Hof Den Haag 4 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1370.
HR, 18-02-2022, nr. 21/04877
ECLI:NL:HR:2022:257
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-02-2022
- Zaaknummer
21/04877
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:257, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑02‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1235, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:1370, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2021:1235, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 24‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:257, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑02‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/04877
Datum 18 februari 2022
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1],wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna: [eisers],
tegen
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de Provincie.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/538768/HA ZA 17-923 van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2019;
het arrest in de zaak 200.274.314/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook voldoet de procesinleiding niet aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv, nu daarin niet een advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen die [eisers] in het geding in cassatie zal vertegenwoordigen. Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 407 lid 3 Rv opnieuw in te dienen. [eisers] hebben evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat zij in hun beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 18 februari 2022.
Conclusie 24‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Niet-ontvankelijkheid. Geen advocaat bij de Hoge Raad aangewezen (art. 407 lid 3 Rv). Verzuim niet hersteld binnen daarvoor gegeven termijn.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04877
Zitting 24 december 2021
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
1. [verzoeker 1]
2. [verzoekster 2]
(hierna gezamenlijk: ‘ [verzoekers] ’)
tegen
provincie Zuid-Holland
1. Op 4 mei 2021 heeft het gerechtshof Den Haag tussen partijen een arrest uitgesproken (hierna: ‘het bestreden arrest’).1.
2. [verzoeker 1] heeft bij e-mail van 3 augustus 2021 een concept procesinleiding aan de civiele griffie van de Hoge Raad gezonden. In de e-mail vermeldt [verzoeker 1] dat hij geen uitsluitsel heeft gekregen van de door hem aangezochte advocaat bij de Hoge Raad over de vraag of deze (naar ik begrijp: uiterlijk op 4 augustus 2021) de procesinleiding zal indienen. In de e-mail wordt verder vermeld dat [verzoeker 1] wil bereiken dat hij veertien dagen de tijd krijgt om alsnog een advocaat bij de Hoge Raad bereid te vinden de procesinleiding in te dienen.
3. De civiele griffie van de Hoge Raad heeft bij brief van 5 augustus 2021 aan [verzoeker 1] bericht dat – verkort weergegeven – het cassatieberoep niet is ingesteld op de door de wet voorgeschreven wijze en dat de gebreken kunnen worden hersteld “doordat dezelfde procesinleiding (het cassatieverzoek) met inachtneming van de wettelijke vereisten alsnog binnen twee weken na ontvangst van uw verzoek tot cassatie door de griffie (op 3 augustus 2021), door een advocaat bij de Hoge Raad via het webportaal van de Hoge Raad wordt ingediend (…).” Dat laatste is niet gebeurd.
4. Bij beroepschrift van 22 september 2021 heeft [betrokkene 1] , die geen advocaat is, namens [verzoekers] cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest. Het beroepschrift is gericht aan de belastingkamer van Uw Raad en aangeduid als een “beroep in cassatie in bestuursrecht”.
5. De fiscale griffie van de Hoge Raad heeft bij brief van 26 oktober 2021 onder meer het volgende aan [betrokkene 1] bericht:
“U heeft een beroepschrift in cassatie met bijlagen ingezonden ter attentie van “de Afdeling Fiscaal Recht / Belasting” van de Hoge Raad der Nederlanden. Het eerste blad van deze stukken is voorzien [van] het opschrift “beroep in cassatie in bestuursrecht”. Ik moet u meedelen dat het betreffende stuk met bijlagen niet bij de Belastingkamer van de Hoge Raad had moeten worden ingediend, maar bij de Civiele Kamer van de Hoge Raad. Uit de inhoud van door u ingezonden stukken blijkt namelijk dat het beroep in cassatie -onder andere- is gericht tegen de uitspraak van de Civiele Kamer van het Gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021, zaaknummer 200.274.314/01. Tegen een dergelijke uitspraak van een civiele rechter kan in beginsel alleen bij de Civiele Kamer van de Hoge Raad beroep in cassatie worden ingesteld. Daarvoor geldt overigens verplichte procesvertegenwoordiging in de hoedanigheid van een cassatie-advocaat.
