AWR,hfdst. V:Bezwaar en beroep
HR, 26-05-2023, nr. 21/04591
ECLI:NL:HR:2023:785
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2023
- Zaaknummer
21/04591
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑05‑2023
ECLI:NL:HR:2023:785, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑05‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:2919
- Vindplaatsen
V-N 2023/25.20 met annotatie van Redactie
JOM 2023/237
NTFR 2023/894 met annotatie van mr. R. Marchal
NLF 2023/1265 met annotatie van Joost Vetter
FED 2023/77 met annotatie van M.H.W.N. Lammers
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/488
Beroepschrift 26‑05‑2023
[Uit het beroepschrift in cassatie van belanghebbende:]
Hoge Raad der Nederlanden
Belastingkamer
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
Datum: [27 — 10 — 2021]
[Hoge …
…
Ingekomen]
[03 NOV. 2021]
[Behandelaar:]
Betreft: Hoger beroepschrift in cassatie
Geachte heer/mevrouw,
Ik, [X], geboren [Z], BSN: […], gewoond op […], […] in Slowakije, indien hierbij hoger beroepschrift in cassatie — klacht volgens artikel 81, lid 1 RO,per schending van recht op een eerlijke en openbare behandeling van het zaak, volgens artikel 6, lid 1 van het Verdrag van Europeese Hof in Strasbourg tegen uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, nummer: BK-SHE 20/00590,verzonden op partijen op 23 september 2021 samen met verzoek om schadevergoeding € 5 000,- van de Belastingdienst per niet op tijd beslissen op bezwaar,per opzettelijk onterechte beschikkingen en discriminatie.
Het Hof heeft beslissing genomen:
- —
verklaart het hoger beroep gegrond;
- —
vernietigt de uitspraak van de rechtbank,maar alleen voor de beslissing over de ontvankelijkheid van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar;
- —
verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
- —
gelast dat de griffier van de rechtbank aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 48,- terugbetaalt.
Eiser is onneens met het uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch,zaaknummer: BK-SHE 20/00590, van 23 september 2021.
Feiten en gronden
Onder 1.3 heeft Hof bij uitspraak geschreven: Belanghebbende heeft met dagtekening 27 december 2019 beroep ingesteld dat is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het onder 1.2 vermelde bezwaar.
Onder 1.5 heeft Hof geschreven: Belanghebbende heeft in een beroepschrift met dagtekening 8 maart 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Onder 1.6 heeft Hof geschreven: De rechtbank heeft de onder 1.3 en 1.5 vermelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Onder 4.6 heeft Hof geschreven: Belanghebbende is het niet eens met het oordel van de rechtbank dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk is. Belanghebbende voert onder meer aan dat de brief van 02 oktober 2019 waarin de beslistermijn wordt verdaagd, hem niet heeft bereikt. Subsidiair stelt belanghebbende dat hij de uitspraak op bezwaar met datum 12 december 2019 voor het eerst heeft ontvangen op 5 februari 2020 via de aangetekende verzending op 27 januari 2020. Dat de ontvanger de uitspraak op bezwaar van 12 december 2019 al op een eerder moment heeft verzonden betwist belanghebbende.
Onder 4.7 heeft Hof Geschreven: Ook als het hof belanghebbende volgt in zijn onder 4.6 ingenomen stellingen, heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De ontvanger heeft in dat geval immers beslist op het bezwaar voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. In een dergelijk geval dient de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Onder 4.8 heeft Hof geschreven: Ook bij de beoordeling van de vraag of de ontvanger een dwangsom verschuldigd is, kan het antwoord op de onder 4.6 opgenomen stellingen van belanghebbende in het midden blijven.Immers,ook als het hof belanghebbende volgt in zijn stellingen dat de ontvanger niet aannemelijk maakt dat (i) de brief van 2 oktober 2019 is verzonden en (ii) de uitspraak op bezwaar eerder is verzonden dan de aangetekende verzending van 27 januari 2020, is de ontvanger geen dwangsom verschuldigd. Het dwangbevel is gedagtegend 6 september 2019. Uitgaande van het hiervoor door belanghebbende schetse scenario dat de beslistermijn niet is verdaagd, diende de ontvanger uiterlijk te beslissen op het bezwaar binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indeienen van het bezwaarschrift is verstreken (Artikel 7:10, lid 1, Awb).De ontvanger diende dus uiterlijk 29 november 2019 te beslissen op het bezwaar.De ingebrekesteling van belanghebbende is gedagtekend 25 november 2019.De ingebrekestelling is daarmee naar het oordeel van het hof prematuur. Dat de ingebrekestelling pas op 3 december 2019 door de ontvanger is ontvangen, brehgt het hof niet tot een ander oordeel.Weliswaar wordt voor de verschuldigdheid van een dwangsom aangesloten bij de ontvangst van de ingebrekestelling (Zie artikel 4:17, lid 3, Awb) ,maar voor de vraag of een ingebrekestelling prematuur is moet worden aangesloten bij de datum waarop iemand in gebreke wordt gesteld.Dat is in dit geval 25 november 201.9. Het verzoek om een dwangsom is dus terecht afgewezen.
IV. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019
Onder 4.9 heeft Hof geschreven: Belanghebbende is van mening dat de rechtbank zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december niet eerder dan op 27 januari 2020 aan hem is toegestuurd.
Onder 4.10 heeft Hof geschreven: In gevallen waarin een of meer besluiten zijn bekendgemaakt door toezending,kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging da daarin vervatte besluiten zijn bekendgemaakt.Indien de belastingplichtige de verzending betwist, is het aan het bestuursorgaan om die verzending aannemelijk te maken(Vgl. Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit brengt mee dat in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen.Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld.Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen,dan zal de ontvangst of aanbieding slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indienen daarvan nader bewijs wordt geleverd (Vgl. Hoge Raad 15 december 2006,ECLI:NL:2006:AZ4416).
Onder 4.11 heeft Hof geschreven: De ontvanger heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de uitspraak op bezwaar al eerder,namelijk vóór of op 12 december 2019, naar het juiste adres is verzonden, verwezen naar de overgelegde uitspraak op bezwaar, interne e-mailcorrespondentie, een ambtsedige verklaring en de procesbeschrijving.
Onder 4.12 heeft Hof geschreven: Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de ontvanger niet aannemelijk maakt dat hij de uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019 al eerder dan 27 januari 2020 heeft verzonden. In de interne e-mailcorrespondentie vermeldt de ontvanger,dat de uitspraak op bezwaar op die datum op de post wordt gedaan. De ambtsedige verklaring houdt in dat de ontvanger verklaart de uitspraak op bezwaar te hebben afgegeven bij de postkamer.Daarmee geven de bewijsmiddelen van de ontvanger weliswaar inzicht in de gang van zaken voorafgaand aan de (gestelde) verzending, maar geven de bewijsmiddelen geen uitsluitsel over de daadwerkelijke verzending van de uitspraak op bezwaar in december 2019 (Vgl. Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:674).Aangezien het hof van oordeel is dat de ontvanger niet slaagt in zijn bewijslast dat de uitspraak op bezwaar in december 2019 is verzonden naar het juiste adres, komt het hof niet tot aan de vraag of belanghebbende het vermoeden van verzending naar het juiste adres geloofwaardig ontzenuwt.
