Vgl. eveneens HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:638 en HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1660.
HR, 06-11-2018, nr. 16/03324
ECLI:NL:HR:2018:2048
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-11-2018
- Zaaknummer
16/03324
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2048, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1238
ECLI:NL:PHR:2018:1238, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2048
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑10‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0406 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/383
Uitspraak 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
N-o in h.b. ex art. 416.2 Sv. Dubbel verstek. Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar kantooradres raadsman genoemd in bij akte instellen rechtsmiddel gevoegd faxbericht, inhoudende aan griffiemedewerker Rb gerichte schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van h.b. Poging gekwalificeerde diefstal, art. 311 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:3190 m.b.t. onderscheid tussen adresopgave voor toezending afschrift appeldagvaarding a.b.i. art. 450.3 Sv en adresopgave i.d.z.v. art. 588a.1.c Sv. De opgave van het kantooradres van de raadsman “voor toezending van de akte en de appeldagvaarding” in het bij de akte instellen rechtsmiddel gevoegde faxbericht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding a.b.i. art. 450.3 Sv. I.c. heeft zich echter niet de in die wetsbepaling voorziene situatie voorgedaan dat aanstonds na het instellen van het h.b. een oproeping aan verdachte om tegen een bepaalde datum ttz. te verschijnen is uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Het kantooradres van de raadsman dat wordt genoemd in het faxbericht geldt niet als adres a.b.i. art. 588a.1.c Sv (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3320). Wel doet zich i.c. het specifieke geval voor dat de appeldagvaarding ex art. 588.1.b.3 Sv ter griffie is uitgereikt omdat verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nl en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nl of een adres in het buitenland bekend is. Hof had daarom bij afwezigheid van verdachte en een door hem ex art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mogen nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in het faxbericht genoemde kantooradres van de raadsman. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (anders): De in de schriftelijke volmacht gemaakte opmerking van de advocaat kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als adresopgave a.b.i. art. 588a.1.c Sv. Samenhang met 16/01347 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Partij(en)
6 november 2018
Strafkamer
nr. S 16/03324
IV/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 maart 2016, nummer 22/001409-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L. Baar, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan het kantooradres van de raadsman is verzonden.
2.2.
De verdachte is door de Politierechter bij het bij verstek gewezen vonnis van 19 maart 2015 ter zake van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het Hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep.
2.3.
De bestreden uitspraak houdt in dat de verdachte thans zonder bekende woon- of verblijfplaats is en houdt voorts onder het opschrift "ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep" in:
"De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ter zitting heeft het hof nogmaals het procesdossier doorlopen en daarin geen grieven aangetroffen. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich onder meer:
(i) een "Akte instellen rechtsmiddel" van 26 maart 2015 inhoudende:
"Op 26 maart 2015 kwam ter griffie van deze rechtbank
[betrokkene 1]
ambtenaar ter voormelde griffie,
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd door na te noemen persoon tot het aanwenden van na te melden rechtsmiddel, die verklaarde namens:
naam [verdachte]
voornamen [voornaam verdachte]
geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
adres [a-straat 1]
Beroep in te stellen tegen
het vonnis gewezen door de Politierechter in deze rechtbank op 19 maart 2015."
(ii) een bij deze akte gevoegd faxbericht van 26 maart 2015 van N. van Schaik, advocaat te Utrecht, inhoudende:
"Geachte heer, mevrouw,
In de strafzaak met bovenvermeld parketnummer treed ik op als raadsman van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986. Mijn cliënt heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter d.d. 19 maart 2015.
Hierbij verleen ik u een bijzondere schriftelijke volmacht om namens mij hoger beroep in te stellen tegen voormeld vonnis. Mijn cliënt stemt in met het aanstonds door u in ontvangst nemen van de oproeping in hoger beroep. Voorts kiest mijn cliënt domicilie te mijnen kantore voor toezending van de akte en de appeldagvaarding."
(iii) drie akten van uitreiking, betreffende een dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om op 7 maart 2016 ter terechtzitting van het Gerechtshof Den Haag te verschijnen. De eerste akte houdt in dat die dagvaarding op 8 januari 2016 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is. De tweede akte houdt in dat de dagvaarding op 19 januari 2016 tevergeefs is aangeboden op het laatst opgegeven woon- of verblijfadres van verdachte, te weten [a-straat 1] te [woonplaats], dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en dat de dagvaarding op 27 januari 2016 is teruggezonden aan de afzender. De derde akte houdt in dat de dagvaarding op 1 februari 2016 nogmaals is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag omdat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres van de verdachte.
