Vgl. ten aanzien van art. 16 lid 1 Wet Bopz (oud) o.a. HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:635, rov. 3.3.4.
HR, 16-07-2021, nr. 21/00349
ECLI:NL:HR:2021:1143
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-07-2021
- Zaaknummer
21/00349
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1143, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑07‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:364, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:364, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1143, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑02‑2021
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2021-0207
NJ 2021/344 met annotatie van J. Legemaate
Uitspraak 16‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Wvggz. Zorgmachtiging. Medische verklaring niet ondertekend door onafhankelijke psychiater en niet door deze geactualiseerd; mocht rechtbank toch zorgmachtiging verlenen voor slechts één van de verzochte vormen van zorg?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/00349
Datum 16 juli 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/606096 / FA RK 20-8016 van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2020 en tot terugwijzing naar die rechtbank.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze uitspraak komt onder meer aan de orde of een medische verklaring die door een psychiater ten behoeve van een machtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is opgesteld, door deze moet worden ondertekend.
2.2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank op 15 oktober 2020 verzocht een zorgmachtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de duur van zes maanden voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.2.2
Bij het verzoekschrift was gevoegd een medische verklaring van 7 september 2020 van de psychiater [betrokkene 1]. De medische verklaring is “voor deze” ondertekend door de geneesheer-directeur. In een e-mail van 15 oktober 2020 aan de rechtbank is door een medewerkster van het bureau wvggz van de zorgaanbieder doorgegeven dat de medische verklaring nog relevant is.
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgmachtiging verleend uitsluitend voor ‘het toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis’, voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.1 De advocaat stelt dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er sprake is van een termijnoverschrijding. Gelet op artikel 5:16 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 5:17 Wvggz dient de officier binnen vier weken na de schriftelijke mededeling aan betrokkene, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 sub a Wvgzz, een verzoekschrift voor een zorgmachtiging in bij de rechtbank. Deze termijn is met tien weken fors overschreden. De advocaat stelt dat betrokkene in haar belangen is geschaad. (…). Daarbij stelt de advocaat dat de medische verklaring niet is getekend door de onafhankelijk psychiater, maar door een geneesheer-directeur. Diezelfde geneesheer-directeur heeft desgevraagd per e-mail van 15 oktober 2020 aangegeven dat de medische verklaring nog relevant is. Dit had moeten worden verklaard door de onafhankelijk psychiater.
2.2
De rechtbank overweegt dat de wetgever geen sancties verbindt aan de termijnoverschrijding. Betrokkene heeft echter wel in onzekerheid verkeerd. Door de forse termijnoverschrijding was het onduidelijk of er nog een verzoekschrift zou komen. De formaliteiten wat betreft de medische verklaring zijn niet in orde. De onafhankelijke psychiater moet de medische verklaring ondertekenen en is ook degene die deze na verloop van tijd nog relevant heeft kunnen verklaren.
2.3
Nu betrokkene er belang bij heeft dat er nu geen machtiging wordt afgegeven, omdat zij wil laten zien dat zij het ook zonder machtiging redt, is zij in haar belangen geschaad als deze formaliteiten niet behoeven te worden hersteld. Nog daargelaten dat de medische verklaring niet is ondertekend door een onafhankelijk psychiater, geldt bovendien dat de geneesheer-directeur heeft medegedeeld dat de medische verklaring nog relevant is. Dat had, zeker gelet op de reeds verstreken termijn, de onafhankelijk psychiater zelf moeten zijn. Nu er voor betrokkene veel op het spel staat (met name een eventuele opname waar betrokkene zich tegen verzet), dient aan het verzoek een medische verklaring ten grondslag te liggen die aan de formele vereisten voldoet. Dit geldt te meer nu ten aanzien van de aangevraagde vormen van verplichte zorg – met uitzondering van het innemen van medicatie – geen sprake is van direct ernstig nadeel. Om die reden geeft de rechtbank de behandelaar zeven dagen de tijd een nieuwe medische verklaring aan te leveren.