Onder 4.13 heeft Hof geschreven: Gelet op het onder 4.12 gegeven oordeel heeft de rechtbank het beroep tegen niet-ontvankelijk uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Onder 4.15 heeft Hof geschreven: Als bijlage 10 bij het verweerschrift in beroep is een verzendrapport gevoegd dat betrekking heeft de aanmanning met dagtekening 22 mei 2018. Het hof is van oordeel dat de ontvanger met dit rapport aannemelijk maakt dat de aanmaning op 18 mei 2018 ter post is bezorgd. Verwer maakt de ontvanger met de overgelegde aanmaning en de inschrijving van belanghebbende in de Basisregistratie Personen aannemelijk dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden.Gelet op het onder 4.10 vermelde kader dient van de ontvanger nader bewijs te woorden verlangd indien belanghebbende het vermoeden van verzending aan het juiste adres weet te ontzenuwen.Het hof is van oordeel dat belanghebbende daarin niet slaagt.Belanghebbende voert aan dat sprake is van maffiapraktijken door de ontvanger,PostNL en de postbezorging in Slowakije.Het hof is van oordeel dat op grond daarvan de ontvangst of aanbieding op het adres van belanghebbende niet redelijkerwijs moet worden betwijfeld.Het hof neemt hierbij in aanmerking dat veelvuldig met belanghebbende per post wordt gecorrespondeerd en dat belanghebbende slechts van een beperkt aantal stukken stelt deze niet ontvangen te hebben. Alle stukken waarvan belanghebbende stelt deze niet te hebben ontvangen,zijn invloed op de vraag of de kosten van betekening terecht in rekening zijn gebracht en op de vraag of de ontvanger een dwangsom is verschuldigd.In dat licht bezien acht het hof de ontkenning van belanghebbende niet geloofwaardig.
Onder 4.16 heeft Hof geschreven: Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat belanghebbende voorafgaand aan de betekening van het dwangbevel is aangemaand.Dat het dwangbevel vermeld dat de ‘Tot nu toe verschuldigde kosten van vervolging’ nihil bedragen komt doordat de kosten van de aanmaning zijn verrekend. Deze stelling van de ontvanger vindt steun in de door hem overgelegde systeemuitdraai waaruit volgt dat onder andere de kosten van aanmaning zijn verrekend met de aanslag [OOO1] ten name van belanghebbende. Gelet op het voorgande zijn de kosten van betekening terecht in rekening gebracht.
Onder 4.19 heeft Hof geschreven: Belanghebbende heeft tevens verzocht om een schadevergoeding vanwege de handelwijze van de ontvanger. Belanghebbende vindt dat de ontvanger,maar ook de overheid in bredere zin, zich schuldig maakt diefstal, discriminatie, het verspeiden van leugens en terrorisme.
Onder 4.20 heeft Hof geschreven: In de onderhavige zaak is niet artikel 8:88 Awb van toepassing, maar artikel 8:73 Awb (oud). Op grond van die bepaling kan bij een gegrond beroep en indien daarvoor gronden zijn, een schadevergoeding worden toegekend.De uitspraak op bezwaar blijft door de uitspraak van het hof in stand. Het hof wijst het verzoek om schadevergoeding ook af,omdat het van oordeel is dat er geen gronden zijn om een schadevergoeding toe te kennen en belanghebbende de door hem gestelde schade niet heeft onderbouwd. Daarbij merkt het hof op dat betaalde belasting geen schade is. Als belanghebbende het niet eens is met de belasting die hij volgens de inspecteur moet betalen dan zal belanghebbende tegen de desbetreffende aanslag bezwaar moeten maken en (hoger) beroep moeten instellen.Belanghebbende heeft dat overigens ook gedaan.
Onder 4.21 heeft Hof geschreven: Alles wat belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd doet aan de hiervoor gegeven oordelen niet af. De vraag of de onder 2.1 vermelde naheffingsaanslag terecht is opgelegd maakt geen onderdeel uit van deze procedure.Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag reeds bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.Uit de door de ontvanger overgelegde stukken volgt dat belanghebbende zich in de beroepsfase heeft neergelegd bij de naheffingsaanslag. Ook de door belanghebbende genoemde (navorderings)aanslagen en naheffingsaanslagen die aan andere personen zijn opgelegd maken geen onderdeel uit van de onderhavige procedere.
Onder 4.25 heeft Hof geschreven: Belanghebbende heeft diverse malen verzocht om een vergoeding van de door hem gemaakte kosten. In het formulier proceskosten verzoekt belanghebbende om een vergoeding van € 1400,-.
Onder 4.26 heeft Hof geschreven: Voor zover er al aanleiding bestaat voor een vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten, wijst het hof het verzoek af. Voor vergoeding komen slechts in aanmerking de kosten die zijn genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.De door belanghebbende genoemde kosten vallen daar niet onder n deze kosten zijn ook door de ontvanger betwist.
Eiser heeft bij zijn hoger beroepschrift van 26-10-2020 en verweerschrift van 04-02-2021 en verweerschrift van 07-05-2021 ook geschreven:
Naar vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresserde is ontvangen, indien de geadresserde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresserde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresserde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresserde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen ; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Zie ook de uitspraak van de Raad van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4731. De Centrale Raad van Beroep heeft in verschillende zaken overwogen dat vergelijkbare prints geen daadwerkelijk verzending aantonen omdat daaruit niet blijkt van overdracht door de postkamer Post NI* of Sandd en er dus geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie (zie onder meer ECLI:NL:CRvB:2018:2237)Ook volgens Europese Komisie een bestuursorgaan in Europese Unie is verplicht met deugdelijke verzendadministratie brieven verzonden!In eider geval gaat van verweerder om schending van verordeningen Europese Komisie!
Als heeft eiser boven geschreven, verweerder heeft aannemelijk gemaakt niet verzending en ontvangst van brief van 2 oktober 2019 verlengen het beslistermijn met 6 weken en ook heeft aannemelijk gemaakt niet verzending en ontvangst van uitspraak van 12 december 2019 op dezelfde dag — 12 december 2019. E-mailcorespondentie en andere verklaringen welke heeft de rechtbank geaccepteerd is alleen bewijs dat de rechtbank geholpen verweerder met opzettelijk manipulatie met brieven,opzettelijk gelogen en opzettelijk stelen eiser om geld door verplichte verzendadministratie en dit is schending van verordeningen van Europese Komisie per verplichte verzendadministratie van een bestuursorgaan in Europese Unie! Dat verweerder heeft de brieven per aangetekende post aan eiser verzonden niet is het risico van verweerder,dat hij kan niet aannemelijk maken verzending en ontvangst van de brieven!
Ook is duidelijk,dat het dwangbevel was op 06 september 2019 gedaan, dus verweerder was verplicht op ingediende bezwaar van eiser uiterlijk tot 29 november 2019 genomen.En verweerder heeft het formulier ingebrekesteling op 03 december 2019 ontvangen,dus het ingebrekesteling is niet prematuur (Bijlage 4).
Gelet hierop is duidelijk dat postNL gemanipuleerd met aangetekende brieven,dus wat doen met gewone brieven?!
De Rechtbank is niet bevoegd een beslissing op een verzoek om schadeverchoeding genomen!
Artikel 8:89,eerste lid van de Awb- Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
Artikel 8:88, eerste lid van de Awb-De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
- a.
een onrechtmatig besluit;
- b.
een andere onrechtmatigde handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
- c.
het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:91, eerste lid van de Awb-Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit,wordt het ingediend bij bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhanging is.
Artikel 8:91,tweede lid van de Awb- In dat geval is artikel 8:90,tweede lid,niet van toepassing.
Artikel 8:94,eerste lid van de Awb-Op het verzoek en de behandeling daarvan zijn artikelen 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 6:24, 8:8 tot en met 8:28, 8:29 tot en met 8:51, 8:52 tot en met 8:55, 8.56 tot en met 8.69, 8.71, 8:74 tot en met 8:80 en 8:81 tot en met 8:87 van overeenkomstige toepasing, met dien verstande dat hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijskbelastingen 45. van overeenkomstige toepassing is indien de schade is veroorzaakt door een besluit als bedoeld in artikel 26 46. van die wet.