(iv) Een ID-staat SKDB van 1 februari 2016 inhoudende dat de verdachte is "Vertrokken Onbekend Waarheen", met als datum van ingang 15 april 2015.
2.5.
In zijn arrest van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"2.6. Opmerking verdient nog dat de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv zich onderscheidt van de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid onder c, Sv. Eerstgenoemde opgave is verplicht indien het instellen van het hoger beroep geschiedt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een medewerker ter griffie. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450, derde lid, Sv voorziene mogelijkheid dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv wordt verzonden (art. 450, vijfde lid, Sv). Dat mag ook het kantooradres van de advocaat betreffen die namens de verdachte een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.
Indien de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet aanstonds na het instellen van het hoger beroep geschiedt, doch op een nadien gelegen moment, vindt de regeling van art. 450, vijfde lid, Sv geen toepassing maar bestaat op grond van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv wel de verplichting - behoudens in de gevallen genoemd in art. 588a, derde lid, Sv - om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320, NJ 2016/18, is overwogen dat aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Met betrekking tot de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van art. 48 Sv. Dat laat overigens onverlet, naar in voornoemd arrest is overwogen, dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak."
2.6.
De opgave van het kantooradres van de raadsman "voor toezending van de akte en de appeldagvaarding" in het onder 2.4 onder (ii) genoemde faxbericht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv. In deze zaak heeft zich echter niet de in die wetsbepaling voorziene situatie voorgedaan dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen is uitgereikt aan een medewerker ter griffie.
Het kantooradres van de raadsman dat wordt genoemd in het onder 2.4 onder (ii) genoemde faxbericht geldt niet als adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid onder c, Sv (HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320). Wel doet zich in deze zaak, gelet op de onder 2.4 onder (iii) genoemde gegevens, het specifieke geval voor dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is. Het Hof had daarom bij afwezigheid van de verdachte en een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mogen nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in het onder 2.4 onder (ii) vermelde faxbericht genoemde kantooradres van de raadsman. Het middel klaagt daarover terecht.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018.
Conclusie 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
N-o in h.b. ex art. 416.2 Sv. Dubbel verstek. Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar kantooradres raadsman genoemd in bij akte instellen rechtsmiddel gevoegd faxbericht, inhoudende aan griffiemedewerker Rb gerichte schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van h.b. Poging gekwalificeerde diefstal, art. 311 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:3190 m.b.t. onderscheid tussen adresopgave voor toezending afschrift appeldagvaarding a.b.i. art. 450.3 Sv en adresopgave i.d.z.v. art. 588a.1.c Sv. De opgave van het kantooradres van de raadsman “voor toezending van de akte en de appeldagvaarding” in het bij de akte instellen rechtsmiddel gevoegde faxbericht geldt als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding a.b.i. art. 450.3 Sv. I.c. heeft zich echter niet de in die wetsbepaling voorziene situatie voorgedaan dat aanstonds na het instellen van het h.b. een oproeping aan verdachte om tegen een bepaalde datum ttz. te verschijnen is uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Het kantooradres van de raadsman dat wordt genoemd in het faxbericht geldt niet als adres a.b.i. art. 588a.1.c Sv (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3320). Wel doet zich i.c. het specifieke geval voor dat de appeldagvaarding ex art. 588.1.b.3 Sv ter griffie is uitgereikt omdat verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nl en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nl of een adres in het buitenland bekend is. Hof had daarom bij afwezigheid van verdachte en een door hem ex art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mogen nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in het faxbericht genoemde kantooradres van de raadsman. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (anders): De in de schriftelijke volmacht gemaakte opmerking van de advocaat kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als adresopgave a.b.i. art. 588a.1.c Sv. Samenhang met 16/01347 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Nr. 16/03324 Zitting: 18 september 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is door het gerechtshof Den Haag bij arrest van 7 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Er bestaat samenhang met de zaak 16/01347. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. J.L. Baar, advocaat te ᾿s-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.1 Het eerste middel klaagt dat geen afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar een door de verdachte opgegeven adres zodat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst.