(…)
2.8 (…)
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
- het toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het uitoefenen van toezicht, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, zoals het nakomen van ambulante behandelcontacten en het opnemen in de accommodatie ingeval van suïcidaliteit worden door de rechtbank op dit moment niet dusdanig noodzakelijk geacht, dat zij op basis van de huidige medische verklaring en gezien de ontbrekende formaliteiten, toegewezen moeten worden. Tijdens de nieuwe mondelinge of schriftelijke behandeling zal hierover beslist worden.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt onder a dat onjuist dan wel onbegrijpelijk is dat de rechtbank een zorgmachtiging heeft verleend voor het toedienen van medicatie, nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er tekortkomingen kleven aan de medische verklaring waarop het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt gebaseerd en zij wel een nieuwe medische verklaring verlangt voor de overige in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg.
3.2
Deze klacht is gegrond. Gelet op de vaststelling van de rechtbank in rov. 2.2 en 2.3 dat de medische verklaring niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, stond het haar niet vrij op basis daarvan toch een zorgmachtiging te verlenen voor het toedienen van medicatie.
3.3
Opmerking verdient dat in de Wvggz en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen niet uitdrukkelijk is bepaald dat een medische verklaring moet worden ondertekend. In de Wet zorg en dwang (hierna: Wzd) is dat wel het geval: art. 27 lid 2 Wzd bepaalt dat een medische verklaring inzicht verschaft in de actuele situatie van de cliënt, met redenen wordt omkleed en ondertekend. Uit art. 27 Wzd als geheel, in verbinding met art. 26 lid 5, onder d, Wzd, volgt dat art. 27 lid 2Wzd en daarmee ook het voorschrift van ondertekening, zich richt tot de onafhankelijke psychiater die de verklaring heeft opgesteld. Aldus is voor een ieder duidelijk dat de onafhankelijke psychiater de inhoud van de medische verklaring voor zijn rekening neemt.1.Er is in de wetsgeschiedenis van de Wvggz geen aanknopingspunt te vinden voor de gedachte dat op het punt van ondertekening iets anders zou gelden voor een medische verklaring, opgesteld ten behoeve van het verzoek tot verlening van een machtiging in het kader van die wet.
3.4
Onder b klaagt het middel dat de termijnoverschrijding die de rechtbank heeft vastgesteld, had moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het verzoek.
Deze klacht faalt. In de Wvggz wordt aan de niet-naleving van de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn van vier weken niet het rechtsgevolg verbonden van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel afwijzing van dat verzoek. Hoewel van de officier van justitie mag worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vier weken zijn beslissing meedeelt of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, strookt het niet met de bij het verkrijgen van een zorgmachtiging betrokken belangen om op de grond dat sprake is van overschrijding van deze termijn, de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel dat verzoek af te wijzen. In geval van een termijnoverschrijding waardoor de betrokkene nadeel heeft ondervonden, kan op grond van art. 10:12 lid 3 Wvggz schadevergoeding worden toegekend.2.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2020;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 16 juli 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2021
Zie HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349, rov. 3.3.
Conclusie 09‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Wvggz. Zorgmachtiging. Medische verklaring niet ondertekend door onafhankelijke psychiater en niet door deze geactualiseerd; mocht rechtbank toch zorgmachtiging verlenen voor slechts één van de verzochte vormen van zorg?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00349
Zitting 9 april 2021
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak van
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Rotterdam
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank overwogen dat aan de overgelegde medische verklaring gebreken kleven. De rechtbank heeft niettemin een zorgmachtiging verleend voor het ‘toedienen van medicatie’ en ten aanzien van de overige voorgestelde vormen van verplichte zorg bepaald dat de behandelaar een actuele medische verklaring dient over te leggen en iedere verdere beslissing aangehouden. Het cassatiemiddel keert zich tegen deze gang van zaken. Het middel heeft verder betrekking op een overschrijding door de officier van justitie van de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn van vier weken.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Rotterdam ingekomen op 15 oktober 2020, heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging te verlenen ten aanzien van verzoekster tot cassatie (geb. 1958, hierna: betrokkene) voor de volgende vormen van verplichte zorg:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, voor de duur van 6 maanden (met als toelichting de door de psychiater in detail voorgeschreven medicatielijst).
