Het cassatieberoep is, zo blijkt uit de cassatieakte, onbeperkt ingesteld. De verdachte is in hoger beroep vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde, terwijl hij voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is veroordeeld. Nu de cassatieakte dateert van 9 maart 2017, geldt in de onderhavige zaak nog de door de Hoge Raad tot 1 juli 2018 gehanteerde regel dat in zaken met meer dan één, cumulatief ten laste gelegd feit het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep in cassatie pleegt te worden opgevat als niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van het cumulatief ten laste gelegde feit, in de onderhavige zaak het onder 1 ten laste gelegde. Zie HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59 m.nt. Mevis en HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, rov. 1.6.
HR, 18-06-2019, nr. 17/04292
ECLI:NL:HR:2019:973
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
17/04292
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:973, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:259
ECLI:NL:PHR:2019:259, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:973
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑11‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0124 met annotatie van J.H.J. Verbaan
JIN 2019/129 met annotatie van Oort, C. van
NJ 2019/463 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2019/220
JIN 2019/129 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 68 Sr en 313 Sv, wijziging tll. Toevoeging subsidiair feit, nl. opzet- of schuldheling van gebaksvorkjes gestolen uit woning gelegen te A (art. 416.1. resp. 417bis.1 Sr), aan oorspronkelijk tlgd., nl. medeplegen diefstal van voorwerpen, waaronder gebaksvorkjes, in/uit woning gelegen te A, gedurende voor nachtrust bestemde tijd, d.m.v. braak, verbreking en/of inklimming (art. 310 jo. 311 Sr). HR herhaalt ECLI:NL:HR:2011:BM9102 m.b.t. maatstaf voor de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit'. Het Hof heeft de vordering wijziging tll. ten onrechte toegewezen. De delictsomschrijving van diefstal en die van (opzet-/schuld)heling strekken tot bescherming van het vermogen van de rechthebbende. Echter is gekwalificeerde diefstal tlgd. en houden de tlgd. strafverzwarende omstandigheden tevens verband met de bescherming van andere belangen, o.a. bescherming van de huisvrede. Bewezenverklaring daarvan leidt o.g.v. art. 311.2 Sr tot een aanmerkelijk hoger strafmaximum dan dat van art. 310 Sr. I.v.m. de strafverhogende omstandigheden onder art. 311.1 onder 3o-5o Sr gelden ook specifieke eisen m.b.t. tijd, plaats en wijze van uitvoering van de diefstal. Het verschil in de juridische aard van de aan verdachte in de tll. en de vordering wijziging tll. verweten feiten alsook tussen de daarin omschreven gedragingen is i.c. dermate groot dat geen sprake is van "hetzelfde feit" a.b.i. art. 68 Sr. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/04292
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 maart 2017, nummer 20/002028-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen.
2.2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 14 februari 2015, omstreeks 01:30 uur, althans gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), heeft weggenomen een huistelefoon en/of een portemonnee en/of 40 euro en/of 12 gebaksvorkjes en/of sieraden (trouwring en/of kettingen en/of dasspelen en/of gouden bedeltjes en/of manchetknopen en/of oorbellen) en/of 12 lepeltjes en/of een bestekdoos met inhoud en/of 11 kristallen onderzetters en/of 6 blikjes bier (Heineken) en/of sleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming."
2.2.2.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde wordt gewijzigd, aldus dat daaraan subsidiair wordt toegevoegd dat:
"hij op of omstreeks 14 februari 2015 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, 8 gebaksvorkjes (welke waren weggenomen uit de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof."
2.2.3.
Het Hof heeft deze vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt dienaangaande het volgende in:
"De advocaat-generaal is van oordeel dat de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd en legt de noodzakelijk geoordeelde wijziging schriftelijk aan het hof over en vordert dat die wijziging zal worden toegelaten.
De raadsman verzet zich tegen de onderhavige wijziging van de tenlastelegging nu er naar zijn mening een substantieel verschil zit tussen de delictsomschrijvingen van enerzijds diefstal met braak en anderzijds heling.
(...)
