100 XTC-pillen heeft gekocht en dat hij uit deze partij 20 pillen aan [partner slachtoffer] heeft verkocht. Het restant bewaarde hij thuis in een plastic zak die hij in een witte laptoptas had gestopt. Op 29 maart 2011 heeft hij 10 pillen aan [partner slachtoffer] geleverd, in diens woning in Puth. De dag ervoor had [partner slachtoffer] zelf al 10 pillen bij hem gehaald.
[partner slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 28 maart 2011 10 pillen had gekocht bij [naam verdachte]. Deze pillen hebben [naam slachtoffer] en hij op 29 maart 2011 ingenomen. Diezelfde dag heeft hij nogmaals 10 pillen bij [naam verdachte] besteld en die pillen heeft [naam verdachte] ’s avonds tussen 18.00 en 19.00 uur bij hem thuis in Puth afgeleverd. Diezelfde avond hebben [naam slachtoffer] en hijzelf van deze laatste partij ieder vijf pillen ingenomen.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 30 maart 2011 heeft de politie in een gripzakje, dat was gestopt in een witte laptoptas, 61 witte klavertjespillen aangetroffen.
Uit het rapport van NFI is gebleken dat een monster uit deze aangetroffen pillen circa 35 mg PMMA en circa 32 mg MDMA bevat.
Gezien de tenlastelegging ziet de rechtbank zich thans gesteld voor de volgende vragen:
- 1.
Zijn de stoffen PMMA en MDMA, die zich in de door verdachte aan [partner van slachtoffer] verkochte XTC-pillen bevonden, schadelijk voor het leven of de gezondheid?
- 2.
Was het gebruik van deze pillen door [naam slachtoffer] een redelijkerwijs te verwachten
gebruik?
- 3.
Wist verdachte dat de stoffen PMMA en MDMA, die zich in de door hem verkochte pillen bevonden, schadelijk waren voor het leven of de gezondheid en zo ja, heeft hij dit verzwegen aan de koper?
4.
Is [naam slachtoffer] overleden als gevolg van het gebruik van deze pillen?
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
- 1.
Zijn de stoffen PMMA en MDMA, die zich in de door verdachte aan [partner van slachtoffer] verkochte XTC-pillen bevonden, schadelijk voor het leven of de gezondheid?
De eerste vraag die de rechtbank in dit kader dient te beantwoorden is de vraag of de stoffen MDMA en PMMA in zijn algemeenheid schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid.
In het Risicoschattingsrapport betreffende paramethoxymethamfetamine (PMMA) van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) van maart 2003 is vermeld – zakelijk weergegeven – dat de informatie over PMMA schaars is maar dat door de risicoinschattingscommissie wordt geconcludeerd dat bij gebruik van PMMA een mogelijk risico bestaat voor de gezondheid van het individu omdat met name het gevaar op acute toxiciteit groot is. Reeds een geringe dosis kan aanleiding geven tot een abrupte stijging van bloeddruk en lichaamstemperatuur, waardoor het risico van acute toxiciteit groot is. Voor de volksgezondheid bestaat eveneens een mogelijk risico, voornamelijk omdat PMMA als ecstasy wordt verkocht en zodanig verkeerd en met mogelijke nadelige gevolgen wordt gebruikt.
[naam deskundige 2] vermeldt in haar op 23 mei 2011 opgestelde rapport - zakelijk weergegeven - dat amfetamine en verwante stoffen, waaronder MDMA en PMMA, een sterk stimulerend effect hebben op het centrale zenuwstelsel. Lichamelijke effecten zijn onder andere stijging van de bloeddruk en toename van de lichaamstemperatuur. PMMA is een amfetamine-analoge, die de laatste jaren wordt aangetroffen in als ecstasy verkochte tabletten. Reeds een geringe dosis kan aanleiding geven tot een abrupte stijging van de bloeddruk en lichaamstemperatuur.
In haar aanvullend rapport van 6 februari 2012 heeft [naam deskundige 2] - zakelijk weergegeven - geschreven dat het, afhankelijk van de ingenomen dosis, het tijdstip/de tijdstippen van inname/toediening en de daardoor bereikte concentratie in het bloed, mogelijk is dat door inname van MDMA en/of PMMA een intoxicatie optreedt.
Ter terechtzitting heeft [naam deskundige 2] verklaard, zich baserend op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek, dat bij inname van één tablet met PMMA en MDMA acute toxiciteit niet aannemelijk is. Bij inname van meer dan één pil is echter niet te voorspellen wat de effecten kunnen zijn, zodat inname van meerdere pillen een risico voor de gezondheid vormt.