b. beperken van de bewegingsvrijheid voor 6 maanden (met als toelichting: “Op momenten dat ingeschat wordt dat betrokkene een gevaar voor zichzelf kan zijn”);
c. insluiten voor 6 maanden (met als toelichting: “Op momenten dat ingeschat wordt dat betrokkene een gevaar voor zichzelf kan zijn”);
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene voor 6 maanden (met als toelichting: “Op momenten dat ingeschat wordt dat betrokkene een gevaar voor zichzelf kan zijn”);
e. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen, voor de duur van zes maanden (met als toelichting: “Nakomen van ambulante afspraken”); en
f. opnemen in een accommodatie voor 6 maanden (met als toelichting: “Ingeval van suïcidaliteit moet betrokkene worden opgenomen om te voorkomen dat zij wederom een tentamen suïcide zal doen”).
1.2
Bij het verzoekschrift was onder meer een medische verklaring van 7 september 2020 overgelegd.1.In deze verklaring staat dat betrokkene is onderzocht door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1] . De medische verklaring is “voor deze” ondertekend door de geneesheer-directeur [betrokkene 2] . In rubriek 4.e is de diagnose beschreven. Deze is in rubriek 4.f gerubriceerd onder: “Bipolaire-stemmingsstoornissen”.
1.3
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 30 oktober 2020. De rechtbank heeft betrokkene, haar advocaat en een maatschappelijk werkster van Parnassia telefonisch gehoord omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de maatregelen ter bescherming tegen besmetting met het virus COVID-19 niet mogelijk was.2.
1.4
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting de volgende verweren gevoerd:3.
- De officier van justitie is in zijn verzoek niet-ontvankelijk omdat sprake is van een termijnoverschrijding. Op grond van art. 5:16 Wvggz moet de officier van justitie binnen vier weken na de schriftelijke mededeling aan betrokkene zoals bedoeld in art. 5:4 lid 2, onder a, Wvggz een verzoekschrift indienen bij de rechtbank. Deze termijn is met tien weken overschreden, hetgeen bij betrokkene spanning heeft opgeleverd;
- De medische verklaring is ten onrechte niet ondertekend door de onafhankelijke psychiater die de verklaring heeft opgesteld, maar door de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur heeft, op een vraag van de officier van justitie, in een e-mail van 15 oktober 2020 verklaard dat de medische verklaring nog relevant is, doch dit had moeten worden verklaard door de onafhankelijk psychiater.4.
1.5
Op 30 oktober 2020 heeft de rechtbank een mondelinge beschikking gegeven, die op 3 november 2020 schriftelijk is uitgewerkt. In deze beschikking heeft de rechtbank het volgende geoordeeld met betrekking tot de namens betrokkene gevoerde verweren:
“2.2 De rechtbank overweegt dat de wetgever geen sancties verbindt aan de termijnoverschrijding. Betrokkene heeft echter wel in onzekerheid verkeerd. Door de forse termijnoverschrijding was het onduidelijk of er nog een verzoekschrift zou komen. De formaliteiten wat betreft de medische verklaring zijn niet in orde. De onafhankelijke psychiater moet de medische verklaring ondertekenen en is ook degene die deze na verloop van tijd nog relevant heeft kunnen verklaren.
2.3
Nu betrokkene er belang bij heeft dat er nu geen machtiging wordt afgegeven, omdat zij wil laten zien dat zij het ook zonder machtiging redt, is zij in haar belangen geschaad als deze formaliteiten niet behoeven te worden hersteld. Nog daargelaten dat de medische verklaring niet is ondertekend door een onafhankelijk psychiater, geldt bovendien dat de geneesheer-directeur heeft medegedeeld dat de medische verklaring nog relevant is. Dat had, zeker gelet op de reeds verstreken termijn, de onafhankelijk psychiater zelf moeten zijn. Nu er voor betrokkene veel op het spel staat (met name een eventuele opname waar betrokkene zich tegen verzet), dient aan het verzoek een medische verklaring ten grondslag te liggen die aan de formele vereisten voldoet. Dit geldt te meer nu ten aanzien van de aangevraagde vormen van verplichte zorg – met uitzondering van het innemen van medicatie – geen sprake is van direct ernstig nadeel. Om die reden geeft de rechtbank de behandelaar zeven dagen [d]e tijd een nieuwe medische verklaring aan te leveren.”