4.2 De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) een door de griffier opgemaakte akte rechtsmiddel, inhoudende dat [betrokkene 1] op 26 maart 2015 ter griffie van de rechtbank Den Haag is gekomen en, daartoe gemachtigd, hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 19 maart 2015. De aan deze akte gehechte schriftelijke volmacht van 26 maart 2015, verleend door mr. N. van Schaik, houdt onder meer het volgende in: “Voorts kiest mijn cliënt domicilie te mijnen kantore voor toezending van de akte en de appeldagvaarding”;
(ii) een dagvaarding van verdachte in hoger beroep om op 7 maart 2016 ter terechtzitting van het gerechtshof Den Haag te verschijnen. Uit de een hierbij behorende akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 8 januari 2016 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Den Haag omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is. Uit de andere akte van uitreiking blijkt dat:
- de dagvaarding op 19 januari 2016 tevergeefs is aangeboden op het laatst opgegeven woon- of verblijfadres van verdachte, te weten [a-straat 1] te [woonplaats], en dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en
- de dagvaarding op 1 februari 2016 nogmaals is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Den Haag onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres.
4.3 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2016 houdt in dat de verdachte noch een raadsman is verschenen en dat tegen de verdachte verstek is verleend.
4.4 De in de schriftelijke volmacht gemaakte opmerking van de advocaat dat zijn cliënt domicilie kiest te zijnen kantore voor toezending van de akte en de appeldagvaarding kan naar mijn oordeel bezwaarlijk anders worden opgevat dan als opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
4.6 Het middel slaagt.
5. Nu het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel geen bespreking.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 19‑10‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/03324
Schriftuur houdende twee (2) middelen van cassatie
Van: mr. J.L. Baar
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA BALIE
Ingekomen]
[21 OKT. 2016]
[Behandelaar:]
In de zaak van de heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats, te dezer zake domicilie kiezende aan de Jacob Mosselstraat 2 te (2595 RH) Den Haag ten kantore van zijn raadsman mr. J.L. Baar, verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te Den Haag op 7 maart 2016 onder rolnummer: 22-001409-15 gewezen arrest.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 280 en/of 408a en/of 450 en/of 588 en/of 588a en/of 590 Sv jo 415 Sv, doordat niet blijkt dat getracht is een afschrift van de appeldagvaarding aan verzoeker uit te reiken op het namens verzoeker opgegeven adres. Blijkens de aan de ‘Akte instellen rechtsmiddel’ gehechte brief van 26 maart 2015 van de raadsman betreffende het verzoek instellen hoger beroep, heeft verzoeker voor toezending van de akte en de appeldagvaarding domicilie gekozen ter kantore van de raadsman. Uit de betekeningsstukken blijkt echter niet dat een afschrift naar het betreffende adres is verstuurd, zodat het hof ten onrechte is overgegaan tot behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten afwezigheid van verzoeker, althans is het kennelijke (impliciete) oordeel van het hof dat er geen reden bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen om alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN]
[24 OKT. 2016]
[DATUM 11:35
NR]
Toelichting:
1.
De meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag heeft verzoeker bij arrest van 7 maart 2016 met toepassing van artikel 416, tweede lid, Sv, niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 maart 2015, waarbij verzoeker wegens ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Het hof heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard nu hij niet binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur inhoudende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
2.
Verzoeker is niet verschenen ter terechtzitting van 7 maart 2016, noch is zijn raadsman verschenen. Het hof heeft verzoeker blijkens het proces-verbaal van de zitting van 7 maart 2016 verstek verleend.
3.
Het proces-verbaal van de zitting houdt voor zover het de verstekverlening betreft, het volgende in:
‘De verdachte, gedagvaard als:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
adres: [a-straat 01] te [001] [a-plaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.’
4.
Op 26 maart 2015 is namens verzoeker aan de griffier van de rechtbank te Den Haag door de gemachtigde raadsman een bijzondere volmacht verleend om in de betreffende zaak van verzoeker hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter van 19 maart 2015 in de zaak met parketnummer 09/817080-15. De fax van de raadsman van verzoeker, welke fax blijkens de daarop geplaatste stempel ook op 26 maart 2015 bij de strafgriffie van de rechtbank Den Haag is binnengekomen, bevat — voor zover relevant — de volgende inhoud:
‘ | Den Haag, 26 maart 2015 |
Inzake : | :[verzoeker] / OM |
Parketnummer | : 09/817080-15 |
Betreft: | : verzoek instellen hoger beroep |
Geachte heer, mevrouw,
In de strafzaak met bovenvermeld parketnummer treed ik op als raadsman van de heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1986. Mijn cliënt heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter d.d. 19 maart 2015.
