Het hof beschouwt de brief als op de mondelinge behandeling overgelegd door [de informant] .
Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-01-2022, nr. 200.296.285
ECLI:NL:GHARL:2022:351
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-01-2022
- Zaaknummer
200.296.285
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:351, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑01‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1540, Niet ontvankelijk
Uitspraak 18‑01‑2022
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.285
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8875444)
beschikking van 18 januari 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
en
de besloten vennootschap [verweerster] , bureau voor bewind & curatele B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] of de mentor dan wel de bewindvoerder,
advocaat: mr. A.J.M. Paanakker te Ede,
en
[de betrokkene] ,
wonende te [woonplaats1] ,
de betrokkene,
verder te noemen: [de betrokkene] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de broer1] (verder te noemen: [de broer1] ),
[de broer2]
[de broer3] (verder te noemen: [de broer3] ),
allen wonende te [woonplaats1] ,
broers van [de betrokkene] .
Als informant is aangemerkt:
de heer [de informant] , werkzaam bij de Stichting [naam1] te [plaats] (verder: [naam1] ).
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen), van 1 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 juni 2021;
- het verweerschrift van de mentor, met producties;
- de brief van [de informant] van 16 augustus 20211.;
- de akte aanvullende producties van de moeder, ingediend door haar advocaat bij journaalbericht van 19 november 2021;
- een journaalbericht van mr. Paanakker van 2 december 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
[naam2] , als mentor namens [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat;
- -
[de betrokkene] en haar begeleider;
- -
de vader;
- -
[de broer1] ;
- -
[de broer3] ;
- -
[de informant] .
3. De feiten
[de betrokkene] is geboren [in] 1999 in [woonplaats1] . De kantonrechter heeft bij beschikking van 12 juni 2017 een mentorschap ten behoeve van [de betrokkene] ingesteld, alsmede een bewind ingesteld over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die [de betrokkene] (zullen) toebehoren. Daarbij heeft de kantonrechter [verweerster] tot bewindvoerder en mentor benoemd.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 13 november 2020, verzocht [verweerster] ontslag te verlenen als mentor, en [de informant] tot mentor te benoemen. Subsidiair heeft de moeder verzocht [de informant] als tweede mentor te benoemen, waarbij de beloning voor het mentorschap in gelijke mate aan de mentoren toekomt.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het primaire en het subsidiaire verzoek van de moeder afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en
primair
[verweerster] ontslag te verlenen als mentor en in diens plaats [de informant] van [naam1] tot mentor te benoemen, althans een aldaar werkzame persoon,
subsidiair
[de informant] van [naam1] , althans een bij [naam1] werkzame persoon, te benoemen tot tweede mentor, waarbij de beloning voor het mentorschap in gelijke mate aan de mentoren toekomt,
althans een beslissing te geven die het hof juist acht.
4.3
[verweerster] voert verweer en vraagt het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren respectievelijk af te wijzen als zijnde ongegrond en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
5. De motivering van de beslissing
5.1
De moeder heeft in haar eerste grief aangevoerd dat zij niet bekend was met de schriftelijke reactie en aanvullende schriftelijke reactie van [verweerster] , en evenmin met de brieven van de psycholoog en de gedragsdeskundige van 4 december 2020 in de procedure in eerste aanleg. Zij vindt dat deze gang van zaken een ernstige schending van het beginsel van behoorlijke procesvoering vormt.
Het hof overweegt dat hoger beroep er ook toe dient om dat wat bij de rechtbank is vergeten of is misgegaan, te herstellen. Los van het feit dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg door de kantonrechter mondeling is geïnformeerd over de inhoud van voornoemde stukken en de moeder geen nadere termijn aan de kantonrechter heeft verzocht om zich nog nader te mogen uitlaten over deze stukken, is het hof van oordeel dat de moeder geen belang meer heeft bij deze grief. De stukken zijn nadien wel aan haar ter hand gesteld. Zij is inmiddels op de hoogte van de inhoud en heeft haar standpunt over deze stukken in hoger beroep voldoende kenbaar kunnen maken.