1.6
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis en dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel (rov. 2.5 – 2.6). De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of voldaan is aan de criteria voor en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Zij stelde vast dat dit het geval is (rov. 2.4bis).5.
1.7
In het dictum heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 30 april 2021. Zij heeft bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen kunnen worden getroffen zoals opgenomen in rov. 2.4. Hiermee is kennelijk bedoeld: het “toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis”.6.De rechtbank heeft overwogen dat deze vorm van verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden (rov. 2.8). De rechtbank overwoog vervolgens:
“De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het uitoefenen van toezicht, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, zoals het nakomen van ambulante behandelcontracten en het opnemen in de accommodatie ingeval van suïcidaliteit worden door de rechtbank op dit moment niet dusdanig noodzakelijk geacht, dat zij op basis van de huidige medische verklaring en gezien de ontbrekende formaliteiten, toegewezen moeten worden. Tijdens de nieuwe mondelinge of schriftelijke behandeling zal hierover beslist worden.”
1.8
De rechtbank heeft in het dictum verder bepaald dat de behandelaar tot en met 11 november 2020 een nieuwe medische verklaring kan aanleveren, waarna [het verzoek betreffende] de overige vormen van verplichte zorg behandeld zal worden.
1.9
De mondelinge behandeling is voortgezet op 2 december 2020. Bij mondelinge beschikking van die datum, schriftelijk uitgewerkt op 8 december 2020, heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie met betrekking tot de overige vormen van verplichte zorg afgewezen.7.De rechtbank overwoog daartoe:
“2.2 Hoewel de rechtbank geen sancties verbindt aan de termijnoverschrijding, stelt de rechtbank vast dat betrokkene door het overschrijden van de termijn van de artikelen 5:16 en 6:2, lid 1, sub a van de Wvggz in haar belangen is geschaad omdat zij gedurende die periode in onzekerheid heeft verkeerd. Dit heeft de nodige spanning bij haar teweeg [heeft] gebracht. Verder heeft de rechtbank de behandelaar de mogelijkheid gegeven om een formeel gebrek in de medische verklaring te herstellen door tijdens de mondelinge behandeling van 30 november 2020 de behandelaar in de gelegenheid te stellen om tot en met 11 november 2020 een nieuwe medische verklaring aan te leveren. De behandelaar heeft echter niet binnen deze termijn een nieuwe medische verklaring aangeleverd die voldoet aan de formele eisen van de wet, waardoor ook op dit punt de termijn is overschreden. De medische verklaring van 2 november 2020 kan niet gelden als een nieuwe medische verklaring omdat ten opzichte van de eerdere medische verklaring van 7 september 2020 alleen de opmerking is bijgevoegd dat de situatie ongewijzigd is, zonder dat betrokkene opnieuw is onderzocht of gesproken door een onafhankelijke psychiater.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat betrokkene gedurende vijf maanden haar medicatie inneemt, zodat niet is aangetoond dat de noodzaak bestaat om de vormen van verplichte zorg die zien op een opname toe te wijzen.
2.3.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank de overige vormen van verplichte zorg af.”
