Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 493 Overgangsbepalingen voor grote risicoblootstellingen
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025. De wijziging van lid 3, punt a), wordt toegepast vanaf 09-07-2024.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Tot 26 juni 2021 zijn de bepalingen betreffende grote blootstellingen van de artikelen 387 tot en met 403 van deze verordening niet van toepassing op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het verrichten van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten die worden beschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9, 10 en 11, bij Richtlijn 2014/65/EU, en waarop Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) op 31 december 2006 niet van toepassing was.
2.
Vervallen.
3.
In afwijking van artikel 400, leden 2 en 3, kunnen de lidstaten gedurende een overgangsperiode tot de inwerkingtreding van eventuele rechtshandelingen naar aanleiding van de toetsing overeenkomstig artikel 507, maar niet na 31 december 2028, de volgende blootstellingen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van artikel 395, lid 1, vrijstellen:
- a)
gedekte obligaties als bedoeld in artikel 129;
- b)
actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op regionale of lokale overheden van de lidstaten indien die vorderingen uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 20 % toegewezen zouden krijgen, alsmede andere blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door deze regionale of lokale overheden aan de vorderingen jegens welke uit hoofde van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, een risicogewicht van 20 % toegewezen zou worden;
- c)
blootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft met betrekking tot haar moederonderneming, andere dochterondernemingen van de moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen en gekwalificeerde deelnemingen, voor zover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is, overeenkomstig deze verordening, Richtlijn 2002/87/EG of gelijkwaardige in een derde land geldende standaarden; blootstellingen die niet aan deze criteria voldoen, worden, ongeacht of zij van artikel 395, lid 1, van deze verordening zijn vrijgesteld, behandeld als blootstellingen met betrekking tot derden;
- d)
actiefposten die vorderingen op, en andere blootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, met betrekking tot regionale of centrale kredietinstellingen vertegenwoordigen waarmee de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen tot een netwerk behoort en die op grond van die bepalingen belast zijn met de verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk;
- e)
actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot kredietinstellingen vertegenwoordigen, aangegaan door kredietinstellingen waarvan er één op niet-concurrerende basis werkzaam is en in het kader van wetgevingsprogramma's of overeenkomstig haar statuten leningen verstrekt of waarborgt waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren, waarbij de overheid op de een of andere wijze toezicht houdt en er beperkingen gelden voor de besteding van de leningen, op voorwaarde dat de respectieve blootstellingen voortvloeien uit dergelijke leningen die via kredietinstellingen worden doorgegeven aan de begunstigden, of uit de waarborgen van deze leningen;
- f)
actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot instellingen vertegenwoordigen, mits die blootstellingen geen eigen vermogen van de instellingen vormen, uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan en niet in een belangrijke handelsvaluta luiden;
- g)
actiefposten die vorderingen op centrale banken vertegenwoordigen in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale valuta luiden;
- h)
actiefposten bestaande uit vorderingen op centrale overheden in de vorm van wettelijk vereiste liquiditeit die in overheidspapier worden aangehouden, en die in de nationale valuta luiden en gefinancierd zijn, mits, volgens het oordeel van de bevoegde autoriteit, de door een aangewezen EKBI toegekende kredietbeoordeling van deze centrale overheden als investeringswaardig is aan te merken;
- i)
50 % van de documentaire kredieten buiten de balanstelling van subklasse 4 en van de niet-opgenomen kredietfaciliteiten buiten de balanstelling van subklasse 3, als bedoeld in bijlage I, met een oorspronkelijke looptijd tot en met één jaar en met instemming van de bevoegde autoriteiten, 80 % van andere dan leninggaranties met een wettelijke of regelgevingsbasis die voor de leden worden verstrekt door onderlinge garantiesystemen met de status van kredietinstelling;
- j)
wettelijk vereiste garanties die worden gebruikt wanneer een hypothecaire lening, die wordt gefinancierd door de uitgifte van obligaties met een hypotheek als onderpand, wordt betaald aan de hypotheeknemer vóór de definitieve registratie in het kadaster, mits de garantie niet gebruikt wordt ter vermindering van het risico bij de berekening van de risicogewogen posten;
- k)
actiefposten die vorderingen op en andere blootstellingen met betrekking tot erkende beurzen vertegenwoordigen.
4.
In afwijking van artikel 395, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen toestaan elk van de in lid 5 van dit artikel bepaalde blootstellingen aan te gaan die aan de in lid 6 van dit artikel vermelde voorwaarden voldoen, en wel binnen de volgende limieten:
- a)
100 % van het tier 1-kapitaal van de instelling tot en met 31 december 2018;
- b)
75 % van het tier 1-kapitaal van de instelling tot en met 31 december 2019;
- c)
50 % van het tier 1-kapitaal van de instelling tot en met 31 december 2020.
De in de eerste alinea, onder a), b) en c), vermelde limieten gelden voor blootstellingswaarden na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403.
5.
De in lid 4 beschreven overgangsregelingen gelden voor de volgende blootstellingen:
- a)
actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen op centrale overheden, centrale banken of publiekrechtelijke lichamen van lidstaten;
- b)
actiefposten die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door centrale overheden, centrale banken of publiekrechtelijke lichamen van lidstaten;
- c)
andere blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door centrale overheden, centrale banken of publiekrechtelijke lichamen van lidstaten;
- d)
actiefposten die vorderingen op regionale of lokale overheden van lidstaten vertegenwoordigen, welke overeenkomstig artikel 115, lid 2, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot een centrale overheid;
- e)
andere blootstellingen met betrekking tot of gegarandeerd door regionale of lokale overheden van lidstaten, die overeenkomstig artikel 115, lid 2, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot een centrale overheid.
Voor de toepassing van de punten a), b) en c) van de eerste alinea gelden de in lid 4 van dit artikel beschreven overgangsregelingen uitsluitend voor actiefposten en andere blootstellingen met betrekking tot, of gegarandeerd door, publiekrechtelijke lichamen die overeenkomstig artikel 116, lid 4, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot een centrale, regionale of lokale overheid. Indien actiefposten en andere blootstellingen met betrekking tot, of gegarandeerd door, publiekrechtelijke lichamen overeenkomstig artikel 116, lid 4, worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot een regionale of een lokale overheid, gelden de in lid 4 van dit artikel beschreven overgangsregelingen uitsluitend indien blootstellingen met betrekking tot die regionale of lokale overheid worden behandeld als blootstellingen met betrekking tot een centrale overheid, overeenkomstig artikel 115, lid 2.
6.
De in lid 4 van dit artikel beschreven overgangsregelingen gelden uitsluitend indien een blootstelling als bedoeld in lid 5 van dit artikel, voldoet aan beide onderstaande voorwaarden:
- a)
aan de blootstelling zou een risicogewicht van 0 % worden toegekend overeenkomstig de op 31 december 2017 geldende versie van artikel 495, lid 2;
- b)
de blootstelling is aangegaan op of na 12 december 2017.
Voetnoten
Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).