(…). Ik heb de door u ingezonden stukken thans doorgeleid naar de griffier van de Civiele Kamer van de Hoge Raad met het verzoek de behandeling in dezen over te nemen. U zult op korte termijn nader vernemen. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
6. Bij brief van 5 november 2021 heeft de civiele griffie van de Hoge Raad vervolgens onder meer het volgende aan [betrokkene 1] bericht:
“(…) Onder verwijzing naar mijn brief van 5 augustus 2021, de brief van de civiele griffie van 31 augustus 2021 en de brief van de griffier van de belastingkamer van 26 oktober 2021 bericht ik u hierbij dat de civiele griffie graag binnen twee weken (uiterlijk op 19 november 2021) verneemt of u uw verzoek tot cassatie wilt doorzetten of wilt intrekken?
(…)
Het instellen van cassatieberoep in een civielrechtelijke zaak kan alleen door tussenkomst van een cassatieadvocaat plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt de partij die zonder cassatieadvocaat cassatieberoep instelt in een civiele zaak, niet-ontvankelijk verklaard.”
7. Het cassatieberoep is niet ingetrokken.
8. Door [verzoekers] wordt in het beroepschrift betoogd dat het door hen ingestelde cassatieberoep moet worden aangemerkt als een “beroep in cassatie in bestuursrecht”, waaruit dan zou moeten worden afgeleid dat bij het instellen van een dergelijk cassatieberoep geen tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad is vereist.
9. Dit betoog gaat niet op. In art. 78 lid 1 Wet RO is bepaald dat de Hoge Raad kennis neemt van het beroep in cassatie tegen (onder meer) arresten van de gerechtshoven. Deze bepaling is niet beperkt tot burgerlijke zaken. Boek 1, titel 11 Rv bevat voorschriften voor (onder meer) het cassatieberoep tegen arresten van gerechtshoven in burgerlijke zaken. In art. 407 lid 3 Rv is voor wat betreft vorderingsprocedures bepaald dat eiser is gehouden in de procesinleiding een advocaat bij de Hoge Raad aan te wijzen, die hem in het geding zal vertegenwoordigen. Volgens vaste rechtspraak van Uw Raad leidt schending van dat voorschrift, indien geen herstel plaatsvindt, tot niet-ontvankelijkheid van eiser tot cassatie in zijn beroep.2.
10. Dat de rechtbank en het hof hier als burgerlijke rechter hebben geoordeeld over een burgerlijke zaak en dat het geen bestuursrechtelijke zaak betreft, kan niet in redelijkheid worden betwijfeld. Ik zal daaraan dan ook niet al te veel woorden vuil maken, al was het maar omdat [verzoekers] hun andersluidende betoog niet nader hebben toegelicht. [verzoekers] hebben zich in feitelijke instanties, waar zij door middel van een dagvaarding een zaak aanhangig hebben gemaakt, kort gezegd beroepen op een databankenrecht. Met een besluit van een bestuursorgaan als bedoeld in art. 1:3 Awb heeft dat databankenrecht niets van doen, zodat zich geen bestuursrechtelijke rechtsgang aandient. Dat de vorderingen zijn ingesteld tegen een overheidslichaam, de provincie Zuid-Holland, maakt dat niet anders. De zaak is dan ook zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (terecht) behandeld door een kamer van de civiele afdeling.
11. [verzoekers] konden dus alleen met inachtneming van art. 407 lid 3 Rv cassatieberoep instellen tegen het bestreden arrest en uit het voorgaande volgt dat – ook nadat gelegenheid tot herstel is gegeven – niet aan dat voorschrift is voldaan.3.Vanuit de organisatie van de Hoge Raad is het nodige gedaan om de zaak in goede banen te leiden. Uit de correspondentie is af te leiden dat de griffie van de Hoge Raad [verzoekers] heeft aangeraden hun procesinleiding voor het verlopen van de cassatietermijn toe te zenden, zodat de gelegenheid zou bestaan om de zaak binnen veertien dagen alsnog door een advocaat bij de Hoge Raad aanhangig te laten maken. Dat laatste is dus niet gebeurd.
12. [verzoekers] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun cassatieberoep.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekers] in hun cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑12‑2021
Zie onder meer HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2878, RvdW 2017/26, HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:532, NJ 2018/260 m.nt. A.I.M. van Mierlo en HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91.
Daarbij laat ik in het midden of het cassatieberoep als gevolg van de e-mail van 3 augustus 2021 tijdig is ingesteld.