Voorts heeft [naam deskundige 2] verklaard dat de werking van PMMA trager is dan van MDMA en dat gebruikers daarom de neiging zullen hebben nog een pil in te nemen om het door hen gewenste effect van de pil te voelen. De extra inname levert zo een hogere dosis van beide stoffen in het lichaam op en daarmee nemen de gezondheidsrisico’s toe.
Uit bovenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de aard van de stoffen PMMA en MDMA, deze reeds bij een geringe dosering schadelijk kunnen zijn voor het leven of de gezondheid. Door de werking van beide stoffen kunnen bloeddruk en lichaamstemperatuur immers zodanig ontregeld raken dat in het ergste geval de dood kan intreden. Voor de volksgezondheid bestaat eveneens een mogelijk risico. Omdat de stoffen MDMA en PMMA schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben, zijn ze schadelijk in de zin van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht. Zie daarvoor, onder meer Hoge Raad, 19 oktober 1965, LJN AB5308, waarin zulks door de Hoge Raad is beslist.
Nu deze stoffen ook bij een geringe dosering schadelijk kunnen zijn voor het leven of de gezondheid, staat daarmee vast dat ook de door [naam slachtoffer] genomen pillen schadelijk voor het leven of de gezondheid waren.
- 2.
Was het gebruik van deze pillen door [naam slachtoffer] een redelijkerwijs te verwachten gebruik?
De rechtbank stelt voorop dat onder redelijkerwijs te verwachten gebruik ook dient te worden verstaan oneigenlijk gebruik dat in de praktijk van sommige waar wordt gemaakt en waarmee rekening gehouden dient te worden.
Getuige [partner van slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 29 maart 2011 samen met zijn vriendin [naam slachtoffer] in zijn woning, gelegen aan de [adres partner slachtoffer], om 11:00 uur is begonnen met het nemen van een pilletje, klavertje 4. Tussen 11:00 uur en 17:00 uur hebben zij ieder vijf pillen genomen. Nadat diezelfde dag tussen 18.00 en 19.00 uur de tweede hoeveelheid pillen werd geleverd, zijn zij meteen daarna begonnen met het innemen van deze pillen. Omstreeks 23:00 uur waren ook deze pillen op. Verdachte heeft bevestigd dat hij twee maal een hoeveelheid van 10 pillen aan [partner van slachtoffer] heeft geleverd binnen een tijdsbestek van 24 uur.
Deskundige [naam deskundige] heeft ter terechtzitting van 13 februari 2012 verklaard dat uit onderzoek is gebleken dat een normaal gebruik van XTC-pillen bestaat uit het innemen van niet meer dan twee pillen per persoon. Inname van meer pillen en zeker van tien pillen in een relatief kort tijdsbestek is zeer uitzonderlijk.
De rechtbank is van oordeel dat het door [naam slachtoffer] binnen een zeer kort tijdsbestek van 12 uur innemen van tien pillen dient te worden aangemerkt als oneigenlijk gebruik van XTC.
Nu verdachte binnen 24 uur na de eerste aankoop opnieuw dezelfde hoeveelheid pillen leverde en bij de bestelling daarvan aan hem door [partner van slachtoffer] was meegedeeld dat de eerste partij reeds op was, had hij redelijkerwijs kunnen verwachten dat de nabestelde hoeveelheid pillen ook binnen korte tijd door de kopers zou worden gebruikt. Verdachte had met dit gebruik, als verkoper van de XTC-pillen rekening dienen te houden.
Het gebruik door [naam slachtoffer] was derhalve een gebruik dat verdachte redelijkerwijs kon verwachten.
- 3.
Wist verdachte dat de stoffen PMMA en MDMA, die zich in de door hem verkochte pillen bevonden, schadelijk waren voor het leven of de gezondheid en zo ja, heeft hij dit verzwegen aan de koper?
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij op 26 maart 2011 een sms naar verdachte heeft verzonden, omdat hij wist dat er klavertjes, waarmee hij XTC-pillen bedoelde, in omloop waren die hij relateerde aan enkele drugsdoden, waarover hij in de krant had gelezen. Hij wist dat verdachte klavertjes verkocht. De tekst van het sms-bericht luidde: “Heb je geen andere die klavertjes sijn te link daar sio der tog veel aan kapot te gebleve”.