Bij ingediende verweerschrift van verweerder van 31 december 2020 staat niks belangrijkste voor het hoger beroep en verweerder heeft ook geen bewijzen bijgevoegd van verplichte deugdelijke verzendadministratie van aanmaning van 17 mei 2018, van brief van 02 oktober 2019 per verlengen het wettelijke termijn per beslissen op bezwaar met 6 weken en van beslissing van 12 december 2019, dus verweerder heeft aannemelijk gemaakt niet verzending en ontvangst van bovenstande brieven en de brieven zijn niet-ontvankelijk. In ieder geval gaat om schending van verordeningen Europeese komisie per verplichte verzendadministratie van een nationale institutie van landen EU! Dat verweerder heeft de brieven per aangetekende post aan eiser met verplichte deugdelijke verzendadministratie verzonden niet is het risico van verweerder,dat mensen de brieven van verweerder ontvangen niet.
Daarom is verweerder na ontvangste formulier ingebrekestelling verplicht een dwangsom van bedrag € 1442,00 aan eiser betalen.
Als bijlage 1; 2; 3; 4; 5; 6; 7; kunt u gelezen wie is [A] en hoe Nederlandse Nationale Institutie Belastingdienst lange jaren gamanipuleerd met brieven,gelogen, opzettelijk stelen mensen om geld en gediscrimineerd mensen in Nederland en van andere landen EU!
Hoe Nederlandse Nationale Institutie-Belastingdienst opzettelijk wilde eiser om geld gestelen en gediscrimineerd eiser kunt u zien bij bijlagen 8- beroep in cassatie- verzoek om schadevergoeding van 01-08-2020 en 9- beroep in cassatie en verzoek om schadevergoeding van 19-10-2020, ingediende aan Hoge Raad der Nederlanden.
In december 2020 heeft Nederlandse parlamentaire onderzoekkomissie vastgesteld,dat Nederland lange jaren is geen rechstaat en mensen in Nederland zijn gediscimineerde en opzettelijk gestelde om geld van overheid en rechtspraak!
Nederlandse parlamentaire onderzoekkomissie heeft in december 2020 vastgesteld,wat heeft eiser vastgesteld in jaren 2015, 2016 en 2017, als u kunt gelezen bij bijlagen 1 tot en met 7!
Omdat eiser heeft in jaren 2015, 2016 en 2017 waarheid over overheid en rechtspraak gezegd, hij geterorizerde,gedescrimineerde en gestelde om geld van overheid en rechtspraak was! In Nederland is geen Islamistische staat nodig-In Nederland terorizeren mensen overheid met rechtspraak! Wat heeft [A] geschreven bij zijn verweerschrift van 31 december 2020 komt wel onder bovengeschrevende terorisme van Nederlandse overheid -citat: ‘Feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van een nahefing MRB:Op 15 januari 2016 beeft er op de openbare weg een controle plaatsgevonden. Belanghebbende bestuurde een motorvoertuig met een buitenlands kenteken.Tegelijkertijd stond belanghebbende sinds 6 december 2011 ingeschreven op een Nederlands adres te [R].Deze combinatie (buitenlandse kenteken en Nederlands woonadres) is dan de reden van de naheffing geweest.’
Volgens Europeese Komissie moet een Nationale Institutie(ook Belastingdienst) eerst mensen informeren en daarna kan boete vaststellen! Nederlandse Belastingdienst heeft aan mee geen brief doorgezonden niet,dat ik ben verplicht mottorijtuigenbelasting in Nederland betalen! Nederlandse Belastingdienst doet niet volgens verordeningen EU en opzettelijk met schending van verordeningen Europeese Komissie gestelen mensen om geld!Vanaf moment als was eiser geinformeerd,dat hij moet motorrijtuigenbelasting betalen,hij heeft er elke kwartaal betaald (sinds informeren,dat hij is verplicht er betalen).Andere reden per opzettelijk stelen eiser om geld en per discriminatie heeft eiser geschreven bij het hoger beroepschrift van 26-10-2020 onder verzoek om schadevergoeding.
Wat heeft eiser geschreven bij zijn hoger beroepschrift van 26-10-2020 onder verzoek om schadevegoeding:, […] van Technische dienst van […] heeft aan mee draigende sms berichten verzonden;opzettelijk overschrijden van redelijke termijnen van rechtbank Zeeland-West Brabant (BRE 16/8311 ; BRE 17/2859 ; BRE 17/2767 ; BRE 16/1473; BRE 17/492 ; BRE 17/34 ; BRE 17/35 ; BRE 16/7942 ; BRE 16/1807 ; BRE 16/1864 ; BRE 16/1863 ; BRE 16/4086 ; BRE 16/4871 ; BRE 17/1214 ; BRE 16/5160 ; BRE 16/3603 ; BRE 16/3602 ; BRE 16/3531 ; BRE 16/4323), van rechtbank Noord Holland (HAA 16/5683 MRB, HAA 17/1734 ; HAA 17/189 ; HAA 17/1353), van Gerechtshof s'Hertogenbosch(BK-SHE 16/03778, BK-SHE 16/03643,BK-SHE;16/03644, BK-SHE 16/03790,BK-SHE 16/03649, BK-SHE 16/03648),per opzettelijk onrechtmatigde, ongegronde,discrimineerde uitspraken van rechtbank Zeeland-West Brabant((BRE 16/2869 ; BRE 16/7942 ; BRE 16/4086 ; BRE 16/1045 ; BRE 17/492 ; BRE 17/34 ; BRE 17/35 ;BRE 16/4871 ; BRE 16/3489-uitspraak op verzet ; BRE 16/5160 ; BRE 16/3603 ; BRE 16/3602 ; BRE 16/4323 ; BRE 16/3531), van rechtbank Noord-Holland(HAA 17/1734 ; HAA 17/189-uitspraak op beroep en op verzet ;HAA 17/1353) komt wel onder bovengeschrevende terorisme, discriminatie en stelen eiser en zijn vrienden om geld van Nederlandse overheid en rechtspraak!
Procesverbaal van de zitting Rb Haarlem van 29-08-2017,welke heeft verweerder bijgevoegd bij zijn verweerschrift van 31 december 2020 gelet op boven geschrevende psychische terorisme van Nederlandse overheid,rechtspraak en Nederlandse bewoners (bijvoorbeld [B] met zijn draigende sms berichten), kunnen worden als Bijzondere omstandigheden, omdat eiser van 11-09-2017 t/m 26-09-2017 in de psychiatrische afdeling in Slowakije,met sterkte depresie welke in Nederland gekregen, met diagnose nummer: […] , was opgenomen. (Bijlage 10).
Nog mijn reactie op proces-verbaal zitting van rechtbank Zeeland-West Brabant, zaaknummer: BRE 20/249,waar heeft [A] gezegd,dat belangbebbende komt nooit naar de zittingen.
Dit is ook bewijs van altijd gelogen van [A]! Eiser als was gewoonde in Nederland was 2 keer op zitting in Breda, 1 keer op zitting in Hertogenbosch bij Gerechtshof 's-Hertogenbosch(daar was ook gelogde,stelende,discrimineerde inspecteur van Nederlandse Nationale Institutie-Belastingdienst [C]),paar keer op zitting in Amsterdam,2 keer op zitting in Utrecht bij CRvB en ook een keer op zitting in Haarlem (daar was eiser met depresie,als Nederlanders willen zijn dood of psychische patien maken-bijvoorbeld met gemaakte sabotage op zijn auto, draigende sms berichten van […], met opzettelijk onterechte,discrimineerde naheffingsaanslag MRB,…).En resultaat van gewesten op deze zittingen was,dat in Nederland is geen rechtwaardigheid en dat Nederlandse rechters geholpen Nederlandse Nationale Institutie 's — Belastingdienst, SVB, UWV met opzettelijk gelogen,stelen mensen om geld en discrimineren.Dus natuurlijk dat eiser zal nooit meer geld en zijn tijd weg gooien-reizen naar zittingen in Nederland , en Natuurlijk niet uit Slowakije.Eiser koomt nooit meer naar Nederland!
