Die zich overigens niet heeft gesteld in hoger beroep, hetgeen in cassatie ook niet ter discussie wordt gesteld.
HR, 12-12-2023, nr. 22/00783
ECLI:NL:HR:2023:1701
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2023
- Zaaknummer
22/00783
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1701, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:861
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:3900, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2023:861, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1701
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑05‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0220
NJ 2024/114 met annotatie van J.M. Reijntjes
Uitspraak 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. openlijke geweldpleging, art. 141.1 Sr. Aanwezigheidsrecht, art. 36g.1.c Sv. Onderscheid tussen adresopgave a.b.i. art. 36g.1.c Sv en adresopgave a.b.i. art. 450.3 Sv. Had afschrift van dagvaarding in hoger beroep moeten worden verzonden naar het in volmacht tot instellen van h.b. opgegeven kantooradres van advocaat? Opgave van adres voor toezending van afschrift van dagvaarding in h.b. a.b.i. art. 450.3 Sv onderscheidt zich van opgave van adres a.b.i. art. 36g.1.c Sv. Eerstgenoemde opgave is verplicht als instellen van h.b. plaatsvindt d.m.v. schriftelijke bijzondere volmacht aan griffiemedewerker. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450.3 Sv geregelde mogelijkheid dat direct na instellen van h.b. een oproeping aan verdachte om tegen bepaalde datum op tz. te verschijnen wordt uitgereikt aan griffiemedewerker. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan verdachte, waarbij afschrift van oproeping aan het door of namens verdachte opgegeven adres a.b.i. art. 450.3 Sv wordt verzonden (art. 450.5 Sv). Dat mag ook kantooradres zijn van advocaat die namens verdachte een schriftelijke bijzondere volmacht heeft verleend aan griffiemedewerker om h.b. in te stellen. Als betekening van dagvaarding of oproeping niet direct na instellen van h.b. plaatsvindt, maar op later gelegen moment, vindt art. 450.5 Sv geen toepassing maar bestaat o.g.v. art. 36g.1.c Sv wel verplichting (behalve in gevallen genoemd in art. 36g.3 Sv) om afschrift van dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens verdachte bij instellen van h.b. opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over strafzaak kunnen worden toegezonden. Art. 36g.1.c Sv heeft niet het oog op kantooradres van advocaat dat is vermeld in akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van rechtsmiddel, waaraan mededelingen over strafzaak kunnen worden toegezonden. Voor ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers regeling van art. 48 Sv. Dit doet er niet aan af dat (gelet op groot belang van verdachte bij kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht) in specifiek geval dat dagvaarding in h.b. o.g.v. art. 36e.2.b Sv is uitgereikt aan medewerker van autoriteit van welke zij is uitgegaan, omdat verdachte niet is ingeschreven in BRP en niet is gedetineerd in Nederland en ook niet feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of adres in buitenland bekend is, rechter in h.b. bij afwezigheid van verdachte of een door hem gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat afschrift van dagvaarding in h.b. is verzonden naar het in akte rechtsmiddel dan wel het in schriftelijke bijzondere volmacht vermelde kantooradres van advocaat. Daarmee wordt dan bevorderd dat verdachte langs die weg op de hoogte komt van tijdstip van behandeling van zijn zaak (vgl. m.b.t. art. 588a (oud) Sv HR:2017:3190). Opgave van kantooradres van advocaat voor toezending van “akte en oproep voor behandeling van h.b.” in volmacht geldt als opgave van adres voor toezending van afschrift van dagvaarding in h.b. a.b.i. art. 450.3 Sv. In deze zaak heeft zich niet hiervoor besproken situatie voorgedaan dat direct na instellen van h.b. een oproeping aan verdachte om tegen bepaalde datum op tz. te verschijnen is uitgereikt aan griffiemedewerker. Kantooradres van advocaat dat wordt genoemd in volmacht geldt, gelet op wat hiervoor is vooropgesteld, niet als adres a.b.i. art. 36g.1.c Sv. Ook doet zich niet hiervoor aangeduid specifiek geval voor dat dagvaarding in h.b. o.g.v. art. 36e.2.b Sv is uitgereikt aan medewerker van autoriteit van welke zij is uitgegaan, omdat verdachte niet is ingeschreven in BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of adres in buitenland bekend is. Gelet op voorgaande is achterwege blijven van verzending van afschrift van dagvaarding in h.b. naar kantooradres dat advocaat heeft opgegeven in schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van h.b., niet omstandigheid die hof verplichtte onderzoek ttz. te schorsen om alsnog afschrift van dagvaarding in h.b. te doen verzenden naar kantooradres van advocaat. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00783
Datum 12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022, nummer 23-003018-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte. Het klaagt in het bijzonder dat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te sturen naar het kantooradres dat de advocaat heeft opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep.