Ter terechtzitting van 30 september 2011 heeft verdachte verklaard dat hij zich dit sms-bericht kan herinneren. Hij heeft op dit bericht geantwoord dat hij alleen die klavertjes had.Vervolgens heeft hij enkele dagen later in totaal twintig van deze pillen verkocht aan [partner van slachtoffer]. Verder heeft verdachte verklaard dat hij meteen aan de pillen zag dat die niet goed waren.
Ondanks dit en ondanks dat verdachte gewaarschuwd was omtrent het gevaar van de pillen, heeft hij deze niet laten testen. Evenmin heeft hij bij de persoon van wie hij de pillen had afgenomen navraag gedaan omtrent de samenstelling van de pillen. Ter terechtzitting van 30 september 2011 heeft hij verklaard dat hij niet geloofde dat de pillen slecht waren, en dat hij ze niet heeft laten testen omdat hij bang was dan als handelaar in verdovende middelen bekend te worden.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij de vervaardiging van zogenaamde XTC-pillen verschillende chemische en soms ook voor de gezondheid gevaarlijke stoffen kunnen worden gebruikt. Daarom is het bij veel gelegenheden waar jongeren XTC-pillen gebruiken, mogelijk de pillen te laten testen op hun samenstelling. Ook bij het CAD kunnen de pillen worden getest.
Verdachte was gewaarschuwd voor het gevaarlijke karakter van de pillen. Hij heeft deze waarschuwing naast zich neergelegd. Hij heeft op geen enkel moment objectief en onafhankelijk onderzoek laten verrichten naar de bestanddelen van de door hem verkochte pillen. Door zo te handelen heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de XTC-pillen die hij heeft verkocht niet in orde waren en dat gebruik ervan ongewenste gevolgen voor het leven of de gezondheid zou kunnen hebben. Daarmee heeft verdachte in voorwaardelijke zin opzet gehad op het handelen in pillen die schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid.
Daarnaast is niet gebleken dat hij de kopers uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor het schadelijke karakter van de pillen en dat zij daarom voorzichtig moesten zijn met het gebruik ervan. Een algemene opmerking als “dat zij rustig aan moesten doen” acht de rechtbank geen uitdrukkelijke en afdoende waarschuwing. Hij heeft aldus het schadelijke karakter van de door hem verkochte waar verzwegen.
4. Is [naam slachtoffer] overleden als gevolg van het gebruik van deze pillen?
[partner van slachtoffer] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] en hij na het gebruik van de laatste pillen, rond 23:00 uur, uitgeteld op de bank lagen. Op een gegeven moment zag hij dat [naam slachtoffer] op de bank lag en met haar armen en benen zwaaide. Hij raakte in paniek omdat dat niet normaal was. Hij deed water in haar gezicht om haar af te koelen en ging iets te drinken voor haar halen. Toen hij terugkwam zag hij bloed uit haar neus komen en heeft hij 112 gebeld. Hij heeft haar gereanimeerd. Zij hebben elk tien pillen gebruikt. Ook hebben zij allebei een halve gram speed gebruikt. De pillen zagen er uit als afgeronde vierkantjes met een klavertje erop en waren gebroken wit van kleur. Hij heeft de pillen gekocht in de wijk [S.] van een verkoper die [naam verdachte] heet.
Getuige [naam getuige 4], ambulance-verpleegkundige, heeft verklaard dat hij op 30 maart 2011 naar het adres [adres partner slachtoffer] is gestuurd in verband met het onwel worden van een 20-jarige vrouw. Het ambulancepersoneel heeft de reanimatie van [naam slachtoffer] overgenomen en haar daarna naar het ziekenhuis in Sittard gebracht. Op 30 maart 2011 om 01:50 uur heeft de aldaar dienstdoende arts haar dood vastgesteld. Beide ouders hebben het stoffelijk overschot geïdentificeerd als [naam slachtoffer].
Radioloog [naam radioloog] heeft op basis van een CT-bodyscan d.d. 30 maart 2011 geconcludeerd dat sprake was van uitgebreide pulmonale afwijkingen, die verklaard kunnen worden op basis van een intoxicatie van amfetaminederivaten. Zij kunnen eveneens worden verklaard op basis van een ernstige pneumonie.
In het aanvullend verslag van patholoog [naam patholoog] d.d. 8 juni 2011 vermeldt zij dat door toxicologisch onderzoek van het bloed van [naam slachtoffer] vergiftiging met amfetamine-achtigen is aangetoond en op basis van gerechtelijke sectie een ziekelijke afwijking als doodsoorzaak of als belangrijke bijdrage aan het overlijden is uitgesloten.