Het hof wijst, gehoord verdachte en de raadsman, de vordering (...) toe nu de tenlastelegging naar het oordeel van het hof hetzelfde feitencomplex betreft."
2.3.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 310 Sr:
"Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
- Art. 311 Sr:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
(...)
3°. diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
4°. diefstal door twee of meer verenigde personen;
5°. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;
(...)
2. Indien de onder 3° omschreven diefstal vergezeld gaat van een der in onder 4° en 5° vermelde omstandigheden, wordt gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd."
- Art. 416, eerste lid aanhef en onder a, Sr:
"Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
- Art. 417bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr:
"Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.4.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit', dient de rechter in de situatie waarop
art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten. Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip 'hetzelfde feit' vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr. Bij de toepassing van art. 68 Sr en 313 Sv moet aan de hand van dezelfde maatstaf worden beoordeeld of sprake is van 'hetzelfde feit' (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).
2.5.
De aan de verdachte verweten gedraging is in de tenlastelegging omschreven als - kort gezegd - diefstal van diverse voorwerpen, waaronder twaalf gebaksvorkjes, door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, door middel van braak, verbreking en/of inklimming, op of omstreeks 14 februari 2015 omstreeks 01.30 uur te [woonplaats] in/uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] . De tenlastelegging is aldus toegesneden op art. 310 Sr in verbinding met art. 311 Sr. De vordering tot wijziging van de tenlastelegging is toegesneden op - kort gezegd - opzet- dan wel schuldheling, als bedoeld in art. 416, eerste lid, Sr respectievelijk art. 417bis, eerste lid, Sr, van acht gebaksvorkjes, op of omstreeks 14 februari 2015 te [woonplaats] in elk geval in Nederland.
2.6.
De delictsomschrijving van diefstal in art. 310 Sr strekt evenals de delictsomschrijving van (opzet- dan wel schuld)heling in de kern tot bescherming van het vermogen van de rechthebbende. In het onderhavige geval ziet de tenlastelegging evenwel op gekwalificeerde diefstal, waarbij de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden tevens verband houden met de bescherming van andere belangen, waaronder de bescherming van de huisvrede, en de bewezenverklaring van die omstandigheden op grond van art. 311, tweede lid, Sr leidt tot een aanmerkelijk hoger strafmaximum dan dat van art. 310 Sr. In verband met de strafverhogende omstandigheden van art. 311, eerste lid aanhef en onder 3º-5º, Sr gelden ook specifieke eisen met betrekking tot tijd, plaats en wijze van uitvoering van de diefstal. Mede gelet daarop is het verschil in de juridische aard van de aan de verdachte in de tenlastelegging en de vordering tot wijziging van de tenlastelegging verweten feiten als ook tussen de daarin omschreven gedragingen dermate groot dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr. Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging daarom ten onrechte toegewezen.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, waaronder begrepen de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 19‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Wijziging tenlastelegging, art. 313 Sv. Diefstal met braak in vereniging in de nachtelijke uren (art. 311, eerste lid, onder 3, 4 en 5 Sr) en heling (art. 416 Sr) “hetzelfde feit”?
Nr. 17/04292 Zitting: 19 maart 2019 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 2 maart 2017 wegens “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld.1.Mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gedane vordering tot wijziging van de tenlastelegging heeft toegewezen.
4. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2 ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 14 februari 2015, omstreeks 01:30 uur, althans gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), heeft weggenomen een huistelefoon en/of een portemonnee en/of 40 euro en/of 12 gebaksvorkjes en/of sieraden (trouwring en/of kettingen en/of dasspelen en/of gouden bedeltjes en/of manchetknopen en/of oorbellen) en/of 12 lepeltjes en/of een bestekdoos met inhoud en/of 11 kristallen onderzetters en/of 6 blikjes bier (Heineken) en/of sleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.”
5. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2017 met bijlage blijkt dat de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de tenlastelegging onder 2 wordt gewijzigd door daaraan subsidiair het volgende toe te voegen:
“hij op of omstreeks 14 februari 2015 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, 8 gebaksvorkjes (welke waren weggenomen uit de woning aan de [a-straat 1] te Oosterhout) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.”
6. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de raadsman van de verdachte zich tegen de gevorderde wijziging heeft verzet, omdat er een “substantieel verschil zit tussen de delictsomschrijvingen van enerzijds diefstal met braak en anderzijds heling”.
7. Het hof heeft de vordering toegewezen en heeft in dat verband overwogen dat “de tenlastelegging naar het oordeel van het hof hetzelfde feitencomplex betreft”. Het hof heeft de verdachte bij arrest vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft het hof bewezen verklaard dat:
“hij op omstreeks 14 februari 2015 te Oosterhout, 8 gebaksvorkjes (welke waren weggenomen uit de woning aan de [a-straat 1] te Oosterhout) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
8. Het gaat in deze zaak om de uitleg van het begrip ‘hetzelfde feit’ in de zin van in art. 313, tweede lid, Sv. De inhoud van dit begrip is gelijk aan het feitsbegrip als bedoeld in art. 68 Sr (het ne bis in idem-beginsel). In februari 2011 heeft de Hoge Raad het toetsingskader voor de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’ verduidelijkt. De Hoge Raad overwoog:
“2.9.1. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit", dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
2.9.2. Uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr.”2.
9. Aandacht verdient een zaak waarin de aan de verdachte verweten gedraging in de tenlastelegging was omschreven als het helen van een damesfiets op 20 juli 2009 en in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging als de verduistering van een damesfiets in de periode van 13 juni 2009 tot en met 20 juli 2009. De beslissing tot toewijzing van de vordering kon de toets in cassatie doorstaan.3.De Hoge Raad overwoog:
“Zowel het verschil in de juridische aard van de aan de verdachte verweten feiten als het verschil tussen de omschreven gedragingen loopt niet zodanig uiteen dat geen sprake kan zijn van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr. De strafbaarstelling van (schuld)heling en verduistering strekt immers mede ter bescherming van het vermogen van de rechthebbende, terwijl de strafmaxima die op (schuld)heling en verduistering zijn gesteld, slechts in geringe mate uiteenlopen. Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging dus zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen toewijzen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat in de omstandigheden van het geval de desbetreffende gedragingen dezelfde fiets betreffen en als één feitencomplex kunnen worden aangemerkt, is evenmin onbegrijpelijk.”
10. De oorspronkelijke tenlastelegging in de onderhavige zaak is niet toegesneden op art. 310 Sr, maar op art. 311, onder 3°, 4° en 5°, Sr. De ten laste gelegde diefstal is aldus vergezeld van drie ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheden, te weten – kort gezegd – gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (onder 3°), in vereniging (onder 4°) en door middel van braak, verbreking en/of inklimming (onder 5°). Ingevolge art. 311, tweede lid, Sr, is op diefstal, begaan onder deze strafverzwarende omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren gesteld. De vraag rijst welke betekenis hieraan moet worden gehecht voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in art. 313 Sv.
11. Ik wijs in dit verband op een zaak waarin aanvankelijk ten laste was gelegd – kort gezegd – (primair) het (mede)plegen van en (subsidiair) medeplichtigheid aan diefstal met geweld en/of afpersing in de vorm van een gewapende overval op een coffeeshop. In hoger beroep vorderde de advocaat-generaal op de voet van art. 313 Sv aan deze tenlastelegging toe te voegen het witwassen dan wel het helen van een geldbedrag van € 1500,-. Het hof had deze vordering toegewezen en tegen die beslissing werd in cassatie opgekomen.4.De Hoge Raad oordeelde dat zowel het verschil in de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken als het verschil in de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld dermate groot waren dat geen sprake kon zijn van ‘hetzelfde feit’. Het hof had de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte toegewezen.5.De Hoge Raad wijdt geen overwegingen aan de ten laste gelegde concrete gedragingen en casseert reeds vanwege de uiteenlopende strekking en strafmaxima van de relevante strafbepalingen.