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2. Deze stukken houden onder meer het volgende in:
- de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van 10 november 2021 vermeldt dat “de akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep” kunnen worden gestuurd naar het kantooradres van de advocaat;
- de dagvaarding in hoger beroep is op 10 december 2021 op het adres [a-straat 1] in [plaats] uitgereikt aan een ander dan de verdachte die zich op dat adres bevond en die beloofde de dagvaarding onmiddellijk aan de verdachte te geven;
- een informatiestaat SKDB-persoon van 14 januari 2022 vermeldt dat de verdachte op dat moment niet was gedetineerd en met ingang van 20 november 2020 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) is ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats].
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het hof daar geconstateerd dat de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend, waarna het hof verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.3
Het hof heeft de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.3.1
Artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv luidt:
“In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.”
Dit voorschrift van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv was voorheen – dat wil zeggen: voor de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82) – opgenomen in artikel 588a lid 1, aanhef en onder c, (oud) Sv. Een inhoudelijk verschil tussen deze beide voorschriften is niet beoogd (vgl. Kamerstukken II 2014/15, 34086, nr. 3, p. 59).
2.3.2
Artikel 450 Sv luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
(...)
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.
(...)
5. De uitreiking van de oproeping aan de gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Een afschrift van de dagvaarding wordt aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres toegezonden.”
2.4.1
De opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv onderscheidt zich van de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv. De eerstgenoemde opgave is verplicht als het instellen van het hoger beroep plaatsvindt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker. Deze verplichting houdt verband met de in artikel 450 lid 3 Sv geregelde mogelijkheid dat direct na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum op de terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een griffiemedewerker. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het door of namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv wordt verzonden (artikel 450 lid 5 Sv). Dat mag ook het kantooradres zijn van de advocaat die namens de verdachte een schriftelijke bijzondere volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.
2.4.2
Als de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet direct na het instellen van het hoger beroep plaatsvindt, maar op een later gelegen moment, vindt artikel 450 lid 5 Sv geen toepassing maar bestaat op grond van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv wel de verplichting – behalve in de gevallen genoemd in artikel 36g lid 3 Sv – om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv heeft niet het oog op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Voor de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van artikel 48 Sv.
2.4.3
Dit doet er niet aan af dat – gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht – in het specifieke geval dat de dagvaarding in hoger beroep op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv is uitgereikt aan een medewerker van de autoriteit van welke zij is uitgegaan, omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland, en ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de rechter in hoger beroep bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op grond van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel het in de schriftelijke bijzondere volmacht vermelde kantooradres van de advocaat. Daarmee wordt dan bevorderd dat de verdachte langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak. (Vgl. met betrekking tot artikel 588a (oud) Sv HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190.)
2.5.1
De opgave van het kantooradres van de advocaat voor de toezending van “de akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep” in de onder 2.2.1 genoemde volmacht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv. In deze zaak heeft zich niet de onder 2.4.1 besproken situatie voorgedaan dat direct na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum op de terechtzitting te verschijnen is uitgereikt aan een griffiemedewerker.
2.5.2
Het kantooradres van de advocaat dat wordt genoemd in de hiervoor onder 2.2.1 genoemde volmacht geldt, gelet op wat onder 2.4.2 is vooropgesteld, niet als een adres zoals bedoeld in artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv. Ook doet zich in deze zaak, gelet op de onder 2.2.1 genoemde gegevens, niet het onder 2.4.3 aangeduide specifieke geval voor dat de dagvaarding in hoger beroep op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv is uitgereikt aan een medewerker van de autoriteit van welke zij is uitgegaan, omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is.
