Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/7.2.2
7.2.2 Verschil in deskundigheid
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS304538:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553 (Hooijen/Curatoren THB), HR 8 maart 1991, NJ 1991, 396 (Staalgrit), Bloembergen 1969, p. 361 en Rijken 1983, p. 159.
Vranken 1989, p. 203, Castermans 1992, p. 87, Tjittes 1994, p. 51, 53 en 58, Langbroek 1999, p. 424, Smits 1999, p. 64, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 232 en 245 en Jansen 2013, p. 57. Een mededelingsplicht kan onder andere ontstaan in het kader van dwaling, een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4
HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 182 (De Treek/Dexia), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 183 (Levob/Bolle) en HR 5 juni 2009, NJ 2012, 184 (GeSp/Aegon).
Vranken 1989, p. 20.
Vergelijk Vranken 1989, p. 53-54, Tjittes 1994, p. 105-106 en Swaenepoel 2011, p. 272.
Dit speelt vooral als de minder deskundige partij nu juist om dit verschil in deskundigheid in contact is getreden met haar wederpartij. In een dergelijke situatie kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een vertrouwensrelatie. Zie § 5.2.2.
Swaenepoel 2011, p. 31, 208, 217, 244-245 en 265.
§ 7.2.3.
Ik verwijs naar § 4.4 voor een uitgebreide beschrijving van de invloed van de deskundigheid van één van de partijen op de werking van de redelijkheid en billijkheid.
De factor ‘verschil in deskundigheid’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. Een verschil in deskundigheid pleit voor de beperking van de gevolgen van een beding dat de minder deskundige partij benadeelt.1 De relatieve deskundigheid beïnvloedt daarnaast de omvang van mededelings -, onderzoeks-2 en zorgplichten.3
De factor ‘verschil in deskundigheid’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Een partij met een geestelijke stoornis kan op grond van art. 1:378 lid 1 sub a BW onder curatele worden gesteld. Het artikel legt de nadruk op de vermogens van een partij. Vranken stelt echter dat de ratio van het artikel zowel bestaat uit de bescherming van een partij tegen haar onvolwaardigheid als tegen haar ongelijkheid.4 Hij legt hiermee zowel de nadruk op de (beperkte) deskundigheid van een partij als op de relatieve deskundigheid van de partij en haar geestelijk gezonde wederpartij.
Art. 3:44 lid 4 BW noemt ‘onervarenheid’ als een bijzondere omstandigheid waar misbruik van kan worden gemaakt. Het is mogelijk om dit gebrek aan deskundigheid te vergelijken met de deskundigheid van de andere partij.5 Een partij maakt eerder misbruik van de ondeskundigheid van haar wederpartij als zij zelf wel deskundig is.6
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Een verschil in de deskundigheid is ook van belang voor verschillende wilsgebreken in het Belgische en Franse recht.7
De factor ‘verschil in deskundigheid’ vertoont een overlap met verschillende factoren. Ik heb de overlap met de factoren ‘deskundigheid’ en ‘verschil in maatschappelijke positie of professionaliteit’ besproken in de §§ 4.4 en 7.2.1.
De factor vertoont daarnaast een overlap met de factor ‘verschil in de mogelijkheden tot belangenbehartiging’.8 Een verschil in deskundigheid kan immers leiden tot betere mogelijkheden tot belangenbehartiging. Deze overlap is te vergelijken met de in § 4.7 besproken overlap tussen de factoren ‘deskundigheid’ en ‘mogelijkheden tot belangenbehartiging’. Een beroep op beide factoren verdient de voorkeur.