5.2
Ingevolge artikel 1:461 lid 2 BW wordt een mentor ontslag verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden (zijn), zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve door de kantonrechter.
5.3
Ingevolge artikel 1:452 lid 9 BW kan de rechter twee mentoren benoemen, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Zijn er twee mentoren, dan kan ieder van hen de taken die aan een mentor toekomen, alleen verrichten. De rechter kan zo nodig een taakverdeling tussen de mentoren vaststellen. Bij verschil van mening tussen de mentoren beslist op verzoek van een van hen of op verzoek van een instelling als bedoeld in artikel 451, tweede lid, de kantonrechter. Deze kan ook een verdeling van de beloning vaststellen.
5.4
In dit hoger beroep ligt de vraag voor of er gewichtige redenen zijn om [verweerster] ontslag als mentor te verlenen, dan wel of er gegronde redenen zijn die zich ertegen verzetten dat een medewerker van [naam1] tot tweede mentor wordt benoemd.
5.5
De situatie van [de betrokkene] is als volgt. Zij heeft een licht verstandelijke beperking, autisme en triple-X-syndroom, alsmede een post traumatische stress-stoornis (PTSS) door ervaringen in haar kindertijd. Volgens de professionele hulpverleners heeft [de betrokkene] de afgelopen jaren een sterk positieve ontwikkeling doorgemaakt. [de betrokkene] wordt sterker en kan steeds beter haar eigen mening vormen. Sinds enige tijd woont [de betrokkene] zelfstandig in een appartement met begeleiding. Zij verricht parttime werkzaamheden en kookt zelfstandig.
[de betrokkene] heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij tevreden is over haar leven en de werkwijze van de mentor, maar dat deze procedure haar veel stress geeft. Zij wil geen bemoeienis van haar moeder in haar leven, ook niet via een andere of tweede mentor. Zij wil haar eigen leven leiden en aan zichzelf werken, onder meer door het volgen van therapie. Zij heeft recent EMDR-therapie afgerond en start binnenkort met psychomotorische therapie (PMT).
5.6
De moeder stelt, kort gezegd, dat sprake is van ouderverstoting (PAS syndroom) bij [de betrokkene] en dat de mentor hier onvoldoende bekend mee is. Na de echtscheiding van de ouders zijn de kinderen in een loyaliteitsconflict gebracht. De brieven met de ernstige verwijten die [de betrokkene] aan haar en aan een aantal andere familieleden heeft geschreven, zijn een uiting hiervan. Het gaat volgens de moeder om valse beschuldigingen en insinuaties. De mentor gaat niet in op haar wens om nader onderzoek te verrichten bij [de betrokkene] naar de vraag of ouderverstoting aan de orde is, laat toe dat [de betrokkene] brieven stuurt die beschadigend zijn voor [de betrokkene] en haar familieleden en informeert en betrekt de moeder niet meer bij [de betrokkene] . Hieruit volgt dat [verweerster] als mentor het bepaalde in artikel 14 lid 4 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, onvoldoende naleeft en [de betrokkene] onvoldoende beschermt tegen onbehoorlijke beïnvloeding door de vader en conflicterende belangen. [verweerster] investeert onvoldoende in familiecontacten en voert haar taken als mentor dus niet goed uit, aldus de moeder.
5.7
[verweerster] voert verweer en betwist de stellingen van de moeder gemotiveerd.
5.8
Op grond van artikel 1:454 lid 1 BW is de mentor gehouden degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld, zo veel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken. De mentor bevordert dat de betrokkene rechtshandelingen en andere handelingen zelf verricht, indien deze tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht. Hij betracht de zorg van een goed mentor.