2.5.3
Gelet op het voorgaande is het achterwege blijven van de verzending van een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar het kantooradres dat de advocaat heeft opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, niet een omstandigheid die het hof verplichtte het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om alsnog een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te doen verzenden naar het kantooradres van de advocaat.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. BroekhuizenMeuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Betekeningsklacht, conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep (81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00783
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 20 januari 2022 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2021, waarbij de politierechter de verdachte wegens “het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen/goederen”, heeft veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis waarvan 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast houdt het vonnis een beslissing in op de vordering van de benadeelde partij.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt, S. van den Akker en P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat geen afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het door de verdachte opgegeven adres zoals vermeld in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, zodat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst.
3.2
De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
( i) een door de griffier opgemaakte akte rechtsmiddel, inhoudende dat [betrokkene 1] op 10 november 2021 ter griffie van de rechtbank Amsterdam is gekomen en, daartoe gemachtigd, hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 28 oktober 2021. De aan deze akte gehechte schriftelijke volmacht van 10 november 2021, verleend door mr. S.J. van Galen, houdt onder meer het volgende in:
“De akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep kunnen worden gestuurd naar onderstaand adres:Hendriksen & Mühren Strafrecht AdvocatenSchoolplein 21441 GV Purmerend”
- -
ii) de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2022 is blijkens de hierbij behorende akte van uitreiking op 10 december 2021 niet in persoon aan de verdachte uitgereikt op het adres [a-straat 1] , [plaats] . Er is een kruisje gezet in het hokje bij ‘Ja’ achter de tekst ‘Aan een ander op het vermelde adres, die belooft de brief onmiddellijk aan geadresseerde te geven’. Bij voorletters en naam ontvanger is vermeld ‘ [betrokkene 2] ’;
- -
iii) een Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 14 januari 2022, inhoudende dat de verdachte vanaf 20 november 2020 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) staat ingeschreven op het adres [a-straat 1] , [plaats] ;
( iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2022 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,adres: [a-straat 1] , [plaats] ,
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het hof constateert dat de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend.
Het hof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
3.3
Uit de toelichting blijkt dat het middel in de kern klaagt over het oordeel van het hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte, terwijl verzuimd is een afschrift van de appeldagvaarding te versturen naar het in de volmacht genoemde kantooradres van de raadsman1.. De steller van het middel betoogt dat het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak nietig zijn, aangezien het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen teneinde de verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.
3.4
Artikel 36g Sv2.luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
“1.In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(…)
c.
indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. (…)
3.
Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
(…)
c.
de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in basisregistratie personen wijzigt (…)”
3.5
In zijn arrest van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:3.
"2.6. Opmerking verdient nog dat de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv zich onderscheidt van de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid onder c, Sv [AEH: thans artikel 36g, eerste lid onder c, Sv]. Eerstgenoemde opgave is verplicht indien het instellen van het hoger beroep geschiedt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een medewerker ter griffie. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450, derde lid, Sv voorziene mogelijkheid dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv wordt verzonden (art. 450, vijfde lid, Sv). Dat mag ook het kantooradres van de advocaat betreffen die namens de verdachte een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.
Indien de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet aanstonds na het instellen van het hoger beroep geschiedt, doch op een nadien gelegen moment, vindt de regeling van art. 450, vijfde lid, Sv geen toepassing maar bestaat op grond van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv [AEH: thans artikel 36g, eerste lid aanhef en onder c, Sv] wel de verplichting - behoudens in de gevallen genoemd in art. 588a, derde lid, Sv [AEH: thans artikel 36g, derde lid, Sv]- om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320, NJ 2016/18, is overwogen dat aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv [AEH: artikel thans 36g, eerste lid onder c, Sv] niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Met betrekking tot de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van art. 48 Sv. Dat laat overigens onverlet, naar in voornoemd arrest is overwogen, dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie [AEH: in artikel 36e, tweede lid, Sv is de bepaling gewijzigd dat aan het openbaar ministerie wordt uitgereikt in plaats van aan de griffier van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend] is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak."
3.6
De hiervoor beschreven lijn in de rechtspraak heeft betrekking op art. 588a (oud) Sv, zoals dat tot 1 januari 2020 luidde. Op die datum is de betekeningsregeling gewijzigd en is (onder meer) art. 588a Sv verplaatst naar een nieuwe titel IIB in het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.4.Art. 588a (oud) Sv is daarbij niet ongewijzigd overgenomen in art. 36g Sv. De aangebrachte wijzigingen zien onder meer op de mogelijkheid om het opgegeven elektronisch adres te wijzigen, het betekenen van de dagvaarding dan wel oproeping aan het openbaar ministerie in plaats van aan de griffier van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend, alsmede de toevoeging van een nieuwe grond voor het niet hoeven toezenden van een afschrift van een dagvaarding of oproeping in art. 36g, derde lid, onder c, Sv in het geval dat de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in art. 36g, eerste lid, Sv heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de BRP wijzigt.5.Het laatstgenoemde geval doet zich in onderhavige zaak niet voor.
