CRvB, 22-12-2015, nr. 14/4136 WWB
ECLI:NL:CRVB:2015:4731
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
14/4136 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:4731, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑12‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Maatregel omdat betrokkene zonder bericht niet is verschenen bij de bemiddelingsgroep op 26 juni 2013. Ontkenning ontvangst oproep. Het gaat er in dit geding om dat betrokkene het vermoeden van ontvangst van de brief van 18 juni 2013 kan ontzenuwen en hierin is betrokkene niet geslaagd.
14/4136 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 juni 2014, 13/4882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.W.F. Menick, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. Arnold. Namens betrokkene is verschenen
mr. Menick.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt met ingang van 11 maart 2013 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 18 juni 2013 heeft appellant betrokkene in het kader van haar arbeidsverplichtingen uitgenodigd om deel te nemen aan een bemiddelingsgroep op 26 juni 2013. Betrokkene is zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 23 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 november 2013 (bestreden besluit), heeft appellant bij wijze van maatregel de bijstand van betrokkene met ingang van 1 juli 2013 verlaagd met 25% gedurende één maand. Aan de maatregel heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene zonder bericht niet is verschenen bij de bemiddelingsgroep op 26 juni 2013. Appellant heeft aan de hand van het postregistratie- en verzendsysteem Verseon vastgesteld dat de brief van 18 juni 2013 is verzonden. Verder zijn overige brieven en besluiten van appellant wel door betrokkene ontvangen en is niet gebleken van problemen met de postbezorging rond 18 juni 2013. Daarom gaat appellant ervan uit dat betrokkene de brief met de uitnodiging voor de bijeenkomst van 26 juni 2013 heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 23 juli 2013 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de brief van 18 juni 2013 door appellant is verzonden. Betrokkene dient dan de ontvangst van de brief op haar adres te ontzenuwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontkenning van de ontvangst door betrokkene van de brief van
18 juni 2013 niet redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat de verzending van de brief van 18 juni 2013 vaststaat en betrokkene heeft verklaard andere brieven van het college wel te hebben ontvangen. Daarmee is aannemelijk te achten dat zij de brief van 18 juni 2013 ook heeft ontvangen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423) is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde is ontvangen, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 18 juni 2013 op diezelfde datum aan het juiste adres van betrokkene is verzonden. Tussen partijen is in geschil of de ontvangst van deze brief door betrokkene redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3.
Betrokkene heeft gesteld de brief van 18 juni 2013 niet te hebben ontvangen. Deze enkele stelling is echter ontoereikend om het vermoeden van ontvangst van die brief op haar adres te ontzenuwen. De stelling van betrokkene dat zij op andere brieven van appellant in de regel wel reageert, heeft betrokkene niet onderbouwd en is onvoldoende concreet om redelijkerwijs te twijfelen aan de ontvangst van de brief van 18 juni 2013. De omstandigheid dat betrokkene andere brieven van appellant wel heeft ontvangen, rechtvaardigt bovendien juist het vermoeden van ontvangst als bedoeld in 4.1. Daarbij komt dat betrokkene, anders dan haar stelling dat zij altijd op brieven reageert, in bezwaar en beroep heeft verklaard dat zij eerder wel problemen met de post heeft gehad. Dat, zoals betrokkene heeft gesteld, er geen honderd procent garantie gegeven kan worden dat de post altijd aankomt, staat niet ter discussie. Het gaat er in dit geding om dat betrokkene het vermoeden van ontvangst van de brief van 18 juni 2013 kan ontzenuwen en hierin is betrokkene niet geslaagd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is buiten staat te ondertekenen
HD