Ktr. Rotterdam 4 augustus 2016, zaaknummer: 2753972 CV EXPL 14-949 (niet gepubliceerd).
HR, 03-06-2022, nr. 22/00379
ECLI:NL:HR:2022:822
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-06-2022
- Zaaknummer
22/00379
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:822, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑06‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:258, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:1606, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2022:258, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:822, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑06‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/00379
Datum 3 juni 2022
ARREST
In de zaak van
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [verzoeker].
tegen
STICHTING TRIVIRE,
gevestigd te Dordrecht,
VERWEERSTER in cassatie.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/10/603186 / KG ZA 20-779 van de rechtbank Den Haag van 9 september 2020;
het arrest in de zaak 200.284.374/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 september 2021.
[verzoeker] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook voldoet de procesinleiding niet aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv, nu daarin niet een advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen die [verzoeker] in het geding in cassatie zal vertegenwoordigen. Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 407 lid 3 Rv opnieuw in te dienen. [verzoeker] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat hij in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, F.J.P. Lock en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 3 juni 2022.
Conclusie 18‑03‑2022
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00379
Zitting 18 maart 2022
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
[verzoeker] (hierna: ‘[verzoeker]’)
tegen
de Stichting Trivire (hierna: ‘Trivire’)
1. Feiten en procesverloop
1.1
In 2014 heeft Trivire bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam een ontbindings- en ontruimingsprocedure tegen [verzoeker] aanhangig gemaakt. Bij eindvonnis van 4 augustus 2016 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen Trivire en [verzoeker] ontbonden en [verzoeker] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen.1.Bij arrest van 31 maart 2020 heeft hof Den Haag het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.2.Bij arrest van 18 december 2020 heeft Uw Raad [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, omdat het cassatieberoep niet was ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, de procesinleiding niet voldeed aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv en [verzoeker] geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om deze verzuimen binnen twee weken te herstellen.3.
1.2
Begin juli 2020 heeft Trivire de ontruiming van de woning aangezegd tegen 10 september 2020. [verzoeker] heeft vervolgens een executiekortgeding tegen Trivire aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam om de ontruiming te voorkomen. Bij vonnis van 9 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [verzoeker] afgewezen.4.Bij arrest in kort geding van 7 september 2021 (het bestreden arrest) heeft het hof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.5.
1.3
Bij ‘cassatieschriftuur’ van 2 november 2021 (hierna: de ‘procesinleiding’) heeft [verzoeker] cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest, zonder tussenkomst van een advocaat of een andere gemachtigde. In de procesinleiding wordt ook geen advocaat bij de Hoge Raad aangewezen die [verzoeker] zal vertegenwoordigen, zoals bedoeld in art. 9j van de Advocatenwet. In de procesinleiding staat wel vermeld dat [verzoeker] op 22 oktober 2021 een negatief cassatieadvies heeft ontvangen en dat “het procesmonopolie” moet worden afgeschaft.6.
1.4
Bij brief van 5 november 2021 heeft de griffie van de Hoge Raad aan [verzoeker] bericht dat het cassatieberoep niet op de voorgeschreven wijze is ingediend, te weten (i) door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door (ii) een cassatieadvocaat die [verzoeker] in het geding zal vertegenwoordigen. De griffie van de Hoge Raad heeft in de brief erop gewezen dat beide verzuimen kunnen worden hersteld door binnen twee weken na binnenkomst van het beroep tot cassatie (op 2 november 2021) dezelfde procesinleiding opnieuw in te dienen, maar nu door een advocaat bij de Hoge Raad en via het webportaal van de Hoge Raad.
1.5
Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft [verzoeker] aan (de griffie van) de Hoge Raad te kennen gegeven dat hij zijn “pro se ingediende cassatieberoep niet heeft ingetrokken.” Bij email van 4 februari 2022 heeft de waarnemend griffier bij de Hoge Raad dit bevestigd door aan [verzoeker] te berichten dat hij zijn cassatieberoep doorzet zonder tussenkomst van een cassatieadvocaat, dat de griffie een zaaknummer zal aanmaken en het verschuldigde griffierecht in rekening zal brengen. [verzoeker] heeft het griffierecht vervolgens voldaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De vraag die moet worden beantwoord is of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Bij het beantwoorden van deze vraag is het volgende van belang.
2.2
Een cassatieberoep in een burgerlijke zaak kan alleen worden ingesteld met tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.7.In een vorderingsprocedure, zoals deze procedure, moet het cassatieberoep op grond van art. 407 lid 1 en lid 3 Rv worden ingesteld door middel van een procesinleiding, waarin een advocaat bij de Hoge Raad wordt aangewezen die eiser(es) tot cassatie in het geding zal vertegenwoordigen. De procesinleiding moet op grond van art. 30c lid 1 in verbinding met art. 407 lid 1 Rv langs elektronische weg worden ingediend. Daarvoor is het webportaal van de Hoge Raad aangewezen.8.
2.3
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het niet in acht nemen van deze voorschriften leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring van eiser(es) tot cassatie in het cassatieberoep.9.Dat is alleen anders indien de verzuimen zijn hersteld doordat dezelfde procesinleiding met inachtneming van de voorschriften opnieuw is ingediend. In dat verband hanteert de Hoge Raad een termijn van twee weken.10.