1.10
Namens betrokkene is − tijdig8.− beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 30 oktober 2020. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
De klacht onder a is gericht tegen de op 30 oktober 2020 genomen beslissing dat een zorgmachtiging wordt verleend voor het ‘toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis’. De klacht houdt in dat het oordeel van de rechtbank dat zij deze machtiging kon verlenen rechtens onjuist is, althans onvoldoende begrijpelijk. Volgens de toelichting op deze klacht is de medische verklaring één van de essentiële stukken die nodig zijn om een zorgmachtiging te kunnen geven (zie art. 5:17 lid 3, onder a, Wvggz in verbinding met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM). Indien aan de door de officier van justitie overgelegde medische verklaring gebreken kleven, kan deze verklaring niet worden gebruikt als basis voor een zorgmachtiging met als verplichte zorg ‘het toedienen van medicatie’. Volgens het middelonderdeel is onbegrijpelijk waarom de rechtbank voor de overige door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg wel een nieuwe medische verklaring heeft verlangd, alvorens hierover te beslissen, maar niet voor een zorgmachtiging voor verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie.
2.2
De toelichting op deze klacht in het cassatierekest onder 1.1 gaat ervan uit dat de rechtbank van oordeel is dat de formaliteiten wat betreft de in het geding gebrachte medische verklaring in twee opzichten niet aan de wettelijke vereisten voldoen. Ten eerste had de onafhankelijke psychiater die de op 7 september 2020 afgegeven medische verklaring heeft opgemaakt, deze zelf moeten ondertekenen. Ten tweede heeft de rechtbank, gelet op de reeds verstreken tijd, een actuele medische verklaring noodzakelijk geacht. Slechts de onafhankelijke psychiater kon verklaren of haar medische verklaring ten tijde van de rechterlijke beslissing op 30 oktober 2020 nog relevant was: de e-mail van 15 oktober 2020 is daarvoor niet voldoende. In de toelichting onder 1.2 wordt hieraan toegevoegd dat, indien een toewijzende beslissing wordt genomen op basis van een medische verklaring die niet aan de wettelijke eisen voldoet, die beslissing in strijd is met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM. Tot zover de klacht.
2.3
Wat betreft de ondertekening van de geneeskundige verklaring: onder de vroegere Wet Bopz was voor een voorlopige machtiging tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis een ondertekende geneeskundige verklaring nodig van een psychiater die de betrokkene met het oog op de aan te vragen machtiging kort tevoren had onderzocht. In beginsel ondertekende de psychiater zelf de verklaring. Echter, indien de desbetreffende persoon reeds in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen,9.was onder de Wet Bopz een door de geneesheer-directeur ondertekende verklaring nodig. Voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis schreef art. 16 (oud) Wet Bopz voor dat de officier van justitie een door de geneesheer-directeur ondertekende verklaring aan de rechtbank overlegt. Dit vormvoorschrift heeft geleid tot betrekkelijk veel rechtspraak. Volgens deze rechtspraak vereiste art. 16 (oud) Wet Bopz dat de geneeskundige verklaring door de geneesheer-directeur is ondertekend, zodat blijkt van zijn instemming met en aanvaarding van zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud van de desbetreffende verklaring.10.Het was niet nodig dat de geneeskundige verklaring met betrekking tot een patiënt die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef mede wordt ondertekend door de psychiater die de betrokkene met het oog op de te verzoeken machtiging had onderzocht.11.
2.4
In de praktijk komt voor dat de arts die het onderzoek verricht bepaalde onderzoekshandelingen overlaat aan een assistent-arts. In de zaak die heeft geleid tot HR 21 februari 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF3450)12.ging het om een geneeskundige verklaring, opgesteld en ondertekend door een arts-assistent. Die verklaring was zonder toelichting mede ondertekend door een psychiater. Ter zitting had de arts-assistent medegedeeld dat hij de verklaring onder supervisie van de psychiater had opgemaakt, dat de psychiater betrokkene een week voordat de verklaring is opgemaakt had gezien en dat de psychiater betrokkene niet heeft gesproken maar wel had geobserveerd. Volgens de rechtbank was daarmee sprake van een verklaring ‘van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was’. In cassatie stond ter discussie of de geneeskundige verklaring daarmee voldeed aan de wettelijke eisen. De Hoge Raad overwoog onder meer dat het de psychiater vrijstaat, een arts-assistent in te schakelen bij zijn onderzoek. Maar juist ook dan, zo vervolgde de Hoge Raad, dient uit de door de psychiater te ondertekenen verklaring te blijken op grond waarvan kan worden gezegd dat betrokkene door hem is onderzocht in de zin van art. 5 lid 1 (oud) Wet Bopz (rov. 3.6).