In het definitieve sectierapport en toxicologisch onderzoek van het NFI is als conclusie vermeld: “bij sectie op het lichaam van [naam slachtoffer] passen de sectiebevindingen bij overlijden door intoxicatie met verschillende amfetamineachtige stoffen. Een andere doodsoorzaak is niet aanwijsbaar”.
[naam deskundige 2] heeft, op verzoek van de rechtbank in het kader van de heropening van het onderzoek, een aanvullend toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [naam slachtoffer] uitgevoerd. Uit haar op 6 februari 2012 uitgebrachte rapport blijkt dat de concentratie PMMA in [naam slachtoffer]s bloed dat via de politie was verkregen 2,8 mg/l en in het hartbloed 3,0 mg/l bedroeg. Het MDMA-gehalte in het bloed dat via de politie was verkregen bedroeg 2,5 mg/l, in het hartbloed was de concentratie MDMA 2,8 mg/l.
In het (aanvullende) rapport van [naam deskundige 2] is vermeld dat uit recent onderzoek in Noorwegen is gebleken dat de gemeten concentraties PMMA bij de 12 dodelijke intoxicaties varieerden van 0,17 tot 3,3 mg/l, met een middelste waarde van 1,92 mg/l. De gemeten concentraties PMMA in het femoraalbloed van de 22 niet dodelijk verlopen intoxicaties varieerden van 0,01 tot 0,65 mg/l met een middelste waarde van 0,07 mg/l. Uitgaande van een verhouding tussen concentraties in hartbloed en perifeerbloed van 2,5 gemeten in één casus worden de concentraties PMMA in hartbloed bij deze 22 niet dodelijk verlopen intoxicaties geschat op ongeveer 0,025 tot1,6 mg/l. [naam deskundige 2] heeft vermeld dat uit een ander recent onderzoek, dat in Israel is verricht, is gebleken dat de concentratie PMMA in het bloed van 24 dodelijk verlopen intoxicaties met PMMA varieerde van 0,35 tot 0,24 mg/l.
Volgens [naam deskundige 2] passen zowel de gemeten concentratie PMMA in het hartbloed van [naam slachtoffer] als de gemeten concentratie PMMA in haar bloed dat via de politie werd verkregen - welk bloed volgens [naam deskundige 2] vergelijkbaar is met femoraalbloed - in de range van concentraties gemeten bij dodelijk verlopen intoxicaties. Deze concentraties zijn hoger dan de range van concentraties gemeten in femoraalbloed van 22 niet dodelijk verlopen intoxicaties.
Deskundige [naam deskundige 2] concludeert - zakelijk weergegeven - dat de hoge concentraties van amfetamine, MDMA en PMMA passen bij de concentraties gemeten bij personen die zijn overleden ten gevolge van een overdosis. De gemeten concentraties amfetamine en MDMA overlappen echter met de concentraties die bij levenden zijn gemeten.
Uit het rapport van deskundige [naam deskundige 2] is de rechtbank gebleken dat de hoge concentraties PMMA en MDMA in het bloed van [naam slachtoffer] overeenkomen met vergelijkbare gevallen met een eveneens dodelijke afloop. Met name de buitengewoon hoge concentratie PMMA in het bloed van [naam slachtoffer] valt binnen de range van concentraties gemeten bij dodelijk verlopen intoxicaties.
De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat de intoxicatie waaraan [naam slachtoffer] is overleden, is ontstaan als gevolg van het gebruik van speed, omdat de in haar bloed aangetroffen hoeveelheid amfetamine van zeer geringe omvang is.
De hoge concentratie PMMA in het bloed van [naam slachtoffer] heeft naar het oordeel van de rechtbank in belangrijke mate geleid tot acute intoxicatie. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [naam slachtoffer] is overleden als gevolg van het gebruik van de door verdachte verkochte pillen, die PMMA en MDMA bevatten.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde merkt de rechtbank op dat door verdachte vier pillen werden verkocht, die door twee personen ([naam getuige 1] en [naam getuige 2]) zouden worden gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit een gemiddeld gebruik van twee pillen per persoon. Gelet op hetgeen de deskundige [naam deskundige] heeft verklaard over het gemiddeld gebruik, kunnen twee pillen per persoon worden beschouwd als een redelijkerwijs door de verkoper te verwachten gebruik. Dit levert dan geen schadelijkheid in de zin van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht op, zodat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1, 4 en 5:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Ten aanzien van feit 1:
- -
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 30 september 2011;
- -
de verklaring van getuige [partner van slachtoffer];
- -
de verklaring van getuige [naam getuige 1].
