De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/6.3.5.2:6.3.5.2 Beperking processuele mogelijkheden
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/6.3.5.2
6.3.5.2 Beperking processuele mogelijkheden
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS385924:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 24 april 2009, NJ 2010,171, m.nt. H.J. Snijders (IMS/Modsaf c.s. II), r.o. 4.3.3.
HR 24 april 2009, NJ 2010,171, m.nt. H.J. Snijders (IMS/Modsaf c.s. II), r.o. 4.3.3.
HR 22 december 2009, NJ 2010,18 (Bosman/Sagittarius), r.o. 3.4.
Zie bijv. HR 20 mei 2005, NJ 2007,114, m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2007, 115 (Gem. Amsterdam/ Honnebier), r.o. 3.8; HR 24 maart 2006, NJ 2007,115, m.nt. H.J. Snijders (Meurs/Newomij), r.o. 3.4.4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In hoeverre hebben partijen in het kader van arbitrage of bindend advies het recht om hun zaak te presenteren? Kunnen zij dit recht bij overeenkomst beperken? In paragraaf 4.9 is gebleken dat het in deze procedures in principe niet van veel minder belang is dat partijen voldoende mogelijkheden hebben om hun zaak naar voren te brengen dan in het kader van de overheidsprocedure. Ook hier ontstaat immers gevaar van eigenrichting indien deze mogelijkheid te veel wordt beperkt. Ook hier staat het gezag van de overheid, die moet meewerken aan de tenuitvoerlegging van de aldus verkregen uitspraak, op het spel. Aan de andere kant speelt het belang van vertrouwen in de rechtspraak in geval van arbitrage en bindend advies een veel minder grote rol. Al met al is te verwachten dat in het kader van arbitrage of bindend advies de vrijheid van partijen om de mogelijkheden om het geschil te presenteren te beperken, nauwelijks ruimer is dan bij de overheidsrechter. Partijen moeten ook hier voldoende gelegenheid overhouden hun geschil naar voren te brengen.
Werkt het nu inderdaad zo in de praktijk? Met betrekking tot arbitrage geldt dat, indien partijen niets over het verloop van de procedure zijn overeengekomen, hun rechten om de zaak naar voren te brengen wellicht iets beperkter zijn dan in het kader van een overheidsprocedure. Het scheidsgerecht kan, indien partijen zelf geen afspraken hebben gemaakt, namelijk de gang van zaken tijdens het geding bepalen, zo blijkt uit artikel 1036 Rv. In artikel 1039 lid 5 Rv is bovendien bepaald dat voor zover de partijen niet anders zijn overeengekomen, het scheidsgerecht vrij is ten aanzien van de toepassing van de regelen van bewijsrecht. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat het in beginsel aan de beoordeling van het scheidsgerecht is overgelaten of en in welke mate het partijen zal toestaan bewijs van hun stellingen te leveren.1 Een bewijsaanbod kan in het kader van een arbitrage dus gemakkelijker worden gepasseerd dan bij de overheidsrechter. Partijen kunnen met de enkele overeenkomst tot arbitrage dus in zoverre worden geacht afstand te hebben gedaan van hun recht hun zaak te presenteren. Hoewel het scheidsgerecht kortom een ruime vrijheid heeft de gang van zaken tijdens het geding te bepalen, is in het kader van een arbitrage wel degelijk gewaarborgd dat partijen voldoende mogelijkheid hebben om hun geschil naar voren te brengen. In artikel 1039 lid 1 Rv is immers, zoals reeds gezegd, bepaald dat het scheidsgerecht iedere partij de gelegenheid geeft voor haar rechten op te komen en haar stellingen voor te dragen. Het scheidsgerecht kan dan ook niet voorbijgaan aan ieder bewijsaanbod. De vrijheid van het scheidsgerecht om een bewijsaanbod te passeren vindt volgens de Hoge Raad haar grens waar dit in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde of met andere fundamentele beginselen van procesrecht.2 Dat de rechten van partijen om hun zaak naar voren te brengen, indien zij geen nadere afspraken hebben gemaakt, iets beperkter zijn dan in het kader van de overheidsprocedure, hoeft bovendien nog niet te betekenen dat partijen feitelijk ook minder gelegenheid krijgen om hun zaak te presenteren.
Indien partijen geen expliciete afspraken over de procedure hebben gemaakt, heeft te gelden dat partijen voldoende gelegenheid dienen te hebben hun zaak te presenteren. Een andere vraag is hoe ver partijen kunnen gaan indien zij wel expliciete afspraken maken. Het antwoord hierop is niet duidelijk. Zoals hiervoor is aangegeven, valt te verwachten dat partijen weliswaar de procedure kunnen verkorten, maar dat zij daarbij een reële mogelijkheid moeten overhouden om hun zaak naar voren te brengen.
In het kader van het bindend advies heeft hetzelfde te gelden als bij de arbitrage. Ook hier moeten partijen, indien zij geen expliciete afspraken hebben gemaakt, voldoende gelegenheid hebben hun geschil te presenteren. Zo overwoog de Hoge Raad in een zaak waarin bindend adviseurs geen kennis hadden genomen van bepaalde stukken die door een van de partijen in het geding waren gebracht, dat deze bindend adviseurs zeer wel tot het oordeel konden komen dat het geschil in zijn geheel opnieuw diende te worden behandeld en beslist.3 Ook uit andere jurisprudentie kan worden afgeleid dat het van belang is dat partijen hun standpunt kenbaar kunnen maken, al zal schending van dit beginsel niet altijd reden zijn voor vernietiging van de verkregen uitspraak.4 Te verwachten valt wel dat ook bindend adviseurs een grote vrijheid zullen hebben bij het bepalen van de gang van zaken tijdens de procedure, indien partijen hierover niets zijn overeengekomen. Ook zij zullen bijvoorbeeld een bewijsaanbod waarschijnlijk eerder mogen passeren dan de overheids-rechter. Niet duidelijk is in hoeverre partijen bij expliciete overeenkomst de mogelijkheden om hun zaak te presenteren kunnen beperken. Ook hier kan worden aangenomen dat zij daarbij niet zover mogen gaan, dat zij geen reële mogelijkheid overhouden hun standpunten naar voren te brengen.