Vgl. HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977.
HR, 04-02-2022, nr. 21/04774
ECLI:NL:HR:2022:125
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-02-2022
- Zaaknummer
21/04774
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:125, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑02‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1195, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1195, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:125, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑02‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/04774
Datum 4 februari 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoekster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: [verzoekster] .
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beslissing in de zaak HA RK 21/187 van de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2021;
b. de beslissing in de zaak 200.301.704/01 van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2021.
Namens [verzoekster] heeft [betrokkene 1] tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.
Namens [verzoekster] heeft [betrokkene 1] schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook is de procesinleiding niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.1.Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 426a lid 1 Rv opnieuw in te dienen. [verzoekster] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat zij in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 4 februari 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑02‑2022
Conclusie 17‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Niet-ontvankelijkheid. Procesinleiding niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad. Art. 426a lid 1 Rv.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/04774
Zitting 17 december 2021
CONCLUSIE
T. Hartlief
In het cassatieberoep van
[verzoekster] B.V.
gericht tegen de beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2021
1. Bij brief van 3 november 2021 met bijlagen heeft [betrokkene 1] namens1.[verzoekster] B.V. cassatieberoep beoogd in te stellen tegen de beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2021 (zaaknummer 200.301.704/01). In die beslissing heeft de wrakingskamer [verzoekster] B.V. kort gezegd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam.2.De brief bevat verder een “incidenteel verzoek” met als inhoud dat Uw Raad beveelt dat de hoofdzaak bij de rechtbank Haarlem (lees: Noord-Holland, A-G) wordt aangehouden tot Uw Raad zijn oordeel heeft geveld over het cassatieberoep. Ik zal deze brief, hoewel deze niet de uiterlijke kenmerken daarvan draagt, gemakshalve aanduiden als ‘procesinleiding’.3.
2. Bij brief van 11 november 2021 heeft de griffie van de Hoge Raad aan [betrokkene 1] gemeld dat het cassatieberoep niet op de voorgeschreven wijze is aangebracht, te weten door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door een advocaat bij de Hoge Raad die [verzoekster] B.V. in het geding zal vertegenwoordigen. De griffie heeft, naar ik begrijp, de brief van 3 november 2021 met bijlagen geretourneerd.
3. Vervolgens heeft [betrokkene 1] zich per brief van 11 november 2011 – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat een cassatieberoep tegen een wrakingsbeslissing zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad kan worden ingesteld, waarbij hij heeft gewezen op het ontbreken van rechtspraak van Uw Raad daarover. In de brief wordt ‘nogmaals’ cassatieberoep ingesteld en wordt het ‘incidenteel verzoek’ herhaald.
4. Op grond van art. 426a Rv dient het cassatieberoep in een verzoekzaak te worden aangebracht door middel van een procesinleiding die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Mij ontgaat waarom voor een cassatieberoep gericht tegen een beslissing van de wrakingskamer een uitzondering zou gelden. Overigens volgt uit art. 39 lid 5 Rv dat – behoudens een beroep op een doorbrekingsgrond4.– geen voorziening en dus ook geen cassatieberoep tegen een dergelijke beslissing openstaat.
5. De procesinleiding is niet getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Het verzuim om art. 426a Rv in acht te nemen, kan volgens vaste rechtspraak van Uw Raad worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.5.Van deze mogelijkheid, waarop [verzoekster] B.V. door de griffie van de Hoge Raad bij brief van 16 november 2021 is gewezen, is geen gebruik gemaakt. Bij brief van 16 november 2021 heeft [betrokkene 1] aan de griffie van de Hoge Raad bevestigd dat het cassatieberoep wordt doorgezet zonder tussenkomst van een cassatieadvocaat.
6. [verzoekster] B.V. dient gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep. Aan het ‘incidenteel verzoek’ komt daarmee geen belang meer toe.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] B.V. in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2021
Als bijlage 2 bij de brief van 16 november 2021 heeft [betrokkene 1], die geen advocaat is, een volmacht van [verzoekster] B.V. van 3 november 2021 overgelegd.
Rb. Amsterdam 27 oktober 2021, zaakkenmerk HA RK 21/187.
Zie onder meer HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633, NJ 2016/35, rov. 3.4.
Zie bijvoorbeeld HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:804, RvdW 2020/590. In randnummer 2.7 van de aan die uitspraak voorafgaande conclusie van plv. P-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2020:242) wordt uiteengezet dat en waarom dit systeem de toets aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan doorstaan.