Naar aanleiding van uw brief van 08 april 2021 welke ik heb op 14 april 2021 ontvangen, ontvangt u hierbij mijn verweerschrift bij het hoger beroep.
Natuurlijk dat ik moet reageren op geschrevende van [A] bij zijn dupliek van 31 maart 2021 bij het hoger beroep.
Hij heeft daar geschreven,dat Slowaakse mensen hebben allemaal onterechte aftrekposten (in de IB-sfeer) aangevoerd,daarom zijn navorderingsaanslagen opgelegd.
Maar waarheid is,dat Belastingdienst heeft opzettelijk onterechte,stelende navorderingsaanslagen genomen en heeft samen met rechtspraak deze mensen om geld gestelen!
Als bijlage 1 ontvangt u uitspraak van Belastingdienst van 18 juli 2014 op bezwaar van [D] tegen definitieve aanslag 2011 met terugbetaling € 311,-. De inspecteur heeft beslissing genomen,dat ‘U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011, nummer: [0002]. De inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolgd hiervan is de aanslag verminderd met € 311.’
Als bijlage 2 ontvangt u navorderingsaanslag 2011 van Belastingdienst van 14 november 2014 Per [D], nummer: [0002] met beslissing Te betalen : € 355 (eerdere vorlopige aanslag bij € 309 , vergrijpboete bij € 25 en in rekening gebrachte heffingsrente bij € 37).
En [A] heeft bij het hoger beroep gezegd,dat Belastingdienst altijd doen volgens wet! Maar waarheid is,dat [A] altijd gelogen!
Als bijlage 3 ontvangt u bezwaar van [D] van 26 oktober 2015 tegen aanslag inkomstenbelasting 2012 , nummer: [0003], waar heeft hij ook om uitstel van betaling € 335 gevraagd.
Als bijlage 4 ontvangt u navorderingsaanslag van Belastingdienst van 14 november 2012 per [D], nummer: [0004] met beslissing Te betalen: € 25 (vergrijpboete).
Op 14 november 2015 (datum van navorderingsaanslag IB/PVV 2012 aanslagnummer: […]) heeft Belastingdienst nog geen beslissing genomen op ingediende bez-bezwaar van [0004] tegen definitieve aanslag IB/PVV 2012,aanslagnummer: [0003] van 26 oktober 2015 ! Dus Nederlandse Nationale Institutie-Belastingdienst gelet op artikel 4:125 van de Awb kon op 14 november 2015 geen vergrijpboete vaststelen!
En […] heeft bij het hoger beroep gezegd,dat Belastingdienst altijd doen volgens wet! Maar waarheid is, dat [A] altijd gelogen!
Waarom deze bewijsen van gelogen van [A],dat Belastingdienst altijd doet wat is verplicht, volgens wet en op tijd? Hebben deze bewijzen belang met het hoger beroep? Beantwoord is JA.
Natuurlijk, dat deze opzettelijk stelen [D] was per Belastingdienst weinig en heeft naar [D] aanmaningen Per bovenschrevende navorderingsaanslagen verzonden. [D] rich heeft natuurlijk bezwaaren van 30-11-2020 en van 01-12-2020 gemaakt (Bijlage 5 en 6).
Natuurlijk,dat Belastingdienst heeft niet op tijd beslissing genomen,dus [D] heeft formulieren Dwangsom bij niet tijdig beslissen van 16-01-2021 en van 17-01-2021 naar Belastingdienst verzonden (Bijlage 7 en 8).
En na ontvangst van de dwangsom formulieren heeft Belastingdienst een brief van 26 januari 2021 met betreft : Ontvangstbevestiging bezwaarschriften en met onterechte verlende beslis- termijn voor ten hoogste zes weken, aan eiser (gemachtigde van [D]) verzonden (Bijlage 9).
Belastingdienst heeft te laat een beslissing op 04 februari 2021 genomen en per aangetekende post aan eiser verzonden (Bijlage 10).
Belastingdienst heeft ook op 04 februari 2021 beslissing over dwangsombeschikingen genomen, dat hij heeft geen recht per dwangsom,omdat ontvanger alsnog binnen twee weken na otvangst wan ingebrekestellingen beslissing heeft genomen (Bijlage 11).
Dus [A] heeft nogmals gelogen,dat Belastingdienst doet altijd volgens wet en op tijd! Ontvangst bevestiging naar [D] verzonden bijna twee manden na ontvangst van de bezwaaren en verlening van beslistermijn met zes weken was onterechte gedaan na ontvangst van dwangsom formulieren,dat Belastingdienst was verplicht beslissingen op 13 januari 2021 genomen!
Natuurlijk,dat deze opzettelijk stelen [D] was per Belastingdienst weinig en heeft naar [D] dwangbevelen per bovenschrevende navorderingsaanslagen verzonden. [D] rich heeft natuurlijk bezwaaren van 17-12-2020 en van 18-12-2020 gemaakt.
Natuurlijk dat Belastingdienst heeft geen ontvangstbevestiging en ook geen broef met verlening het beslisstermijn om 6 weken naar [D] verzonden!
Natuurlijk,dat Belastingdienst heeft niet op tijd beslissing genomen,dus [D] heeft formulieren Dwangsom bij niet tijdig beslissen van 28-02-2021 en van 27-02-2021 naar Belastingdienst verzonden (Bijlage 12 en 13).
Belastingdienst heeft te laat een beslissing op 24 maart 2021 genomen en per aangetekende post aan eiser verzonden (Bijlage 14).
Belastingdienst heeft ook op 24 maart 2021 beslissing over dwangsombeschikingen genomen, dat hij heeft geen recht per dwangsom,omdat ontvanger alsnog binnen twee weken na otvangst wan ingebrekestellingen beslissing heeft genomen (Bijlage 15).
Als Bijlagen 16, 17 en 18 ontvangt u bewijzen hoe POST NL gemanipuleerd met expresbezorging, met aangetekende en verzekerde brieven van le klasse, dus kan vaststelen, dat post nl gemanipuleerd niet met gewone brieven?!
Verweerder heeft bij zijn dupliek van 31 maart 2021 bijgevoegd geen bewijzen van verplichte deugdelijke verzendadministratie van aanmaning van 17 mei 2018, van brief van 02 oktober 2019 per verlengen het wettelijke termijn per beslissen op bezwaar 6 weken en van beslissing van 12 december 2019, dus verweerder heeft aannemelijk gemaakt niet verzending en ontvangst van bovenstande brieven en de brieven zijn niet-ontvankelijk. Verweerder heeft ook geen beslising over dwangsombeschikking van eiser genomen (dit is bewijs,dat heeft aan eiser geen brief van 02 oktober 2019 per verlengen het wettelijke termijn per beslissen op bezwaar 6 weken verzonden!).
In ieder geval gaat om schending van verordeningen Europeese komissie per verplichte verzendadministratie van een nationale institutie van landen EU!
Eiser heeft verweerder op 3 december 2019 in gebreke gesteld in verband met niet tijdig beslissen.
Van processtukken bij het beroep en hoger beroep is duidelijk dat verweerder was verplicht beslissing op bezwaar van eiser uiterlijk op 29 november 2019 genomen, maar deze heeft gedaan niet ook na ingebrekestelling van eiser van 03 december 2019, en beslissing heeft op 27 januari 2020 per aangetekende post aan eiser verzonden(dus deze datum kan per beslissen op bezwaar vaststelen),daarom moet aan eiser dwangsom bij niet tijdig beslissen van bedrag € 1442,- aan eiser betalen.
Ook is duidelik,dat eiser heeft gegronde bezwaar tegen dwangbevel kosten gemaakt,dat het dwangbevel van verweerder kan niet in stand blijven, omdat eiser voor het dwangbevel geen aanmaning heeft ontvangen en verweerder verzending en ontvangst van het aanmaning aannemelijk gemaakt niet.En volgens wet moet eerst aanmanen en daarna kan een dwangbevel vaststelen. En natuurlijk het aanmaning moet een belanghebbende ontvangen per recht een bezwaar of beroep indienen!