Naar het oordeel van het hof is gebleken dat de mentor van [verweerster] beslissingen voor [de betrokkene] heeft genomen in overleg met [de betrokkene] zelf en in overleg met en op advies van de behandelaren en begeleiders van [de betrokkene] . Zij heeft voldoende vanuit de belangen [de betrokkene] gehandeld.
5.9
De GZ-psychologen van [de betrokkene] hebben vastgesteld dat [de betrokkene] last had van klachten die wezen op PTSS. In verband daarmee is EMDR- en schrijftherapie ingezet. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat deze therapieën niet passend zijn, nu deze therapieën door professionals met voldoende kennis van zaken zijn geadviseerd. Dat de psychologen zijn verbonden aan SIZA brengt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet met zich dat op voorhand moet worden getwijfeld aan hun deskundigheid. Evenmin kan het de mentor worden aangerekend dat zij luistert naar de behandelingsadviezen van de psychologen. Daar komt bij dat zowel [de betrokkene] als de mentor tijdens de mondelinge behandeling hebben toegelicht dat [de betrokkene] veel baat lijkt te hebben bij de therapieën, en dat zij sterker en zelfstandiger is geworden.
5.10
In het kader van de schrijftherapie heeft [de betrokkene] de door de moeder genoemde brieven opgesteld. Of het verstandig was dat deze brieven ook daadwerkelijk aan de desbetreffende familieleden zijn verstuurd, laat het hof in het midden. Dit punt is al aan de orde gesteld in een door de moeder gevoerde klachtprocedure. Van belang voor het hof is dat de therapeuten van [de betrokkene] betrokken waren bij het opstellen van de brieven en het de uitdrukkelijke wens was van [de betrokkene] om deze brieven ook te versturen. De mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij [de betrokkene] uitdrukkelijk heeft voorgehouden dat het versturen van de brieven impact zal hebben. De gang van zaken vormt voor het hof in samenhang met hetgeen verder naar voren is gekomen, geen gewichtige reden voor ontslag.
5.11
Verder is gebleken dat de mentor een lange periode de moeder summier heeft geïnformeerd over belangrijke zaken en ontwikkelingen rondom [de betrokkene] , ondanks dat [de betrokkene] dat liever niet wilde. Pas nadat [de betrokkene] meerdere malen uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt aan de mentor en hulpverleners dat zij niet wil dat informatie over haar nog steeds met de moeder wordt gedeeld, en gezien werd dat dit voor onrust zorgde bij [de betrokkene] , heeft de mentor de moeder op 8 mei 2020 in een e-mail meegedeeld dat inhoudelijke informatie over [de betrokkene] niet meer met haar gedeeld zal worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de mentor zich voldoende ingespannen om de moeder te blijven betrekken. Aannemelijk is dat het op dit moment niet in het belang van [de betrokkene] is om de moeder over haar te informeren. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de mentor, mocht daarvoor een opening worden gezien, het contact tussen [de betrokkene] en haar moeder en andere familieleden, weer zal opstarten.
5.12
Het hof passeert de stelling van de moeder dat de mentor geen passende maatregelen neemt tegen de negatieve beïnvloeding en manipulatie van [de betrokkene] door de vader. De mentor heeft die stelling tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd weersproken, en de moeder heeft haar stelling vervolgens onvoldoende geconcretiseerd. De stelling van de moeder komt voort uit de problematiek tussen de ouders en hun verstandhouding die al bijna tien jaar lang zeer verstoord is. Het hof maakt uit de brief van de vader en op basis van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, op dat vader zich niet positief uitlaat over de moeder, maar er is geen informatie waaruit blijkt dat de mentor hier niet voldoende rekening mee houdt en/of zich onvoldoende inspant om dat te voorkomen en in die zin de belangen van [de betrokkene] onvoldoende behartigt.