12. Uit het besproken arrest kan niet worden afgeleid dat de strafbaarstellingen van diefstal en heling als zodanig een dusdanig uiteenlopende strekking kennen, dat reeds op die grond geen sprake kan zijn van ‘hetzelfde feit’. Het ging in de desbetreffende zaak immers om diefstal met geweld, terwijl de Hoge Raad verwees naar de uiteenlopende strekking en strafmaxima. Waar heling en diefstal een strafmaximum van vier jaren kennen, geldt voor diefstal met geweld een strafmaximum van negen jaren. Ten aanzien van de strekking van de strafbaarstelling van diefstal met geweld kan – uiteraard naast het belang van de bescherming van het vermogen van de rechthebbende - worden gedacht aan de bescherming van de lichamelijke integriteit. Kan hetzelfde worden gezegd ten aanzien van diefstal met braak in vereniging en in de nachtelijke uren en heling?
13. Ten tijde van de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht meende de meerderheid van de Staatscommissie voor de samenstelling daarvan (de Commissie-De Wal) dat alleen (bedreiging met) geweld “uit haren aard” een verzwarende omstandigheid bij diefstal was en dat alle overige verzwarende omstandigheden “een willekeurige greep” vormden en daarom niet in de wet zouden moeten worden opgenomen. Niettemin is er een groter aantal strafverzwarende omstandigheden bij diefstal tot stand gekomen, waaronder de in de onderhavige zaak ten laste gelegde.6.Ten aanzien van de in het huidige art. 311 Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheden werd gesproken van “eenige omstandigheden, die aan het misdrijf een zoo gevaarlijk karakter geven dat het wenschelijk is de gevallen in de wet te noemen”. In dat verband werden onder meer genoemd het nachtelijk uur waarop de diefstal plaatsvindt, “de schending der woning” en het aantal personen dat aan de diefstal deelneemt.7.
14. Uit het voorafgaande zou kunnen worden afgeleid dat (bedreiging met) geweld bij diefstal een meer zelfstandige positie inneemt dan de in art. 311, eerste lid, Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheden. De rubricering in een afzonderlijk wetsartikel (art. 312 Sr) zou daarop ook kunnen duiden. Ten aanzien van het toepasselijk strafmaximum geldt dat ook de omstandigheid dat op diefstal met geweld een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren is gesteld, terwijl diefstal onder één van de in art. 311, eerste lid, Sr genoemde omstandigheden wordt bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Ook dat zou een argument kunnen zijn voor een verschillende benadering.
15. Daar staat het volgende tegenover. In de onderhavige zaak is meer dan één strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in art. 311 Sr ten laste gelegd: diefstal in de nachtelijke uren in een woning, in vereniging en met braak. Dat brengt mee dat een vergelijkbaar strafmaximum geldt als bij diefstal met geweld, te weten een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren (vgl. art. 311, tweede lid, Sr). Dat strafmaximum verschilt aanzienlijk van het strafmaximum in geval van heling (vier jaren). Bovendien wordt de verdachte niet alleen verweten dat hij een inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, maar ook dat hij ’s nachts haar huisrecht heeft geschonden, door middel van braak, verbreking of inklimming. Het gaat bij de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal, kortom, om een verwijt dat veel meer omvat dan de enkele inbreuk op het vermogensrecht van het slachtoffer.
16. Gelet op het voorafgaande, kom ik tot de conclusie dat de met de strafbaarstelling van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal en heling beschermde rechtsgoederen uiteenlopen, terwijl de relevante strafmaxima aanzienlijk verschillen. De aan de verdachte gemaakte verwijten lopen daardoor aanzienlijk uiteen. In geval zou worden aangenomen dat het in dezen gaat om hetzelfde feit, zou dat betekenen dat na een vrijspraak wegens heling een vervolging ter zake van de gekwalificeerde diefstal op grond van art. 68 Sr niet meer mogelijk zou zijn. Dat gaat te ver. Ik meen dan ook dat het hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft toegewezen.
