Vgl. HR 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4497, rov. 3.2.
HR, 21-10-2022, nr. 22/01946
ECLI:NL:HR:2022:1540
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-10-2022
- Zaaknummer
22/01946
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1540, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:807, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2022:351, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2022:807, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1540, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑10‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01946
Datum 21 oktober 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: verzoekster,
tegen
[de bewindvoerder] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak 8875444 \ MP VERZ 20-1862 van de kantonrechter te Zutphen van 1 april 2021;
de beschikking in de zaak 200.296.285 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 januari 2022.
Verzoekster heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook is de procesinleiding niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 426a lid 1 Rv opnieuw in te dienen. Verzoekster heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat zij in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat zij niet erin is geslaagd een advocaat bij de Hoge Raad bereid te vinden de procesinleiding te ondertekenen en in te dienen, maakt dit niet anders.1.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 21 oktober 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑10‑2022
Conclusie 09‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Ontvankelijkheid. Instellen cassatieberoep in verzoekprocedure zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01946
Zitting 9 september 2022
CONCLUSIE
E.B. Rank-Berenschot
In de zaak
[verzoekster]
tegen
[de bewindvoerder] B.V.
Deze conclusie betreft de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij brief houdende ‘cassatieverzoek subsidiair een middel tot cassatie in het belang van de wet’, binnengekomen bij de griffie van de Hoge Raad op 15 april 20221.(hierna: de procesinleiding),2.heeft [verzoekster] (hierna: [verzoekster]) zonder tussenkomst van een advocaat of andere gemachtigde cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van 18 januari 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: de bestreden beschikking).3.
1.2
[verzoekster] is de moeder van een meerderjarige dochter met een licht verstandelijke beperking, autisme en triple-X-syndroom, alsmede een post traumatische stress-stoornis (PTSS) door ervaringen in haar kindertijd (hierna: de dochter).4.Bij beschikking van 12 juni 2017 van de kantonrechter is een mentorschap ten behoeve van de dochter ingesteld, alsmede een bewind ingesteld over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die de dochter (zullen) toebehoren. Daarbij heeft de kantonrechter [de bewindvoerder] B.V. (hierna: [de bewindvoerder]) tot bewindvoerder en mentor benoemd.5.In november 2020 heeft [verzoekster] verzocht [de bewindvoerder] ontslag te verlenen als mentor en [betrokkene 1] tot mentor te benoemen. Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht [betrokkene 1] als tweede mentor te benoemen. Bij beschikking van 1 april 2021 heeft de kantonrechter het primaire en subsidiaire verzoek van de moeder afgewezen.6.In de bestreden beschikking heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
1.3
Bij brief van 22 april 2022 heeft de griffie van de Hoge Raad aan [verzoekster] bericht dat het cassatieberoep niet op de voorgeschreven wijze is aangebracht, te weten door indiening van een procesinleiding in het webportaal van de Hoge Raad door een advocaat bij de Hoge Raad die [verzoekster] in het geding zal vertegenwoordigen. De griffie van de Hoge Raad heeft in de brief erop gewezen dat het verzuim kan worden hersteld door binnen twee weken na binnenkomst (dus uiterlijk op 29 april 2022) dezelfde procesinleiding opnieuw in te dienen, maar nu door een advocaat bij de Hoge Raad en via het webportaal van de Hoge Raad.
