NJB 2024/17:Onderscheid tussen de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep als bedoeld in art. 450 lid 3 Sv en de opgave van een adres in de zin van art. 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv: de Hoge Raad gaat uitgebreid op de verschillen in. De Hoge Raad zet daarbij uiteen wanneer – gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht – in het specifieke geval dat de dagvaarding in hoger beroep op grond van art. 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv is uitgereikt aan een medewerker van de autoriteit van welke zij is uitgegaan, de rechter in hoger beroep bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op grond van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak toch niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel het in de schriftelijke bijzondere volmacht vermelde kantooradres van de advocaat. In casu is het achterwege blijven van de verzending van een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar het kantooradres dat de advocaat heeft opgegeven in de schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, niet een omstandigheid die het hof verplichtte het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om alsnog een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te doen verzenden naar het kantooradres van de advocaat.