17. Daarbij komt dat ook de ten laste gelegde gedragingen uiteenlopen, zowel in aard en kennelijke strekking als wat betreft de tijd waarop, plaats waar en omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De als heling ten laste gelegde gedraging betreft het voorhanden hebben van acht gebaksvorkjes “op of omstreeks 14 februari 2015”, terwijl de als gekwalificeerde diefstal ten laste gelegde gedragingen zich hebben geconcentreerd op 14 februari 2015, omstreeks 01:30 uur. In het kader van de gekwalificeerde diefstal zijn veel meer gedragingen ten laste gelegd dan het enkele voorhanden hebben van de gebaksvorkjes, terwijl die gedragingen bovendien in tijd grotendeels hieraan zijn voorafgegaan. Enige overlap is niet uitgesloten. Met het wegnemen van de gebaksvorkjes heeft de betrokkene deze immers ook voorhanden.8.Die beperkte overlap lijkt mij evenwel – zeker in het licht van de uiteenlopende strekking en strafmaxima van de strafbepalingen – onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van ‘hetzelfde feit’.
18. Het middel slaagt.
19. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op het slagen van het middel, kan het tijdsverloop bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde worden gesteld.9.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2019
HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394 m.n.t Buruma.
HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3571, NJ 2013/177. Daarbij wijs ik erop dat de Hoge Raad ook ten aanzien van andere vermogensdelicten dan diefstal heeft overwogen dat de heler-steler-regel van toepassing is. Zie HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, NJ 2017/278 m.nt. Kooijmans, rov. 2.3.1.
HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503, NJ 2015/450 m.nt. Reijntjes.
Zie voor een vergelijkbare (niet gepubliceerde) zaak HR 13 november 2012, nr. 11/03839 en de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse voorafgaand aan het arrest. In deze zaak hoefde de onterechte toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging volgens Machielse bij gebrek aan belang aan de zijde van verdachte niet tot cassatie te leiden. De verdachte was immers niet veroordeeld voor de door de gewraakte wijziging van de tenlastelegging geïntroduceerde heling maar voor - kort gezegd - het medeplegen van de gewapende overval, welk feit reeds op de inleidende dagvaarding stond vermeld en waarop de wijziging van de tenlastelegging geen invloed heeft gehad. De Hoge Raad deed de zaak met toepassing van art. 81 RO af. In de onderhavige zaak heeft de bewezenverklaring juist wel betrekking op de gewijzigde tenlastelegging.
H.J. Smidt en J.W. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht. Volledige verzameling van regeeringsontwerpen, gewisselde stukken, gevoerde beraadslagingen enz., Haarlem: Tjeenk Willink 1891, deel II, p. 499-501. Hierover nader F.C.W. de Graaf, Meervoudige aansprakelijkstelling, Den Haag: Boom juridisch 2018, p. 133 e.v.
Smidt 1891, deel II, p. 500.
De overlap is evenwel minder evident dan in de zaak die leidde tot HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503, NJ 2015/450 m.nt. Reijntjes, waarin aanvankelijk onder meer medeplichtigheid in de vorm van begunstiging achteraf ten laste was gelegd.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.5.3
Beroepschrift 16‑11‑2017
CASSATIESCHRIFTUUR
Inzake: [appellant] / Cassatie II
Parketnummer: 20/002028-15
Griffienr. HR.: S 17/04292
Edelhoogachtbaar College,
Aangezien appellant ten deze,
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats], wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], in deze zaak domicilie gekozen hebbende ten kantore van de advocaat mr. M.A. Oosterveen, aan de Van Vollenhovenstraat 15a te 3016 BE Rotterdam, welke in deze bepaaldelijk door appellant gevolmachtigd is cassatieberoep in te stellen en middelen ter cassatie in te dienen,
zich niet kan vinden in het arrest van het Gerechtshof te Den Bosch van 2 maart 2017 gewezen in de strafzaak met rolnummer 20-002028-15 en parketnummer 02-800110-15, heeft hij daartegen cassatie ingesteld. In verband met dit cassatieberoep wenst hij de navolgende cassatiemiddelen aan te voeren:
Cassatiemiddel I:
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt doordat het Gerechtshof te Den Bosch ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, zoals gedaan ter terechtzitting van 16 februari 2017 door de Advocaat Generaal, waarbij subsidiair heling ten laste is gelegd, toegewezen kon en diende te worden en zulks vervolgens ook gedaan heeft en [appellant] vervolgens (alleen) voor dit feit zoals bij deze wijziging ten laste gelegd, heeft veroordeeld.