1.4
Bij brief van 29 april 2022 heeft [verzoekster] aan (de griffie van) de Hoge Raad te kennen gegeven te persisteren in haar cassatieberoep. Zij heeft aangegeven dat zij circa 80 advocaten bij de Hoge Raad heeft gevraagd de procesinleiding in te dienen, en dat zij hierop 25 negatieve reacties heeft ontvangen. Ook heeft de Deken van de Haagse Orde van Advocaten geweigerd een advocaat aan te wijzen. [verzoekster] acht dit in strijd met de (internationale) eisen van een eerlijk proces en tevens in strijd met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: VN-gehandicaptenverdrag).7.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
De vraag die moet worden beantwoord is of [verzoekster] ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Een cassatieberoep in een burgerlijke zaak kan alleen worden ingesteld met tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.8.In een verzoekprocedure, zoals deze procedure, moet het cassatieberoep op grond van artikel 426a lid 1 Rv worden aangebracht bij een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De procesinleiding moet op grond van artikel 30c in verbinding met artikel 426a lid 1 Rv langs elektronische weg worden ingediend. Daarvoor is het webportaal van de Hoge Raad aangewezen.9.Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad leidt het niet in acht nemen van deze voorschriften tot niet-ontvankelijkheid van verzoek(st)er tot cassatie in zijn of haar cassatieberoep.10.Dat is alleen anders indien de verzuimen zijn hersteld doordat dezelfde procesinleiding met inachtneming van de voorschriften opnieuw is ingediend. In dat verband hanteert de Hoge Raad een termijn van twee weken.11.
2.2
Herstel heeft in deze procedure niet plaatsgevonden.
2.3
Voor zover [verzoekster] ervan uitgaat dat zij op grond van artikel 6 EVRM en/of artikel 17 Grondwet recht heeft op een inhoudelijke behandeling door de Hoge Raad van de klachten in de door haar zonder tussenkomst van een advocaat ingediende procesinleiding, vindt haar standpunt geen steun in het recht. Ik verwijs hiervoor naar een conclusie van Advocaat-Generaal Hartlief,12.die op zijn beurt verwijst naar twee conclusies van plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer.13.Hieruit volgt – kort samengevat en voor zover relevant – het volgende:14.
- gelet op de bijzondere aard van de cassatieprocedure accepteert het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) dat in het nationale recht aan rechtzoekenden de eis wordt gesteld dat zij zich in cassatie laten bijstaan door een daartoe gekwalificeerde cassatieadvocaat;
- het Nederlandse stelsel van verplichte procesvertegenwoordiging en gefinancierde rechtsbijstand in cassatie is in lijn met de EHRM-rechtspraak. Artikel 426a lid 1 Rv schrijft, evenals art. 407 Rv, voor dat cassatieberoep wordt ingesteld door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad is dit vereiste niet in strijd met artikel 6 EVRM. De omstandigheid dat de rechtzoekende niet erin is geslaagd een advocaat bereid te vinden om cassatieberoep voor hem in te stellen, rechtvaardigt volgens de Hoge Raad geen uitzondering op het vereiste van verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie;
- bij de herziening van het cassatieprocesrecht is door de wetgever benadrukt dat de advocaat bij de Hoge Raad mede de functie heeft om door middel van het cassatieadvies te voorkomen dat de Hoge Raad met kansloze zaken wordt overvoerd. Ook de tuchtrechter voor advocaten gaat ervan uit dat het instellen van kansloze cassatieberoepen in strijd is met de gedragsnorm voor advocaten;
- de advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het aannemen en behandelen van zaken. Hij mag – en moet soms – dienst weigeren, mits op goede gronden en rekening houdend met de belangen van de cliënt, dus tijdig en zonder de cliënt onnodig op kosten te jagen;
- artikel 13 Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem de nodige rechtsbijstand te verlenen, aan de Deken van de Orde van Advocaten kan verzoeken een advocaat aan te wijzen (lid 1), in welk geval de aangewezen advocaat verplicht is zijn diensten te verlenen (lid 4). Ook bij deze vorm van ‘contractdwang’ verliest de advocaat niet zijn positie van ‘dominus litis’. Hij mag zich aan de zaak onttrekken als deze, na bestudering, onhoudbaar blijkt te zijn. Procesvertegenwoordiging is, met andere woorden, niet een door de wet opgedragen ambtsplicht; en
- artikel 17 Grondwet houdt niet in dat een wet in formele zin, zoals het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen vormvereisten zou mogen stellen aan een procesinleiding, zoals het vereiste (in de artikelen 407 Rv en 426a lid 1 Rv) van tussenkomst door een cassatieadvocaat. Evenmin behelst deze grondwetsbepaling een verbod van wettelijke maatregelen om kansloos te achten klachten weg te houden bij de cassatierechter dan wel deze op een vereenvoudigde wijze af te doen. Voorts staat artikel 120 Grondwet in de weg aan een toetsing door de rechter van het bepaalde in de artikelen 407 en 426a Rv aan artikel 17 Grondwet.