Hierbij verleen ik u een bijzondere schriftelijke volmacht om namens mij hoger beroep in te stellen tegen voormeld vonnis. Mijn cliënt stemt in met het aanstonds door u in ontvangst nemen van de oproeping in hoger beroep. Voorts kiest mijn cliënt domicilie te mijnen kantore voor toezending van de akte en de appeldagvaarding.’
(onderstreept door JB)
5.
Uit deze fax blijkt allereerst dat de raadsman door verzoeker bepaaldelijk is gevolmachtigd om beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter d.d. 19 maart 2015, evenals dat verzoeker heeft ingestemd met het aanstonds door de griffier in ontvangst nemen van de oproeping in hoger beroep. Bij de stukken welke door de griffier van uw Raad op verzoek van de verdediging aanvullend zijn verstrekt, blijk dat er zich bij de stukken twee akten van uitreiking bevinden.
6.
In de akte van uitreiking die er blijkens de datering als eerst is uitgegaan en welke op 8 januari 2016 aan de griffier van de rechtbank is uitgereikt, is aangekruist dat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Uit de aan de akte van uitreiking gehechte BPR-gegevens blijkt dat verzoeker met ingang van 15 april 2015 met onbekende bestemming is vertrokken. Uit de akte is verder niet op te maken dat een afschrift van de uitreiking naar enig ander (opgegeven) adres (van verzoeker) is verzonden.
7.
De tweede akte is op 19 januari 2016 getracht uit te reiken op het laatst bekende adres van verzoeker, te weten [a-straat 01] te ([001]) [a-plaats], op welke akte eveneens de stempel is geplaatst: ‘thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande’. Deze akte is niet kunnen worden uitgereikt, zodat het document op 27 januari 2016 weer is teruggezonden aan de afzender. Op 1 februari 2016 is de akte van uitreiking betekend aan de griffier van de rechtbank te Den Haag, en is aangekruist dat een afschrift van de gerechtelijke brief is verzonden aan het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde, te weten [a-straat 01] te [a-plaats].
8.
Zoals blijkt uit de fax van de raadsman van 26 maart 2015, wordt daarin als namens verzoeker opgegeven adres vermeld het adres van het kantoor van de raadsman van verzoeker. In de fax staat het betreffende kantooradres als zodanig ook vermeld, te weten: Catharijnesingel 70 te (3511 GM) Utrecht.
9.
Nu uit beide van de, aan de aan de griffier van de rechtbank te Den Haag betekende, akten niet blijkt dat een afschrift is verzonden naar het kantooradres van de raadsman van verzoeker, mr. Van Schaik, moet het ervoor worden gehouden dat verzuimd is een afschrift van de oproeping toe te zenden aan het namens de verdachte (uitdrukkelijk) opgegeven adres.
10.
In een recent arrest van uw Raad van 17 november 2015 waarin een soortgelijke zaak centraal stond, overwoog uw Raad als volgt (HR 7 maart 2016, NBSTRAF 2016, 8):
‘2.5.1.
Aangenomen moet worden dat art. 588a lid 1 onder c Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.5.2.
Dat neemt niet weg dat-gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht — in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van artikel 588 lid 1 sub b onder 3 Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA (thans BRP) en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak (HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569, NbSr 2014/7).’
(onderstreept door JB)
11.
In onderhavige zaak doet zich het geval voor zoals besproken in voormeld citaat onder punt 2.5.2.. De appeldagvaarding is immers ter griffie uitgereikt om reden dat van verzoeker geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Voorts was verzoeker destijds niet gedetineerd in Nederland en was ook geen andere woon- of verblijfplaats van hem bekend, noch een adres in het buitenland.
12.
Aangezien er ook geen (gemachtigd) raadsman ter terechtzitting van 7 maart 2016 is verschenen, had het hof de zaak niet in behandeling mogen nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding zou zijn verzonden naar het in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat, opdat verzoeker langs die weg op de hoogte had kunnen worden gesteld van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak (vgl. eveneens HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569, NbSr 2014,17).