Tenslote is nodig geschreven,dat eiser heeft bewijzen bij verweerschrift van 04-02-2021 aan gerechtshof verzonden van mafianse praktikijd van Belastingdienst-discriminatie,opzettelijk mensen gestelen om geld,manipulatie met brieven,welke Belastingdienst doen lange jaren en nog steeds! En parlamentaire onderzoekkomissie in december 2020 heeft vastgesteld ,dat Nederland lange jaren is geen rechstaat en mensen in Nederland zijn gediscrimineerde en opzettelijk gestelde om geld van overheid en rechtspraak niet alleen per toeslagenaffaire,maar heeft ook beslist,dat mensen zijn gediscriminnerde en gestelde om geld van Belastingdienst (bewijzen kunt u gelezen bij het hoger beroep), UWV en ook van SVB en natuurlijk met rechtspraak!’
Volgens artikel 6, lid 1 van het Verdrag van Europeese Hof in Strasbourg- Heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet in ingesteld die over zijn burgerlijke rechten en verplichtingen zal beslissen,…
Volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens(bijvoorbeeld Ruiz Torija c/a Spanje van 9 december 1994,Serie A nr. 303-A), Commisie (bijvoorbeeld het standpunt in de zaak van E.R.T. c/a Spanje van het jaar 1993,bezwaar nr.18390/91) dient als een schending van het recht op een eerlijk proces ook het gebrek aan een behoorlijke en afdoende beoordeling van een rechterlijke uitspraak beschouwd.Vereisten voor een behoorlijke beoordeling van een rechterlijke uitspraak: In de beoordeling van een vonnis vermeldt de rechtbank wat de verzoeker (eiser) eist en om welke redenen,hoe de verweerder (gedaagde) of een andere partij zich over de zaak heeft uitgesproken,er moet kort, duidelijk en beknopt uiteengezet worden welke feiten volgens de bewezen wel of niet aangetoond zijn,op welke bewijzen zijn de uiteenzettingen gebaseerd en de overwegingen die hij in aanmerking heeft genomen,waarom hij van andere bewijzen geen gebruikt heeft gemaakt en hoe hij de zaak juridisch heeft beoordeeld;hij zorgt ervoor dat de beoordeling van het vonnis overtuigend wordt; daarnast moet de conclussie getrokken worden dat niet alleen volledig of gedeeltelijk gebrek aan (afwezigheid van) de gronden van de uitspraak in strijd is met de daarin opgenomen vereisten,maar ook het bestaan van een extreme inconsistentie tussen de juridische conclusies van de rechtbank en zijn feitelijke vaststellingen,eventueel het geval waneer de juridische conclusies getrokken uit de feitelijke vaststellingen kunnen uit geen mogelijke interpretatie afgeleid worden en ten slotte ook alleen de algemene samenvattende vaststellingen zonder de aanduiding van de individuele bewijzen waaruit deze vaststellingen zouden worden getrokken.De verplichting van de rechtbank om behoorlijk de beslissing te beoordelen weerspiegelt het recht van de partij op voldoende en overtuigende wijze van de beoordeling waarop de beslissing van de rechtbank is genomen waarbij ook rekening wordt gehouden met de specifieke bezwaren van de partij bij de procedure. Door de schending van enerzijds het recht van die partij en anderzijds de verplichting van de rechtbank wordt de partij bij de procedure(behalve dat hem het recht wordt ontzegd om in kennis gesteld te worden van de redenen van de uitspraak op een door de wet voorzienbare manier) de mogelijkheid ontnomen om feitelijk en juridisch te argumenteren tegen de rechterlijke uitspraak(op vlak van polemiek met zijn gronden), om eventuele gewone of buitengewone rechtsmiddelen aan te wenden en wordt daarom de mogelijkheid ontnomen om in rechte te handelen.
Motivering
Eerste grote verschil bij uitspraak van het Hof is,als heeft geschreven onder 4.8,dat de ingebrekestelling van belangbebbende is gedagtekend 25 november 2019.Dat de ingebrekestelling is daarmee naar het oordeel van het hof prematuur.Dat de ingebrekestelling pas op 3 december 2019 door de ontvanger is ontvangen,brengt het hof niet tot een ander oordeel.Het verzoek om een dwangsom is dus terecht afgewezen. Wat is schending van recht op een eerlijke en openbare behandeling van het zaak, volgens artikel 6, lid 1 van het Verdrag van Europeese Hof in Strasbourg.
Eiser heeft meer keer bij het hogerberoepprocedure bij het hof geschreven dat de ingebrekestelling heeft de ontvanger op 03 december 2019 ontvangen en de ontvanger was verplicht uiterlijk tot 29 november 2019 beslissing genomen,dus de ingebrekestelling in niet prematuur.
Eiser overweegt dat de in artikel 6:12, aanhef en letter b van de Awb bedoelde termijn aanvangt op de dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (Kamerstukken II2004/05, 29 934, nr.3,p.7).Anders dan de ontvanger en het hof neemt, is de ingebrekestelling dus niet prematuur omdat deze is gedateerd op 25 november 2016.
Het Hof heeft juist vastgesteld,dat verzending en ontvangst van brieven van de ontvanger van 02 oktober 2019 per verdaagd de beslistermijn en beslissing van 12 december 2019 op bezwaar van eiser heeft de ontvanger aannemelijk gemaakt niet, en dat eiser heeft het beslissing van de ontvanger verzonde per aangetekende post op 27 januari 2020 op 05 februari 2020 ontvangen. Daarom is de ontvanger verplicht een dvangsom van bedrag € 1442,- per 42 dagen aan eiser betalen.
Dus het ingediende beroep van eiser tegen niet op tijd beslissen is gegrond.Eiser heeft wel belang het beroep tegen niet op tijd beslissen als gegrond verklaren,omdat deze belangrijk per ingediende verzoek om schadevergoeding is.
Tweede grote verschil bij uitspraak van Hof is,als heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019 (ontvangen door eiser op 05 februari 2020) als ongegrond verklaard,omdat de ontvanger als bijlage 10 bij het verweerschrift in beroep een verzendrapport gevoegd dat betrekking heeft op de aanmaning met dagtekening 22 mei 2018 en het hof is van oordeel dat de ontvanger met dit rapport aannemelijk maakt dat de aanmaning op 18 mei 2018 ter post is bezorgd en dat het hof is van oordeel dat op grond daarvan de ontvangst of aanbieding op het adres van belanghebbende niet redelijkerwijs moet worden betwijfeld en dat het hof neemt hierbij in aanmerking dat veelvuldig met belanghebbende per post wordt gecorrespondeerd en dat belanghebbende slechts van een beperkt aantal stukken stelt deze niet ontvangen te hebben, Wat is schending van recht op een eerlijke en openbare behandeling van het zaak volgens artikel 6, lid 1 van het Verdrag van Europeese Hof in Strasbourg.
Natuurlijk,als belangbebbende bij het hoger beroep geschreven dat de ontvanger heeft aannemelijk gemaakt niet het verzedning en ontvangst van de brieven van 22 mei 2018, van 02 oktober 2019 en van 12 december 2019, dus moet de ontvanger redlijkerwijs worden betwijfeld ook ontvangst van de brieven. Maar de ontvanger heeft aannemelijk gemaakt niet met bewijzen de ontvangst van de brieven door eiser. Deze brieven hebben geen duigdelijke verzentadministratie,op de brieven staat geen verzenddatum.Dat de ontvanger een verzendrapport gevogd is geen bewijs dat eiser de briefven heeft ook ontvangen. De ontvange heeft geen bewijs van post NL met welke kan vaststellen, waneer de brieven uit Nederland geging,waneer naar Slowakije gekomen en waneer ter postbezorger vas afgeleverd aan eiser. Volgens verorderingen van Europees Komissie zijn nationale institutie van landen EU een verplichte verzendadministratie van verzending en ontvangst van brieven hebben! Maar de ontvanger laange jaren heeft geen verplichte verzendadministratie van verzending en ontvangst van brieven en laange jaren gemanipuleerd met verzending en ontvangst van de brieven. Eiser heeft bij het hoge beroep bijgevoed bewijzen van andere slowaakse persoon,waar is duidelijk,dat de ontvanger altijd doet niet volgens wet en wilde mensen opzettelijk om geld gestelen!