2.5
In punt 1 van zijn NJ-noot onder de uitspraak van 21 februari 2003 geeft De Boer het volgende overzicht van de regels onder de Wet Bopz:
“(…)
a. Moet de psychiater persoonlijk betrokkene hebben onderzocht? Het antwoord is − anders dan geldt voor de geneesheer-directeur (…) bevestigend. (…) Wel staat het de psychiater vrij een arts-assistent in te schakelen bij zijn onderzoek, maar juist ook dan dient uit de door de psychiater te ondertekenen verklaring te blijken op grond waarvan kan worden gezegd dat betrokkene door de psychiater is onderzocht in de zin van art. 5 lid 1 Bopz (…).
b. Moet de psychiater zelf de verklaring hebben opgesteld? Neen. Dit kan m.i. worden overgelaten aan de arts-assistent. (…) Er is geen bezwaar tegen dat deze arts-assistent de verklaring van de psychiater mede ondertekent, zoals in casu was geschied.
c. Moet de psychiater zelf de verklaring geven? Er is geen twijfel aan dat mandatering is uitgesloten. Zelfs de geneesheer-directeur kan niet mandateren (NJ 2000, 191) (…).
d. Moet de psychiater de door hem gegeven verklaring ook zelf hebben ondertekend? Ook hier is het antwoord bevestigend (verg. de onderhavige uitspraak, rov. 3.6 en voor de geneesheer-directeur NJ 1994, 715 e.v. en NJ 2000, 191). Een gestempelde handtekening van de psychiater kan evenmin door de beugel (…), maar − zo mag men aannemen − wel een ‘elektronische handtekening’ (…). Medeondertekening − naast de ondertekening van de arts-assistent − is voldoende (zie hiervóór onder b).
e. Kan met persoonlijke ondertekening van de verklaring door de psychiater gelijkgesteld worden de persoonlijke ondertekening door hem van een begeleidend geschrift dat ernaar verwijst? Hier moet het antwoord neen zijn (verg. voor de geneesheer-directeur NJ 1994, 715 e.v.).”13.
2.6
Op 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg in werking getreden. Art. 5:8 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en over de vraag of uit het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit. De eisen waaraan de psychiater moet voldoen zijn te vinden in art. 5:7 Wvggz. In HR 2 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1545, rov. 3.1.5)14.is, kort samengevat, beslist dat een geneesheer-directeur die tevens psychiater is een medische verklaring mag opstellen als bedoeld in art. 5:8 Wvggz, mits aan de voorwaarden van art. 5:7 Wvggz wordt voldaan. Art. 5:11 lid 1 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur de medische verklaring aan de officier van justitie verstrekt. Art. 5:17, lid 3 onder a, Wvggz bepaalt dat de officier van justitie de medische verklaring bij zijn verzoekschrift voegt. Daaruit, en uit het feit dat art. 5:10 Wvggz spreekt over “het opstellen van de medische verklaring”, valt op te maken dat de aangewezen psychiater een schriftelijke verklaring opstelt; enkel een (eventueel telefonisch overgebracht) mondeling verslag van het onderzoek door de psychiater is dus niet voldoende.
2.7
In de Wvggz en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen15.is niet uitdrukkelijk bepaald dat de medische verklaring moet zijn voorzien van de handtekening van de onafhankelijke psychiater die de verklaring heeft opgesteld. Het is opmerkelijk dat in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wvggz hierover weinig of niets te vinden is, terwijl in de vrijwel gelijktijdig tot stand gekomen Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten de eis dat de medische verklaring is ondertekend, uitdrukkelijk is opgenomen in art. 27 lid 2 Wzd.16.Mogelijk is hiervan de reden dat bij ministeriële regeling een model voor een medische verklaring kan worden vastgesteld17.. Dat is tot dusver niet gebeurd. De desbetreffende beroepsorganisaties hebben modelverklaringen opgesteld, die in de praktijk worden gehanteerd. In de daarbij behorende “Gebruiksinstructie voor de Medische Verklaring Zorgmachtiging”18.staat vermeld dat het onderzoek en de ondertekening dienen te geschieden door een psychiater die onafhankelijk is ten aanzien van de behandeling die betrokkene krijgt. Dit alles duidt erop dat de (BIG-geregistreerde) onafhankelijke psychiater die het onderzoek heeft verricht ook degene is die de af te geven verklaring moet ondertekenen.