2.4
Ook het beroep van [verzoekster] op het VN-gehandicaptenverdrag leidt niet tot een ander oordeel. Dit verdrag heeft tot doel de bevordering, bescherming en waarborging van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid, alsmede de bevordering van de eerbiediging van hun inherente waardigheid.15.Het verdrag verplicht de verdragsluitende staten onder meer om personen met een handicap “op voet van gelijkheid met anderen de toegang tot een rechterlijke instantie” te garanderen.16.In deze zaak staat echter niet het recht op toegang tot de rechter van de dochter centraal, maar dat van [verzoekster] . Daarop heeft het VN-gehandicaptenverdrag geen betrekking.17.
2.5
Met betrekking tot het subsidiaire beroep van [verzoekster] op cassatie in het belang der wet geldt dat dit cassatieberoep alleen kan worden ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad.18.
2.6
Op grond van het voorgaande dient [verzoekster] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑09‑2022
De brief is gedateerd op 17 april 2022.
Hof Arnhem-Leeuwarden 18 januari 2022, zaaknummer 200.296.285, ECLI:NL:GHARL:2022:351.
Rov. 5.5 van de bestreden beschikking.
Rov. 3 van de bestreden beschikking.
Rov. 4.1 van de bestreden beschikking.
VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, Trb. 2007/169 (zie voor de inwerkingtreding op 14 juli 2016 Trb. 2016/105 en voor correcties van de vertaling Trb. 2014/113).
Dat is een advocaat die over bijzondere kwalificaties beschikt om in civiele cassatieprocedures te mogen optreden. Zie artikel 9j van de Advocatenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
De grondslag daarvoor is te vinden in artikel 30f Rv in verbinding met artikel 2 van het Besluit elektronisch procederen (Stb. 2020/410). In artikel 2.2.1 van het Procesreglement van de Hoge Raad (Stcrt. 2021/50896) is bepaald dat een procesdeelnemer die ingevolge een wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen daartoe gebruikmaakt van het webportaal van de Hoge Raad.
Zie o.a. HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125, RvdW 2022/198; HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:558, RvdW 2022/397. Voor wat betreft het voorschrift van artikel 30c lid 1 Rv (indiening langs elektronische weg) volgt de sanctie van niet-ontvankelijkheid uit artikel 30c lid 6, tweede volzin, Rv.
Zie de rechtspraak die in de voorgaande voetnoot is vermeld. Voor wat betreft het voorschrift van artikel 30c lid 1 Rv (indiening langs elektronische weg) volgt uit artikel 30c lid 6 Rv dat de rechter de gelegenheid moet geven het verzuim te herstellen binnen een door hem of haar te bepalen termijn.
A-G Hartlief, conclusie (ECLI:NL:PHR:2022:258, nr. 2.6) voor HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:822, RvdW 2022/567.
Plv. P-G Langemeijer, conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:754, nrs. 2.2-2.10) voor HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1786, RvdW 2018/1042; plv. P-G Langemeijer, conclusie (ECLI:NL:PHR:2020:310, nr. 2.2) voor HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:800, RvdW 2020/591.
Ik heb in deze samenvatting de bronverwijzingen weggelaten, die wel in de hiervoor genoemde conclusie van plv. P-G Langemeijer voor HR 28 september 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:754) zijn genoemd.
Artikel 13 VN-gehandicaptenverdrag.
Zie ook plv. P-G Langemeijer, conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:372, nr. 7) voor HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:573, RvdW 2019/499.