Toelichting:
Inleiding:
Aan [appellant] werd onder feit 2 op zijn dagvaarding verweten de diefstal met braak, gedurende de nachtelijke uren, vanuit een woning gelegen aan de [a-straat] nr. [01] te [a-plaats], op 14 februari 2015 om 01.30 uur tezamen en in vereniging met anderen, waarbij diverse goederen, te weten een huistelefoon, en/of een portemonnee, en/of 40 euro en/of 12 gebaksvorkjes en/of sieraden (trouwring en/of kettingen en/of dasspelen en/of gouden bedeltjes en/of manchetknopen en/of oorbellen) en/of 12 lepeltjes en/of een bestekdoos met inhoud en/of 11 kristallen onderzetters en/of 6 blikjes bier (Heineken) en/of sleutels, in elk geval goederen, toebehorende aan [benadeelde], werden weggenomen.
Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting bij het Gerechtshof te Den Bosch, heeft de Advocaat Generaal een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ingediend.
In deze vordering, werd verzocht subsidiair onder feit 2, toe te voegen (en aldus ten laste te leggen) de heling van 8 gebaksvorkjes (welke waren weggenomen uit de woning aan de [a-straat] [01] te [a-plaats]).
[appellant] heeft zich verzet tegen deze wijziging van de tenlastelegging omdat zijns inziens sprake was van een ander strafbaar feit en een ander feitencomplex. In casu was er sprake van een substantieel verschil van de delictsomschrijving van enerzijds de diefstal met braak en anderzijds de ten laste gelegde heling (zeker in deze zaak).
Het Hof heeft echter de wijziging wel toegestaan en de vordering toegewezen. Uiteindelijk is [appellant] door het Hof ten slotte veroordeeld voor de heling.
Dit is naar de overtuiging van [appellant] niet terecht.
Juridisch kader:
Het juridisch kader in deze zaak is zeer duidelijk door de Hoge Raad omschreven in haar uitspraak ECLI:NL:HR:2011:BM9102.
De Hoge Raad omschreef het kader voor beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van ‘hetzelfde feit’ in dit verband in haar arrest van 01-02-2011 als volgt:
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet, de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet, de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, omschreven verwijten te vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A)
De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
- (i)
de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- (ii)
de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B)
De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Beoordeling van deze zaak:
Zowel het verschil in de juridische aard van de aan verdachte verweten feiten, als het verschil tussen de omschreven gedragingen, is dermate groot dat geen sprake kan zijn van ‘hetzelfde’ feit in de zin van art. 68 Sr. Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging dus ten onrechte toegewezen (en [appellant] vervolgens ten onrechte voor dit feit veroordeeld).
In algemene zin is het vanzelfsprekend zo dat er een groot verschil is tussen de tenlastelegging van een diefstal met braak tijdens de nachtelijke uren, gepleegd in vereniging (311 lid 1 sub 3,4 en 5), en een heling (416) die alleen zou zijn gepleegd.
Het zijn wel beide vermogensdelicten, maar zowel de juridische aard van het delict als het beschermde rechtsbelang zijn anders.
Het zijn twee verschillende strafbare feiten die niet vallen onder dezelfde delictsomschrijving.
Het beschermde rechtsbelang van de diefstal (met braak, tijdens de nachtelijke uren, in vereniging) is de bescherming van het vermogen, meer in het bijzonder de eigendom en het bezit van roerende zaken (310). Artikel 311 beschermt daarenboven nog in het bijzonder eigendommen in situaties waarin deze zich bevinden in bijzonder beschermenswaardige ruimte (zoals een woning) en in bijzondere omstandigheden (in de nachtelijke uren).