2.8
In Rb. Oost-Brabant 26 oktober 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:5992) werd geoordeeld dat moet kunnen worden vastgesteld dat de opgemaakte medische verklaring van deze psychiater afkomstig is. In de zaak die tot deze uitspraak heeft geleid was de overgelegde medische verklaring niet ondertekend. Omdat de rechtbank ook overigens niet kon vaststellen dat de medische verklaring afkomstig was van de onafhankelijk psychiater wiens naam in de verklaring stond, werd het verzoek tot afgifte van een zorgmachtiging afgewezen.
2.9
In de onderhavige zaak staat de naam van de psychiater [betrokkene 1] getypt onder de verklaring als de onafhankelijke psychiater die betrokkene heeft onderzocht. De geneesheer-directeur [betrokkene 2] heeft de in cassatie overgelegde medische verklaring “voor deze” ondertekend. De aanduiding “voor deze” is gangbaar bij een afdoenings- of ondertekeningsmandaat (zie resp. art. 10:1 en art. 10:11 Awb). De rechtbank is op dit punt enigszins wisselvallig: enerzijds overweegt zij: “nog daargelaten dat de medische verklaring niet is ondertekend door een onafhankelijk psychiater” (rov. 2.3), anderzijds spreekt zij in rov. 2.8 over ontbrekende formaliteiten en vraagt zij om een nieuwe medische verklaring. Hieruit maak ik, met de steller van het middel, op dat volgens de rechtbank de door de officier van justitie overgelegde medische verklaring niet toereikend was. Inderdaad verzet de aard van de bevoegdheid (onderzoek met het oog op een mogelijke vrijheidsbeneming) zich tegen mandatering aan een ander van het door de onafhankelijke psychiater zelf te verrichten onderzoek en het opstellen van de medische verklaring daaromtrent. Van een ondertekeningsmandaat, waarbij de onafhankelijke psychiater zelf de verklaring opstelt en zij een andere arts (hier: de geneesheer-directeur) uitsluitend heeft gemachtigd om namens haar de medische verklaring te ondertekenen, blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet, zodat voor de rechtbank moeilijk te controleren was wie degene is die in feite de medische verklaring heeft opgesteld. De rechtbank heeft in deze zin geoordeeld. Het oordeel van de rechtbank dat de onafhankelijke psychiater zelf de medische verklaring had behoren te ondertekenen, strookt ook het meest met de – verwante – regel in art. 27 lid 2 Wzd. Verder dient in cassatie tot uitgangspunt het onbestreden oordeel dat de onafhankelijke psychiater − niet de geneesheer-directeur – degene is die, mede gelet op de termijn die na het opmaken van de medische verklaring was verstreken, na nader onderzoek had kunnen verklaren dat de medische verklaring “nog relevant is”.19.
2.10
Met de steller van het middel ben ik van mening dat hetzij sprake is van een schending van het recht, hetzij onbegrijpelijk is waarom de rechtbank, uitgaande van de door de rechtbank vastgestelde tekortkomingen in de medische verklaring (t.a.v. ondertekening en actualiteit) op basis van de overgelegde medische verklaring van 7 september 2020 toch op 30 oktober 2020 een zorgmachtiging heeft verleend voor het toedienen van medicatie. De klacht onder a slaagt, zodat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
2.11
De klacht onder b komt op tegen de verwerping van het verweer dat de officier van justitie in zijn verzoek niet-ontvankelijk is omdat sprake is van een termijnoverschrijding. De klacht houdt in dat de rechtbank heeft miskend dat de vastgestelde overschrijding van de termijn in art. 5:16 Wvggz (in samenhang met art. 5:17 in verbinding met art. 5:4 lid 2, onder a, Wvggz) had moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn verzoek, althans dat de redengeving van de rechtbank onbegrijpelijk is althans onvoldoende gemotiveerd. De klacht wordt in het cassatierekest nader toegelicht onder 1.3 (“Termijnen in de wet”) en onder 1.4 (“Overwegingen ten aanzien van belang van verzoekster”).