Ten aanzien van feit 4:
- -
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 30 september 2011;
- -
een kennisgeving van inbeslagname d.d. 30 maart 2011, opgemaakt door verbalisant Kars;
- -
de aanvraag onderzoek NFI van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 31 maart 2011;
- -
het rapport vervolgonderzoek naar samenstelling drugs van het NFI d.d.14 april 2011;
- -
de aanvraag onderzoek NFI van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 4 april 2011;
- -
het rapport identificatie van drugs en -precursoren van het NFI d.d. 10 mei 2011;
- -
de aanvraag onderzoek NFI van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 7 april 2011;
- -
het rapport identificatie van drugs en -precursoren van het NFI d.d. 10 mei 2011;
- -
de aanvraag onderzoek NFI van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 7 april 2011;
- -
het rapport identificatie van drugs en -precursoren van het NFI d.d. 11 mei 2011.
Ten aanzien van feit 5:
- -
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 30 september 2011;
- -
een kennisgeving van inbeslagname d.d. 20 juni 2011, opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant];
- -
een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 20 juni 2011, opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 2];
- -
de aanvraag onderzoek NFI van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 23 juni 2011;
- -
het rapport identificatie van drugs en -precursoren van het NFI d.d. 2 september 2011;
- -
de aanvraag onderzoek NFI van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 6 juli 2011;
- -
het rapport maatwerk verdovende middelen van het NFI d.d. 24 augustus 2011.
- 3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 juni 2011 in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende PMMA en/of MDMA en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde PMMA en MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 2.
in de periode van 25 maart 2011 tot en met 30 maart 2011 in het arrondissement Maastricht, waren, te weten tabletten welke PMMA en MDMA bevatten, heeft verkocht, terwijl hij wist dat die tabletten voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter heeft verzwegen, terwijl dit feit iemands, te weten [naam slachtoffer], dood ten gevolge heeft gehad;
4.
op 30 maart 2011 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- -
61 tabletten van een materiaal bevattende PMMA en MDMA en
- -
ongeveer 52 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- -
ongeveer 12 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- -
3 tabletten van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde PMMA en MDMA en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 20 juni 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- -
16 tabletten van een materiaal bevattende PMMA en MDMA en
- -
ongeveer 2,4 gram van een materiaal bevattende PMMA en MDMA en
- -
ongeveer 35,2 gram van een stof bevattende amfetamine en
- -
47 tabletten van een stof bevattende MDMA,
zijnde PMMA en MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
- 4.
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
waren verkopen, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgende, terwijl het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
- 5.
De strafoplegging
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gezien de ernst van de feiten en de bewuste keuze van verdachte om het overlijden van [naam slachtoffer] te negeren en gewoon door te gaan met het verkopen van de voor het leven of de gezondheid gevaarlijke pillen, acht hij deze straf passend.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om bij de oplegging van een gevangenisstraf een fors gedeelte voorwaardelijk op te leggen, met daarbij reclasseringstoezicht. Zij heeft er op gewezen dat verdachte met betrekking tot de onderhavige ten laste gelegde feiten een first offender is. Zij heeft voorts verzocht rekening te houden met de bijzondere omstandigheid dat verdachte, wetende dat de officier van justitie op 30 september 2011 reeds een gevangenisstraf van acht jaar had geëist, na heropening van het onderzoek in deze zaak vijf maanden langer in onzekerheid heeft moeten verkeren over de uitkomst van zijn strafzaak.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is een man die gedurende een half jaar tijd harddrugs heeft verkocht. Een van zijn klanten was [partner van slachtoffer] en aan hem heeft hij binnen een tijdsbestek van 24 uur in twee sessies in totaal een hoeveelheid van twintig tabletten verkocht. Hij wist dat [partner van slachtoffer] deze samen met zijn vriendin zou gaan gebruiken. Ook wist hij dat de tabletten die hij verkocht schadelijk waren voor het leven of de gezondheid. Hij was hier immers voor gewaarschuwd en hij had het zelf aan de pillen gemerkt. Toch heeft hij de kopers, zonder de pillen te laten testen en zonder hen te waarschuwen voor het gevaar dat door het gebruik van de tabletten zou kunnen optreden, deze grote hoeveelheid tabletten binnen één dag verkocht. Hij heeft daarmee het leven van deze gebruikers in de waagschaal gesteld. Verdachte heeft als motief voor de verkoop aangevoerd dat hij geld nodig had omdat hij geen werk had. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Dit geldelijk gewin was blijkbaar voor hem zo belangrijk dat hij na het overlijden van [naam slachtoffer] zijn handelspraktijken gewoon heeft voortgezet.