3.7
Nu de oude en nieuwe regeling voor wat betreft de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde adres niet inhoudelijk verschillen - met uitzondering van toevoeging van de nieuwe grond voor het niet hoeven toezenden van een afschrift van de dagvaarding dan wel oproeping zoals bedoeld in art. 36g, derde lid, onder c, Sv - kan worden aangenomen dat de onder 3.5 uiteengezette rechtspraak van de Hoge Raad over artikel 588a (oud) Sv, voor zover het de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde (kantoor)adres (van een advocaat) betreft, ook thans nog zonder meer van toepassing is.
3.8
Het voorgaande brengt mee dat de opgave van het kantooradres van de raadsman voor toezending van de akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep in de onder 3.2 onder (i) genoemde schriftelijke bijzondere volmacht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv. In deze zaak heeft zich echter niet de in die wetsbepaling voorziene situatie voorgedaan dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen is uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Het kantooradres van de raadsman dat wordt genoemd in de onder 3.2 onder (i) genoemde schriftelijke bijzondere volmacht geldt niet als adres als bedoeld in art. 36g, eerste lid onder c, Sv (HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320). In deze zaak doet zich evenmin, gelet op de onder 3.2 onder (ii) en (iii) genoemde gegevens, het specifieke geval voor dat de appeldagvaarding op de voet van artikel 36e, tweede lid, Sv aan het openbaar ministerie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is. De verdachte stond immers met ingang van 20 november 2020 in de BRP ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [plaats] alwaar de dagvaarding ook is uitgereikt.
3.9
Het kennelijke oordeel van het hof dat de omstandigheid dat geen afschrift is verzonden naar het in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep opgegeven adres geen aanleiding gaf om over te gaan tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
4. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023
Artikel 588a (oud) Sv is bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82; ook wel Wet USB genoemd), vervangen door artikel 36g Sv.
Zie ook HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569 en HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2048, NJ 2018/445.
Zie voetnoot 2.
Beroepschrift 20‑05‑2022
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 22/00783
Betekening aanzegging: 3 mei 2022
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20220055
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 20 januari 2022, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
In de aan de akte hoger beroep aangehechte bijzondere volmacht (als bedoeld in art. 450 Sv) is het adres ‘Hendriksen & Mühren Strafrecht Advocaten, Schoolplein 2 te 1441 GV Purmerend’ opgegeven als het adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep aan dit adres is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. In aanmerking genomen dat de verdachte, nadat namens hem dit adres was opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de BRP niet heeft gewijzigd, kon die verzending op grond van artikel 36g lid 3, aanhef en onder c, Sv niet achterwege blijven. Dat geldt ook voor de in artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv voorgeschreven verzending van het afschrift van de gerechtelijke mededeling aan het opgegeven adres waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
Het achterwege blijven van die verzending is dus een omstandigheid die het hof verplichtte ervan blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Gelet hierop is het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest nietig.
Toelichting
1.1
Bij vonnis van 28 oktober 2021 is de verdachte op tegenspraak veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tegen het vonnis is op 10 november 2021 hoger beroep ingesteld. De akte vermeldt daartoe:
‘Op 10 november 2021 kwam ter griffie van deze rechtbank () ambtenaar ter griffie dezer Rechtbank, die verklaarde blijkens bijgevoegd volmacht door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep namens mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, inzake:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;
wonende te [a-straat 01], [postcode] [a-plaats]
hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, door de politierechter in deze rechtbank, locatie Amsterdam, op 28 oktober 2021 gewezen.
Waarvan akte.’