Volgens vaste rechtspraak kan geen rechterlijke bescherming worden verleend aan oneerlijk gedrag dat is met de wet en de goede zeden! Dit betekend dat kan geen rechterlijke bescherming worden verleend aan dat de ontvanger heeft geen verpichte verzendadministratie,wat is schending van verorderingen van Europeesse Komisie. Gelet hierop is duidelijk dat de ontvanger met geen bewijzen redelijkerwijs worden betwijfeld niet de ontvangst van brieven van 22 mei 2018, van 02 oktober 2019 en van 12 december 2020 en daarom moet het beroep tegen het bestreden besluit als gegrond verklaard. Eiser heeft voor ingediende dwangbevel geen aanmaning ontvangen, dus mis de mogelijkheid ontnomen om feitelijk en juridisch te argumenteren tegen de aanmaning(op vlak van polemiek met zijn gronden), om eventuele gewone of buitengewone rechtsmiddelen aan te wenden en wordt daarom de mogelijkheid ontnomen om in rechte te handelen.Daarom is het dwangbevel een onterechte beschikking van de ontvanger,omdat eerst moet belanghebbenden een aanmaning ontvangen met bewijzen van ontvangst en daarna kan een dwangbevel indienen.
Beroep tegen niet op tijd beslissen is gegrond,ook beroep tegen het bestreden besluit is gegrond, het dwangbevel is een onterechte beschikking, dus eiser kan wel om schadevergoeding van de ontvanger vragen.
Volgens Europeese Komissie moet een Nationale Institutie(ook Belastingdienst) eerst mensen informeren en daarna kan boete vaststellen! Nederlandse Belastingdienst heeft aan mee geen brief doorgezonden niet,dat ik ben verplicht mottorijtuigenbelasting in Nederland betalen! Nederlandse Belastingdienst doet niet volgens verordeningen EU en opzettelijk met schending van verordeningen Europeese Komissie gestelen mensen om geld! Vanaf moment als was eiser geinformeerd,dat hij moet motorrijtuigenbelasting betalen,hij heeft er elke kwartaal betaald (sinds informeren,dat hij is verplicht er betalen). Volgens vaste rechtspraak kan geen rechterlijke bescherming worden verleend aan oneerlijk gedrag dat is met de wet en de goede zeden! Ook bij de aanslag motorrijtuigenbelasting 2012,aanslagnummer: […],met dagtekenning 17 augustus 2017 was bedrag € 1004,- als boete opgelegd, wat is oneerlijk gedrag met de goede zeden (100% boete vaststelen).
Natuurlijk dat geschrevende van het hof onder 4.20 bij uitspraak dat in de onderhavige zaak is niet artikel 8:88 Awb van toepassing,maar artikel 8:73 Awb(oud) id derde groote verschil van het hof,Wat is schending van recht op een eerlijke en openbare behandeling van het zaak, volgens artikel 6, lid 1 van het Verdrag van Europeese Hof in Strasbourg. Volgens Awb per jaar 2019 (datum van dwangbevel van de ontvanger- 6 september 2019) is artikel 8:88 Awb wel van toepassing. Ook het hof is niet bevoegd een beslissing op een verzoek om schadeverchoeding genomen!
Eiser gevraagde proceskosten van bedrag € 1400,- (ingediende formulier proceskosten met bijlagen bij hoger bereop) en proceskosten per het hoger beroep in cassatie voegt als matteriele schade bij verzoek om schadevergoeding.
Verzoek om schadevergoeding
Hierbij ontvangt u verzoek om schadevergoeding € 5 000,- per opzettelijk onterechte genomde uitspraken als bedoeld in artikel 8:88,eerste lid onder a. van de Awb — onterechte, stelende genomde naheffingsaanslag mottorrijtuigenbelasting van 17 augustus 2016 met aanslagnummer: […] en onterechte,ongegrond beslissing van 11 november 2016 op mijn ingediende bezwaar,per onterechte,niet ontvankelijk aanmaning, per onterechte genomde dwangsom van 06 september 2019, per niet op tijd beslissen op bezwaar van eiser van 23 september 2019.
Als eerste:
Volgens reglementen EU over het vrij verkeer van personen van landen EU ben ik met mijn auto met buitenlandse kenteken (een in het buitenland geregisteerd voertuig) motorrijtuigenbelasting verschuldigd,als ik met dit motorrijtuig in Nederland de weg word gebruikt. Ik was niet met mijn auto met buitenlandse kenteken sinds januari 2012 in Nederland gebruikt, dus ik ben geen mottorrijtuigenbelasting verschuldigd sinds januari 2012!Mijn permanent verblijft is in Slowakije,dus als mijn auto met buitenlandse (slowaakse) kenteken rijdt in Slowakije dus ik heb geen verplichting (als ik ben inschrijven bij een gemeente in Nederland) motorrijtuigenbelasting in Nederland betalen!
Volgens Europeese Komissie moet een Nationale Institutie(ook Belastingdienst) eerst mensen informeren en daarna kan boete vaststellen! Nederlandse Belastingdienst heeft aan mee geen brief doorgezonden niet,dat ik ben verplicht mottorijtuigenbelasting in Nederland betalen! Nederlandse Belastingdienst doet niet volgens verordeningen EU!
Als tweede:
Ik was niet sind januari 2012 als ingezete in Nederland! Wie heeft geen verblijfsvergoeding in Nederland is niet ingezete in Nederland! (Volgens Sociale verzekering bank-de SVB en volgens paar uitspraken van de rechtbank Amsterdam en Centrale Raad van Beroep 3 jaar, 5 jaar en ook 7 jaar inschrijven bij een gemeente in Nederland bedoeld niet voor buitenlandse mensen van andere landen EU dat ingezeten zijn in Nederland,omdat bijvoorbeld geen eigen woning in Nederland hebben!!!)
Ik heb geen eigen woning in Nederland,dus dit betekend,dat ik was niet ingezetene in Nederland!
Sinds januari 2012 heb ik nog een WW-uitkering ontvangen -Ik had geen mijn auto met buitenlandse kenteken in Nederland!
Ik was sinds januari 2013 werkloos,maar ik had geen recht meer voor WW-uitkering,dus ik heb sinds 10 januari 2013 om een WWB-uitkering gevraagd. Maar ik kon geen WWB-uitkering gekregen,omdat ik was niet ingezetene in Nederland-omdat ik geen geldige verblijfsvergoeding, hetzij een paspoort met sticker van het IND heb!!! Ik was geen ingezetene in Nederland in 2012 en ook in 2013,dus naturlijk ik was ook geen mottorrijtuigenbelasting verschuldigd sinds januari 2012 volgens onrechtmatigde besluit van de inspecteur volgens ingezetene en ook ik was niet veplicht betalen mottorijtuigenbelasting per auto,welke gerijzen niet in Nederland!
Gelet hierop is het opzettelijk naheffingsaanslag mottorrijtuigenbelasting met aanslagnummer: […] van 17 augustus 2016 onjuist.ongegrond,stelende. Natuurlijk,als een nafeffingsaanslag mottorijtuigenbelasting is een onterechte beslissing,dan ook een aanmaning (welke eiser heeft niet ontvangen) en ook dwangbevel zijn onterechte beslissingen (dwangbevel is onterechte beschikking ook omdat voor er eiser geen aanmaning heeft ontvangen).