Het beschermde rechtsbelang van de strafbaarstelling van heling is het tegengaan dat iemand profiteert van het misdrijf van een ander. In het bijzonder van een goed dat door misdrijf van een ander is verkregen. Ook het tegengaan van diefstal door het lucratieve karakter daarvan tegen te gaan kan als oogmerk van de strafbaarstelling van dit feit worden gezien. De uitdrukking ‘De heler maakt de dief’ is in dit verband veelzeggend.
Het feit dat een dief niet de heler kan zijn van de door hemzelf gestolen goed, geeft tegelijkertijd echter ook zeer duidelijk aan dat het hier om twee volledig verschillende rechtsbelangen gaat en twee verschillende strafbare feiten.
Het strafmaximum voor diefstal met braak in vereniging in de nachtelijke uren, is 9 jaar gevangenisstraf.
Het strafmaximum voor een heling is 4 jaar.
Ook daar dus een groot verschil. Meer dan 2x zoveel straf.
Bovendien — en dat is in deze zaak nog wel het meest in het oog springend — is het zo dat datgene dat aan de verdachte in casu feitelijk primair werd verweten, te weten om 01.30 uur met anderen inbreken in een woning aan de [a-straat] door daar de ruit van de achterdeur te breken, terwijl de bewoners daar lagen te slapen en daarna diverse goederen weg te nemen, een heel ander feitencomplex betreft dan het na wijziging ten laste gelegde, subsidiaire feit.
Hetgeen uiteindelijk (na de wijziging) door het Hof bewezen is verklaard. Namelijk het buiten in Oosterhout rondlopen met een tas met daarin gebaksvorkjes die van een diefstal afkomstig waren terwijl je had kunnen weten dat er iets mis was met die tas en dat het geen zuivere koffie was dat jouw vriend jou vroeg om die tas over te nemen.
Er is wel een verband tussen de feiten, de gebaksvorkjes, (al waren het er bij de diefstal in de tenlastelegging 12 en werden er 8 in de tas aangetroffen), maar wat er feitelijk is gebeurd (diefstal uit de woning / met een tas rondlopen waar gestolen goed in zat) en wat er juridisch wordt verweten (diefstal met braak / heling) is iets volledig anders;
In dit zelfde verband is ook van belang dat het Hof juist niet bewezen heeft geacht dat de heer [appellant] betrokken was bij de diefstal met braak vanuit de woning. Wij kunnen er dus vanuit gaan, dat hij daar niet was en dat hij met die diefstal met braak niets te maken had. Hij is daarvan vrijgesproken en dus verondersteld onschuldig.
Als dat als premisse wordt genomen, hoe kan het Hof dan aannemen dat het later op de avond rondlopen met een tas met gebaksvorkjes, terwijl je had kunnen vermoeden dat in die tas gestolen goed zat, gezien kan worden als hetzelfde feit of hetzelfde feitencomplex?
Er is sprake van een grote mate van verschil tussen de gedragingen die van belang zijn voor een bewezenverklaring van de verschillende strafbare feiten, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen (inbreken in een woning / met gestolen goederen op straat rondlopen) als wat betreft de tijd waarop (om 01.30 uur inbreken / om 02.25 uur over straat lopen met gestolen goederen), de plaats waar (inbraak aan de [a-straat] [01] / heling op de Ridderstraat) en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht (totaal verschillende omstandigheden).
De conclusie kan derhalve geen andere zijn dan dat er sprake is van de situatie die in artikel 313 lid 2 Sv wordt omschreven namelijk: ‘In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als een gevolg waarvan de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit, in den zin van 68 van het Wetboek van Strafrecht zou inhouden.’
Dat is in casu wel gebeurd en wel toegelaten door het Hof. Ten onrechte. Derhalve dient het arrest van het Hof vernietigd te worden en dient [appellant] alsnog integraal vrij te worden gesproken.
Weshalve:
[appellant] u verzoekt het arrest van het Hof te Den Bosch van 2 maart 2017 te vernietigen en hem vrij te spreken.
Rotterdam, 16 november 2017
mr. M.A.Oosterveen