2.4
Herstel heeft in deze procedure niet plaatsgevonden (randnummer 1.5 hiervoor). [verzoeker] dient daarom op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
2.5
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat “het procesmonopolie” (de verplichting om in cassatie door een advocaat bij de Hoge Raad te worden vertegenwoordigd) moet worden afgeschaft,11.geldt dat dit aan het verkeerde adres is gericht. Eventuele afschaffing is aan de wetgever, niet aan de Hoge Raad. Ik volsta hier met de opmerking dat de wetgever afschaffing niet overweegt.
2.6
Voor zover [verzoeker] ervan uitgaat dat hij recht heeft op een inhoudelijke behandeling door de Hoge Raad van de klachten in de door hemzelf zonder tussenkomst van een cassatieadvocaat ingediende procesinleiding, vindt zijn standpunt geen steun in het recht. Ik verwijs hiervoor, net als A-G Wissink heeft gedaan in zijn conclusie voor het arrest van Uw Raad in de eerdere procedure tussen [verzoeker] en Trivire (randnummer 1.1 hiervoor),12.naar twee conclusies van de plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer.13.Aan die conclusies ontleen ik onder meer het volgende:14.
(i) gelet op de bijzondere aard van de cassatieprocedure − kort gezegd: de cassatierechter berecht niet zelf het geschil, maar beoordeelt klachten over schending van rechtsregels en/of vormfouten van de lagere rechter − accepteert het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het ‘EHRM’) dat in het nationale recht aan rechtzoekenden de eis wordt gesteld dat zij zich in cassatie laten bijstaan door een daartoe gekwalificeerde cassatieadvocaat;
(ii) het Nederlandse stelsel van verplichte procesvertegenwoordiging en gefinancierde rechtsbijstand in cassatie is in lijn met de EHRM-rechtspraak. Art. 407 lid 3 Rv schrijft voor dat cassatieberoep wordt ingesteld door tussenkomst van een cassatieadvocaat. Volgens de Hoge Raad is dit vereiste niet in strijd met art. 6 EVRM. De omstandigheid dat de rechtzoekende niet erin is geslaagd een cassatieadvocaat bereid te vinden om cassatieberoep voor hem in te stellen, rechtvaardigt volgens de Hoge Raad geen uitzondering op het vereiste van verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie;
(iii) bij de herziening van het cassatieprocesrecht is door de wetgever benadrukt dat de cassatieadvocaat mede de functie heeft om door middel van het cassatieadvies te voorkomen dat de Hoge Raad met kansloze zaken wordt overvoerd. Ook de tuchtrechter voor advocaten gaat ervan uit dat het instellen van kansloze cassatieberoepen in strijd is met de gedragsnorm voor advocaten;
(iv) de advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het aannemen en behandelen van zaken. Hij mag – en moet soms – dienst weigeren, mits op goede gronden en rekening houdend met de belangen van de cliënt, dus tijdig en zonder de cliënt onnodig op kosten te jagen; en
(v) art. 17 Grondwet15.(hierna: ‘Gw’) houdt niet in dat een wet in formele zin, zoals het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen vormvereisten zou mogen stellen aan een cassatieverzoekschrift, zoals het vereiste (in art. 407 Rv) van tussenkomst door een cassatieadvocaat. Evenmin behelst deze grondwetsbepaling een verbod van wettelijke maatregelen om kansloos te achten klachten weg te houden bij de cassatierechter dan wel deze op een vereenvoudigde wijze af te doen. Voorts staat art. 120 Gw in de weg aan een toetsing door de rechter van het bepaalde in art. 407 Rv aan art. 17 Gw.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑03‑2022
Hof Den Haag 31 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:483.
HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91.
Vzr. Rb. Rotterdam 9 september 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9017 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Hof Den Haag 7 september 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1606.
Randnummer 66. van de procesinleiding.
De grondslag daarvoor is te vinden in art. 30f Rv in verbinding met art. 2 van het Besluit elektronisch procederen (Stb. 2020/410). In art. 2.2.1 van het Procesreglement van de Hoge Raad (Stcrt. 2021/50896) is bepaald dat een procesdeelnemer die ingevolge een wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen daartoe gebruikmaakt van het webportaal van de Hoge Raad.
Zie onder meer – in de eerdere procedure tussen [verzoeker] en Trivire (randnummer 1.1 hiervoor) – HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91 en meer recent HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:257 en HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125, RvdW 2022/198. Voor wat betreft het voorschrift van art. 30c lid 1 Rv (indiening langs elektronische weg) volgt de sanctie van niet-ontvankelijkheid uit art. 30c lid 6, tweede volzin, Rv.
Randnummer 66. van de procesinleiding.
Randnummer 2.2. van de conclusie van A-G Wissink (ECLI:NL:PHR:2020:1038) voor HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91.
Randnummers 2.2 tot en met 2.10 van de conclusie van plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2018:754) voor HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1786, RvdW 2018/1042 en randnummer 2.2 van de conclusie van plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2020:310) voor HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:800, RvdW 2020/591.
Ik heb in deze opsomming de bronverwijzingen weggelaten, die wél in de hiervoor genoemde conclusies zijn vermeld.