Een aanduiding van de orzaak van de schade en een opgave van de aard van de geleden of de te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan- is een verzoek om schadevergoeding € 5 000,- van Belastingdienst per schending van verordeningen van Europese Komisie per verplichte verzendadministratie van een bestuursorgaan in Europese Unie,per opzettelijk onrechtmatigde,stelende,genomde naheffingsaanslag mottorrijtuigenbelasting met aanslagnummer :[…] van 17 augustus 2016 (wel van toepassing met artikel 8:88,eerste lid onder a. van de Awb); per opzettelijk onrechtmatigde,stelende genomde beslissing van verweerder van 11 november 2016 op bezwaar van eiser van 27 september 2016 (wel van toepassing met artikel 8:88,eerste lid onder a. van de Awb);per onterechte genomde niet-ontvankelijk aanmaning; per onterechte genomde dwangbevel van 06 september 2019,per niet op tijd genomde beslissing op bezwaar van eiser van 23 september 2019, per niet op tijd genomde beslissing op ingediende formulier ingebrekesteling;per discriminatie-mening van verweerder op verzoek proceskosten van eiser;per onterechte beslissing van verweerder verzonden op 27 januari 2020; per compensatie tijd en geld welke ik moest gebruiken met behandeling van het bezwaarschrift, ingediende beroep (HAA 16/5683 MRB-ingediende beroepschrift, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, betaalde griffierecht € 46,-);per compensatie tijd en geld welke ik moest gebruiken met behandeling van het bezwaar van 23 september 2019, met ingediende formulier ingebrekesteling,met ingediende beroepschrift van 27 december 2019,met ingediende beroepschrift van 09 maart 2020;met ingediende hoger beroepschrift,met ingediende verweerschriften van 04-02-2020 en van 07-05-2020,met ingediende hoger beroepschrift in cassatie(€ 250), administratie kosten-betaalde aangetekende postbezorging, papier,verf naar printer-matteriele schade € 1650,- en immateriele schade € 5000,- als morele schade is veroorzaak per mee- stres, frustratie, psychische trauma,depresie (ik blijfde 16 dagen in september 2017 bij ziekhuis in Slowakije met depresie welke ik heb in Nederland gekregen-inspecteur van de Belastingdienst [C] heeft met poltie in [S] en met [B] en [E] (Technische dienst van [F]) geinstaleerd gehoorde aparaat in mijn vorige huis op [b-straat] in [R]; [B] van Technische dienst van [R] heeft aan mee draigende sms berichten verzonden;opzettelijk overschrijden van redelijke termijnen van rechtbank Zeeland-West Brabant (BRE 16/8311 ; BRE 17/2859 ; BRE 17/2767 ; BRE 16/1473; BRE 17/492 ; BRE 17/34 ; BRE 17/35 ; BRE 16/7942 ; BRE 16/1807 ; BRE 16/1864 ; BRE 16/1863 ; BRE 16/4086 ; BRE 16/4871 ; BRE 17/1214 ; BRE 16/5160 ; BRE 16/3603; BRE 16/3602 ; BRE 16/3531 ; BRE 16/4323), van rechtbank Noord Holland (HAA 16/5683 MRB, HAA 17/1734 ; HAA 17/189 ; HAA 17/1353 ), van Gerechtshof s'Hertogenbosch(BK-SHE 16/03778,BK-SHE 16/03643,BK-SHE; 16/03644, BK-SHE 16/03790,BK-SHE 16/03649, BK-SHE 16/03648),per opzettelijk onrechtmatigde, ongegronde,discrimineerde uitspraken van rechtbank Zeeland-West Brabant((BRE 16/2869 ; BRE 16/7942 ; BRE 16/4086 ; BRE 16/1045 ; BRE 17/492 ; BRE 17/34 ; BRE 17/35 ;BRE 16/4871 ; BRE 16/3489-uitspraak op verzet; BRE 16/5160 ; BRE 16/3603 ; BRE 16/3602 ; BRE 16/4323 ; BRE 16/3531 ), van rechtbank Noord-Holland(HAA 17/1734 ; HAA 17/189-uitspraak op beroep en op verzet ;HAA 17/1353),onterechte genomde aanslag motorrijtuigenbelasting van 17 augustus 2016,onterechte genomde dwangsom van 06 september 2019, niet op tijd beslissen op bezwaar van eiser van 26 september 2021,onterechte genomde beslissing van 27 januari 2020(datum 12 december 2019), hoe is in 21e eeuw mogelijk,dat inspekteurs van Nederlandse Nationale Institutie-Belastingdienst kunnen opzettelijk onrechtmatigde,ongegronde naheffingsaanslag en beslissing op bezwaar van mee genomen,niet op tijd beslissen en opzettelijk mee om geld willen stelen?!
Conclusie
Gelet hierop wil ik om uitspraak te vragen:
Hoge Raad:
- —
verklaart het hoger beroep in cassatie gegrond;
- —
vernietigt de uitspraak van hof;
- —
verklaart het beroep tegen niet op tijd beslissen als gegrond;
- —
gelast dat de ontvanger moet een dwangsom van bedrag € 1442,- aan eiser betalen; -verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; -het aanslag mottorijtuigenbelasting 2012, aanslagnummer: […] moet de ontvanger afgewezen;
- —
de ontvanger moet een matteriele schade van bedrag € 1400,- aan eiser betalen;
- —
staatsecretaris van financien moet een matteriele schade van bedrag € 250,- en immateriele schade van bedrag € 5000,- aan eiser betalen;
Hierbij ontvangt u mij verzoek om betalingsonmacht griffierecht het hoger beroep in cassatie en verzoek om schadevergoeding te doen.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑05‑2023
Artikel 26 AWR:1.In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld,indien het betreft:a)een belastingsaanslag,daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, ofb)een voor bezwaar vatbare beschikking.2.De voldoening of afdracht op aangifte, dan wel de inhouding door een inhoudingsplichtige, van een bedrag als belasting wordt voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur.de wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing,voorzover de aard van de voldoening, de afdracht of de inhouding zich daartegen niet verzet.
Uitspraak 26‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Procesrecht; art. 12 Invorderingswet 1990; art. 3 Kostenwet invordering rijksbelastingen; artt. 4:17 en 7:10 Awb; kosten betekening dwangbevel; betwisting verzending aanmaning; tijdstip van ingebrekestelling wegens niet-tijdig beslissen op bezwaar.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/04591
Datum 26 mei 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] , Slowakije, (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 september 2021, nr. 20/005901., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 20/249) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging en een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
De Ontvanger heeft op 6 september 2019 per post een dwangbevel als bedoeld in artikel 12 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) aan belanghebbende, woonachtig in Slowakije, betekend met bevel tot betaling van een aan belanghebbende opgelegde belastingaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking. In dat dwangbevel heeft de Ontvanger belanghebbende op de voet van artikel 3, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: de Kostenwet) voor die betekening bij beschikking een bedrag van € 154 in rekening gebracht (hierna: de betekeningskosten).
2.2
Belanghebbende heeft bij brief van 23 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de betekeningskosten.
2.3
Bij brief van 25 november 2019 heeft belanghebbende de Ontvanger in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. Deze brief is bij de Ontvanger binnengekomen op 3 december 2019.
2.4
Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2019 heeft de Ontvanger het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5
Belanghebbende heeft op 27 december 2019 beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2.6
De Ontvanger heeft belanghebbende op 27 januari 2020 per aangetekende post een kopie van de uitspraak op bezwaar toegezonden. Op 9 maart 2020 heeft belanghebbende bij de Rechtbank een beroepschrift ingediend tegen deze uitspraak op bezwaar.