1.2
Aan de akte is de volmacht gehecht. In de volmacht is onder meer vermeld:
‘()
Ik ben door de heer [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2001, bepaaldelijk gevolmachtigd het hoger beroep te laten instellen door een medewerker van de griffie. Cliënt gaat er mee akkoord dat de medewerker van de griffie aanstonds de eventuele oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
De akte en de oproep voor de behandeling van het hoger beroep kunnen worden gestuurd naar onderstaand adres:
Hendriksen & Mühren Strafrecht Advocaten
Schoolplein 2
1441 GV Purmerend
Ik ontvang de akte en de oproep gaarne per ommegaande per telefax op het nummer: [001]’
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2022 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte, gedagvaard als
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [a-straat 01], [postcode] [a-plaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het hof constateert dat de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend.
Het hof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter merkt op dat door of namens de verdachte geen appelschriftuur is ingediend of op enig andere wijze grieven kenbaar zijn gemaakt.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Hij deelt mede:
‘Ik vorder dat de verdachte met toepassing van artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.’
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het hof aanstonds uitspraak zal worden gedaan.
De voorzitter spreekt het arrest uit’
1.4
In het arrest van 20 januari 2022 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend en dat evenmin mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven. Voorts heeft het hof overwogen dat het hof niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak, zodat om die reden de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416 lid 2 Sv.
1.5
In cassatie heeft de verdediging de betekeningsstukken opgevraagd. Hieruit blijkt (slechts) dat de dagvaarding op 10 december 2021 aan het adres [a-straat 01] [a-plaats] is uitgereikt aan [betrokkene 2], een ander dan verdachte die op het adres is aangetroffen, en die beloofde de brief onmiddellijk aan verdachte te geven. Onder de betekeningstukken bevindt zich een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ d.d. 14 januari 2022 waaruit volgt dat verdachte sinds 20 november 2020 ingeschreven is op het adres [a-straat 01] te ([postcode]) [a-plaats]. Deze inschrijving dateert derhalve voordat verdachte hoger beroep heeft ingesteld.
1.6
Art. 450, derde lid, Sv luidt:
‘Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.’
1.7
Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv zich onderscheidde van de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid onder c, oud Sv. Eerstgenoemde opgave was verplicht indien het instellen van het hoger beroep geschiedt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een medewerker ter griffie. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450, derde lid, Sv voorziene mogelijkheid dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv wordt verzonden (art. 450, vijfde lid, Sv). Dat mag ook het kantooradres van de advocaat betreffen die namens de verdachte een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen. Indien de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet aanstonds na het instellen van het hoger beroep geschiedt, doch op een nadien gelegen moment, vindt de regeling van art. 450, vijfde lid, Sv geen toepassing maar bestond op grond van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, oud Sv wel de verplichting — behoudens in de gevallen genoemd in art. 588a, derde lid, Sv — om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In 2015 heeft de Hoge Raad overwogen dat aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.1. Met betrekking tot de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van art. 48 Sv. Dat liet overigens onverlet dat — gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht — in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3o, Sv ter griffie was uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend was, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mocht nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak.2.
1.8
Nadien zijn art. 588 en 588a Sv (oud) Sv bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet USB vervangen door de artikelen 36e en 36g Sv. Deze bepalingen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Artikel 36e Sv
- ‘1.
De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
()
- b.
aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
- 1o.
aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
()
- 2.
Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
- a.
de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
- b.
geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan het openbaar ministerie. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van de uitreiking aan het openbaar ministerie en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.
Artikel 36g Sv
- 1.
In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
()
- c.
indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
()
- 3.
Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
()
- c.
de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt.’
1.9
De vermelding van het adres ‘Hendriksen & Mühren Strafrecht Advocaten, Schoolplein 2 te 1441 GV Purmerend’ in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep kan niet anders worden begrepen dan als de opgave van een adres in de zin van artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
1.10
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep aan dit adres is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. In aanmerking genomen dat de verdachte, nadat namens hem dit adres was opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de BRP niet heeft gewijzigd, kon die verzending op grond van artikel 36g lid 3, aanhef en onder c, Sv niet achterwege blijven. Dat geldt ook voor de in artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv voorgeschreven verzending van het afschrift van de gerechtelijke mededeling aan het opgegeven adres waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Het achterwege blijven van die verzending is dus een omstandigheid die het hof verplichtte ervan blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Gelet hierop is het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest nietig.3.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 20 mei 2022
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑05‑2022
HR 17 november 2015, ECLI:NL: HR:2015:3320, NJ 2016/18.
HR 19 december 2017, NJ 2018/322, m.nt. T. Kooijmans.
Vgl. In dit verband HR 12 oktober 2021, NJ 2021/341.