Behalve dit alles heeft verdachte niets gedaan om de gevaarlijke pillen uit de handel te krijgen. Ook heeft hij geen informatie verstrekt, waarmee de politie de leverancier van de gevaarlijke pillen kon achterhalen.
Naast dit alles is in de woning van verdachte en zijn vriendin op twee verschillende data een relatief grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. De tweede keer was dat notabene na zijn aanhouding volgende op het overlijden van [naam slachtoffer]. Verdachte heeft de harddrugs toen niet van de hand gedaan. Dit duidt er voor de rechtbank op dat verdachte niets geleerd heeft van zijn aanhouding en daaropvolgende hechtenis en dat pleit niet in zijn voordeel.
De rechtbank acht bij de strafoplegging van belang het feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Voor het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans worden opgelegd in het geval van doodslag, nu dit strafbare feit hetzelfde strafmaximum kent als het in deze zaak toepasselijke artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor de rechtbank zijn de dood van [naam slachtoffer] en het gedrag van verdachte de belangrijkste factoren voor het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf.
Gelet op het gemak waarmee verdachte handelt in harddrugs en uit zijn handelen niet blijkt dat hij geleerd heeft van het overlijden van een gebruikster van zijn waren noch van het optreden van de politie, ziet de rechtbank alleen een langdurige gevangenisstraf als een passende straf.
Alles in overweging nemend is de acht jaar gevangenisstraf die de officier van justitie heeft gevorderd, ook al zal de rechtbank verdachte van één feit vrijspreken, passend. Deze straf zal de rechtbank verdachte dan ook opleggen.
6
De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 12.938,85 ter zake van feit 2, bestaande uit materiële schade ten bedrage van € 7.888,85 en immateriële schade ten bedrage van € 5.050,-.
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 5.050,- ter van feit 2, bestaande uit immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van beide benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat nu zij vrijspraak heeft bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Zij heeft echter het door de benadeelde partijen gestelde niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 7.888,85 en rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van
€ 5.050,-. Nu aan de verdachte mede ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd en deze vordering niet is weersproken zal deze vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, door de rechtbank geheel worden toegewezen.
Nu verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is tevens komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 5.050,-. De rechtbank zal derhalve ook deze vordering geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, nu aan verdachte mede ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd en de vordering niet is weersproken.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
7
De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57 en 174 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1], [adres benadeelde partij 1], van een bedrag van € 12.938,85 (twaalfduizend negenhonderdachtendertig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 1], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 99 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 en met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], [adres benadeelde partij 1], van een bedrag van € 5050,- (zegge: vijfduizend vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 2], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 en met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.J.M. Goessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2012.
Buiten staat
Mr. W.F.J. Aalderink en mr. M.C.A.E. van Binnebeke zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 20 juni 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende PMMA en/of MDMA en/of amfetamine, zijnde PMMA en/of MDMA en/of amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2011 tot en met 30 maart 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, waren, te weten tabletten (welke PMMA en/of MDMA bevatten), heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld, terwijl hij, verdachte, wist, dat die tabletten voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter heeft verzwegen, terwijl dit feit
iemands, (te weten [naam slachtoffer]), dood ten gevolge heeft gehad;
- 3.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 02 april 2011 tot en met 20 juni 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) waren, te weten tabletten (welke PMMA en/of MDMA bevatten), heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld, (telkens) terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die tabletten voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter heeft/hebben verzwegen;
- 4.
hij op of omstreeks 30 maart 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- -
ongeveer 61 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende PMMA en/of MDMA en/of
- -
ongeveer 52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- -
ongeveer 12 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- -
ongeveer (in totaal) 3 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde PMMA en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 5.
hij op of omstreeks 20 juni 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- -
ongeveer 16 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende PMMA en/of MDMA en/of
- -
ongeveer 2,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende PMMA en/of MDMA en/of
- -
ongeveer (in totaal) 35,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een stof bevattende amfetamine en/of
- -
ongeveer 47 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een stof bevattende MDMA,
zijnde PMMA en/of MDMA en/of amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/706108-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 27 februari 2012 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw: mr. F.W. Oehlen, advocaat te Beek.