2.7
De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de ingebrekestelling prematuur is geweest en heeft daarom het verzoek om een dwangsom wegens het te laat beslissen op het bezwaar afgewezen.Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar heeft de Rechtbank wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
3. De oordelen van het Hof
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
3.1
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft namelijk bevestigd dat hij de uitspraak op bezwaar in elk geval heeft ontvangen op 5 februari 2020. Dat was voordat de Rechtbank op 9 september 2020 uitspraak heeft gedaan. In een dergelijk geval dient de Rechtbank, aldus het Hof, zo’n beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De verschuldigdheid van een dwangsom
3.2
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Ontvanger niet een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen op het bezwaar is verschuldigd. De Ontvanger heeft in de procedure een schriftelijke ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift overgelegd. In die ontvangstbevestiging, gedagtekend 2 oktober 2019, wordt belanghebbende meegedeeld dat het bezwaarschrift op 26 september 2019 is ontvangen en dat de termijn voor de beslissing op het bezwaar op de voet van artikel 7:10, lid 3, Awb met ten hoogste zes weken wordt verdaagd. Bij het Hof heeft belanghebbende gesteld dat deze ontvangstbevestiging niet aan hem is verzonden en dat daarom niet ervan mag worden uitgegaan dat de Ontvanger de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar heeft verlengd. Het Hof heeft de juistheid van die stelling in het midden gelaten. Als die stelling juist zou zijn, had de Ontvanger volgens het Hof – uitgaande van de dagtekening van het dwangbevel (6 september 2019) – op grond van artikel 7:10, lid 1, Awb uiterlijk op 29 november 2019 uitspraak op bezwaar moeten doen. Aangezien de ingebrekestelling is gedagtekend 25 november 2019, is deze naar het oordeel van het Hof prematuur gedaan. De omstandigheid dat de ingebrekestelling op 3 december 2019 door de Ontvanger is ontvangen, doet daaraan volgens het Hof niet af, omdat voor de vraag of een ingebrekestelling prematuur is, moet worden aangesloten bij de datum waarop iemand in gebreke wordt gesteld.
Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar
3.3.1
Het Hof heeft verder geoordeeld dat de Rechtbank het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep. Volgens het Hof heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld, omdat de Ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de op 12 december 2019 gedagtekende uitspraak op bezwaar eerder dan op 27 januari 2020 heeft verzonden. Het Hof heeft daarop – in cassatie onbestreden – beslist dat het de zaak niet terugwijst naar de Rechtbank maar de zaak zelf afdoet.
3.3.2
Het geschil over de vraag of de Ontvanger terecht de betekeningskosten in rekening heeft gebracht, was volgens het Hof in hoger beroep beperkt tot de vraag of belanghebbende voorafgaand aan de betekening van het dwangbevel is aangemaand, hetgeen belanghebbende betwist. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat belanghebbende wel tevoren is aangemaand. Hij heeft ter onderbouwing van dat standpunt een kopie van een door hem op schrift gestelde en aan belanghebbende gerichte aanmaning, met dagtekening 22 mei 2018, overgelegd (hierna: de aanmaning) met daarbij gevoegd een rapport van de Belastingdienst over de verzending daarvan.Het Hof heeft geoordeeld dat de Ontvanger met dit rapport over de verzending van de aanmaning aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning op 18 mei 2018 ter post is bezorgd. Volgens het Hof heeft de Ontvanger met de overlegging van bewijs van inschrijving van belanghebbende in de Basisregistratie Personen tevens aannemelijk gemaakt dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet het vermoeden rechtvaardigt dat de aanmaning niet op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden. Het Hof heeft hieraan de gevolgtrekking verbonden dat de Ontvanger geen nader bewijs van de bekendmaking van de aanmaning hoefde te leveren. Het Hof is daarom tot het oordeel gekomen dat de Ontvanger terecht de betekeningskosten in rekening heeft gebracht en heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
4. Beoordeling van de klachten
4.1
Voor zover de klachten zich richten tegen het hiervoor in 3.1 vermelde oordeel van het Hof, falen zij. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht.
4.2.1
De klachten richten zich verder onder meer tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof dat belanghebbende de Ontvanger prematuur in gebreke heeft gesteld.
4.2.2
De klachten slagen in zoverre. Voor de beoordeling of een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, lid 3, Awb prematuur heeft plaatsgevonden, is niet de datum van verzending van die ingebrekestelling bepalend, maar de datum van ontvangst daarvan door het bestuursorgaan.2.Het Hof heeft dit miskend.
4.3.1
Verder richten de klachten zich tegen het hiervoor in 3.3.2 weergegeven oordeel van het Hof dat de aanmaning op 18 mei 2018 aan belanghebbende is verzonden.
4.3.2
De klachten slagen ook in zoverre. Indien de belanghebbende, zoals in dit geval, stelt dat een aanmaning tot betaling van een belastingaanslag hem niet heeft bereikt, ligt in die stelling een betwisting van de verzending van die aanmaning begrepen. In dat geval dient de ontvanger die verzending aannemelijk te maken. In een geval als het onderhavige, waarin de ontvanger stelt dat hij een aanmaning heeft bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken dat het desbetreffende poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Die bewijslast houdt mede in dat de ontvanger aannemelijk moet maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden.3.
4.3.3
Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde verzendrapport, waarop het Hof zijn oordeel over de verzending van de aanmaning heeft gebaseerd, houdt in dat een partij documenten, waarvan de aanmaning volgens de Ontvanger deel uitmaakt, “op 18-05-2018 is aangeboden aan POSTNL en SANDD ter verzending”. Dit verzendrapport maakt niet duidelijk of de aanmaning aan PostNL of aan Sandd is aangeboden. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over de vraag aan welk van deze postbedrijven de aanmaning is aangeboden. Indien het Hof van oordeel is dat dit niet van belang is voor de beoordeling of de aanmaning is verzonden, berust dat oordeel, gelet op hetgeen hiervoor in 4.3.2 is overwogen, op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, behoefde zijn oordeel nadere motivering, die ontbreekt.
4.4
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.2 en 4.3.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.
4.5.1
Wat betreft de betekeningskosten kan de Hoge Raad de zaak afdoen. De stukken van het geding geven geen uitsluitsel aan welk postvervoerbedrijf de aanmaning is aangeboden. Dat betekent dat in deze zaak niet is komen vast te staan aan welk postvervoerbedrijf dit poststuk is aangeboden. De Ontvanger heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de aanmaning aan een postvervoerbedrijf is aangeboden voor verzending aan belanghebbende.4.De Ontvanger heeft niet gesteld dat de aanmaning aan belanghebbende is uitgereikt. Dit een en ander brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat die aanmaning niet op de in artikel 3:41, lid 1, Awb bedoelde wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt. Dit heeft, gelet op de hoofdregel van artikel 12 IW 1990, tot gevolg dat de Ontvanger geen dwangbevel mocht uitvaardigen en dus ter zake van het betekenen van het dwangbevel ook geen kosten in rekening mocht brengen.5.Artikel 7, lid 2, van de Kostenwet staat hieraan niet in de weg aangezien die bepaling geen betrekking heeft op een verweer voor zover dat inhoudt dat de aanmaning niet is verzonden.Dit betekent dat het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep betreffende de betekeningskosten gegrond is.
4.5.2
Wat betreft de dwangsom moet verwijzing volgen. Het verwijzingshof moet opnieuw beoordelen of de Ontvanger een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar heeft verbeurd. Daaraan staat niet in de weg dat het beroep tegen dat niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk is.6.
5. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover daarbij het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond is verklaard en voor zover het Hof de beslissing van de Rechtbank over de dwangsom in stand heeft gelaten,
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de Ontvanger gegrond,
- vernietigt die uitspraak van de Ontvanger,
- vernietigt de beschikking waarbij de betekeningskosten in rekening zijn gebracht, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑05‑2023
Vgl. in dezelfde zin CRvB 10 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:642, rechtsoverweging 4.4.4.
Vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, rechtsoverweging 2.5.1.
Vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, rechtsoverweging 2.7.1.
Vgl. HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4156, rechtsoverweging 3.3.2.
Vgl. HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:787, rechtsoverweging 2.4.2.