13.
Aldus heeft het hof ten onrechte verzuimd om na te gaan of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verzoeker in de gelegenheid te stellen daarbij alsnog aanwezig te zijn. In casu had een afschrift van de dagvaarding aan het door verzoeker opgegeven adres moeten worden toegezonden, hetgeen niet is geschied. Uit het summiere proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2016 blijkt voorts ook niet dat het hof überhaupt heeft onderzocht of een afschrift aan het door verzoeker opgegeven adres is toegezonden. Door de zitting toch doorgang te laten vinden heeft het hof verzoeker ten onrechte beperkt in het verwezenlijken van zijn aanwezigheidsrecht. In ieder geval is het (impliciete) oordeel van het hof dat de zitting in afwezigheid van verzoeker doorgang kon vinden zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
14.
Gelet op het voorgaande kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn geschonden artikel 280 jo 415 Sv, doordat (achteraf) blijkt dat het gerechtshof verzoeker ten onrechte verstek heeft verleend nu verzoeker ten tijde van de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak in België was gedetineerd en verzoeker niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, althans is het kennelijke (impliciete) oordeel van het hof dat het onderzoek ter terechtzitting in afwezigheid van verzoeker doorgang kon vinden onbegrijpelijk, althans met onvoldoende redenen omkleed.
Toelichting:
1.
Het hof heeft verzoeker, zoals reeds in het kader van het eerste middel is vermeld, bij verstek niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep nu door of namens verzoeker geen grieven zouden zijn ingediend en verzoeker, noch een (gemachtigd) raadsman, ter terechtzitting van 7 maart 2016 is verschenen zodat de bezwaren tegen het vonnis van de politierechter van 19 maart 2015 ook niet mondeling zijn toegelicht.
2.
Blijkens de aan deze schriftuur gehechte kopie ‘Attest van gevangenschap-Vrijstelling’ welk attest door de Belgische Federale Overheidsdienst Justitie bij de vrijlating van verzoeker aan hem is overgelegd, volgt dat verzoeker van 2 mei 2015 te 03:35 uur tot en met 30 juni 2016 te 09:30 uur in detentie heeft doorgebracht in de strafinrichting te Gent. De brief is ondertekend door de directeur van de betreffende strafinrichting.
3.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2016 heeft aldus plaats gevonden op een moment dat verzoeker in het buitenland gedetineerd zat in het kader van een andere zaak.
4.
Uw Raad heeft met betrekking tot de beslissing van de rechter om over te gaan tot verstekverlening, onder meer in een recent arrest van 8 maart 2016 (HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388, RvdW 2016, 393, r.o. 2.3), het volgende overwogen:
‘2.2.2.
In cassatie is — door middel van aanhechting aan de schriftuur — een ‘attest van gevangenschap- vrijstelling’ overgelegd van de Belgische Federale Overheidsdienst Justitie. Uit dit stuk blijkt dat de verdachte van 13 november 2014 21:18 uur tot 4 juni 2015 13:48 uur was gedetineerd in de Strafinrichting te Hasselt (België).
2.3.
Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de BRP, rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch een bepaaldelijk gevolmachtigd raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter — behoudens duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel — kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht is tekortgedaan. Dat kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, ten tijde van de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.
2.4.
Uit het hiervoor onder 2.2.2 vermelde stuk — aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld — moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in verband met een andere zaak in België was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt beslecht en afgedaan.’1.
5.
Uit de als bijlage aan deze schriftuur gehechte attest van gevangenschap- vrijlating volgt zoals gezegd dat verzoeker ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in verband met een andere zaak in België was gedetineerd. Op deze plaats zij opgemerkt dat het door verzoeker overgelegde attest een stuk betreft waarvan aan de herkomst en betrouwbaarheid naar redelijkheid niet kan worden getwijfeld. De beslissing van het hof om tegen verzoeker verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten was, zo verzoeker meent, achteraf bezien onjuist. Een en ander heeft ertoe te leiden dat verzoeker in de mogelijkheid dient te worden gesteld om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
6.
Het arrest kan gezien het voorgaande niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.L. Baar, advocaat te 's‑Gravenhage, die verklaart daartoe bepaaldelijk door verzoeker te zijn gemachtigd.
Den Haag, 19 oktober 2016
J.L. Baar
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑10‑2016