5.13
Voor het hof is niet duidelijk wat de moeder op dit moment al denkt te kunnen bereiken met een onderzoek naar ouderverstoting bij [de betrokkene] . [de betrokkene] is stellig in haar uitspraak dat zij het verleden achter zich wil laten en dat zij een aantal familieleden niet meer wil zien. Zij wil zich richten op haar toekomst, ook al is dat volgens de moeder een situatie van ‘schijnrust’. Mogelijk zal er een moment in de (nabije) toekomst komen dat [de betrokkene] een stuk van haar verleden alsnog moet gaan verwerken, of dat [de betrokkene] tot een ander inzicht komt en dan anders met situatie wil en kan omgaan, maar dat kan op dit moment niet aan de orde zijn. De psychologen hebben geconcludeerd dat [de betrokkene] eerst sterker moet worden en gebaat is bij rust. Daarom lijkt het niet goed voor [de betrokkene] om nu onderzoek te gaan doen naar ‘de diepere lagen’ zoals de moeder wenst, zelfs al is mogelijk sprake van een loyaliteitsconflict. De behandelaren en mentor willen de positieve lijn in de ontwikkeling van [de betrokkene] niet verstoren. Het hof acht de behandelaren vanuit hun professionaliteit goed in staat om te kunnen inschatten wat [de betrokkene] nodig heeft.
5.14
Op grond van het hiervoor overwogene onder 5.8 tot en met 5.12 komt het hof tot de conclusie dat er geen sprake is van gewichtige redenen voor ontslag van [verweerster] als mentor.
5.15
Subsidiair heeft de moeder verzocht om [de informant] of een andere medewerker van [naam1] te benoemen tot tweede mentor, omdat deze medewerkers deskundig zijn op het gebied van ouderverstoting.
Het hof acht het niet in het belang van [de betrokkene] om een tweede mentor te benoemen, er zijn gegronde redenen die zich daartegen verzetten.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de huidige mentor van [verweerster] als [de informant] zich niet positief uitgelaten over het (tijdelijk) benoemen van een tweede mentor. De mentor van [verweerster] ziet daarin geen toegevoegde waarde, omdat volgens haar de lijn al is uitgezet in overleg met [de betrokkene] en haar behandelaren. [de informant] is van mening dat de situatie van [de betrokkene] wat betreft de verhouding met haar moeder de afgelopen jaren verder is afgebrokkeld en daarom zou hij het liefst als (enige) nieuwe mentor willen kunnen doorpakken.
Hiervoor is al overwogen dat het hof de behandelaren van [de betrokkene] in staat acht om in te schatten wat [de betrokkene] nodig heeft en dat in de keuzes die zijn gemaakt een traject op basis van ouderverstoting op dit moment nog niet goed past. De nieuwe mentor zal de situatie van [de betrokkene] wel vanuit die invalshoek bekijken en dat zal hoe dan ook onrust veroorzaken.
Daar komt nog bij dat gebleken is dat [de betrokkene] een vertrouwensband heeft opgebouwd met de huidige mentor en dat [de betrokkene] de voorgedragen tweede mentor als een instrument van de moeder om alsnog geïnformeerd te worden, ervaart.
5.16
[de betrokkene] heeft zich de afgelopen jaren buitengewoon positief ontwikkeld, ook al zijn de mogelijkheden voor herstel van de verstandhouding met haar moeder verslechterd en is onderliggend vermoedelijk sprake van loyaliteitsproblematiek. Voor het hof is deze vooruitgang bij [de betrokkene] doorslaggevend. Het hof gunt het [de betrokkene] als jonge volwassene om in goed overleg met haar huidige mentor en behandelaren verder te werken aan haar eigen ontwikkeling.
Zolang de ouders over en weer niet stoppen met negatieve uitlatingen en elkaar verwijten blijven maken, zal het voor [de betrokkene] - ook op langere termijn als zij sterker is - erg moeilijk zijn om contact met beide ouders tegelijk te kunnen onderhouden.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de verzoeken van de moeder in hoger beroep moeten worden afgewezen en de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
6.2
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, gelet op de aard van de zaak, iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 1 april 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 18 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑01‑2022