2.12
De klacht stuit af op hetgeen is overwogen in HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:23. In die zaak werd geklaagd dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk had moeten verklaren wegens overschrijding van de termijn als bedoeld in art. 5:16 lid 1 Wvggz. In die zaak werd aangevoerd: “Als die termijn niet wordt gehaald, betekent dit dat de betrokkene ervan mag uitgaan dat de procedure niet wordt voortgezet”. De Hoge Raad verwierp die klacht, na het volgende te hebben overwogen:
“3.2 Art. 5:16 lid 1, eerste volzin, Wvggz bepaalt dat na de schriftelijke mededeling bedoeld in art. 5:4 lid 2, onder a, Wvggz – inhoudende dat een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid – de officier van justitie zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken, meedeelt aan de betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat, de geneesheer-directeur, de zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke, alsmede in voorkomend geval aan de aanvrager, bedoeld in art. 5:3 Wvggz. Hiermee wordt beoogd dat de officier van justitie binnen een redelijke termijn aan de in art. 5:16 lid 1, eerste volzin, Wvggz genoemde belanghebbenden duidelijkheid verschaft of hij de rechter om een zorgmachtiging ten aanzien van de betrokkene zal verzoeken.
3.3
In de Wvggz wordt aan de niet-naleving van de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn van vier weken niet het rechtsgevolg verbonden van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel van afwijzing van dat verzoek. Hoewel het onderdeel terecht aanvoert dat van de officier van justitie mag worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vier weken zijn beslissing meedeelt of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, strookt het niet met de bij het verkrijgen van een zorgmachtiging betrokken belangen om op de grond dat sprake is van overschrijding van deze termijn, de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel dat verzoek af te wijzen.
In geval van een termijnoverschrijding waardoor de betrokkene nadeel heeft ondervonden, kan op grond van art. 10:12 lid 3 Wvggz schadevergoeding worden toegekend.”
2.13
Wanneer de zo-even geciteerde maatstaf wordt toegepast op het thans voorliggende geval, moet de slotsom zijn dat de klacht onder b geen doel treft.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2020 en tot terugwijzing naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2021
De medische verklaring is overgelegd als prod. 7 bij het cassatierekest.
Zie de bestreden beschikking onder 1.2.
Zie rov. 2.1 van de bestreden beschikking alsmede de aan het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehechte pleitnota.
De e-mail is overgelegd als prod. 10 bij het cassatierekest.
In de bestreden beschikking zijn fouten geslopen in de nummering van de alinea’s: rov. 2.4 breekt plotseling af en na rov. 2.8 volgen de rov. 2.3 en 2.4 (bis).
De rechtbank verwijst in het dictum (onder 3.4) naar rov. 2.4. Bedoeld zal zijn: rov. 2.8.
De beschikking van 2 december 2020 is overgelegd als prod. 17 bij het cassatierekest.
Zie onder meer: HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3536, NJ 2007/311 en HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533.
HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:635, NJ 2019/191.
NJ 2003/484 m.nt. J. de Boer.
De vraag naar de toelaatbaarheid van de elektronische handtekening zou later worden beantwoord in HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:957, NJ 2021/14 m.nt. A.I.M. van Mierlo, JGz 2019/28 m.nt. J.J. de Jong.
Ook gepubliceerd in NJ 2020/371 en JGz 2021/1 m.nt. W.J.A.M. Dijkers.
Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (Stb. 2019, 198); Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg (Stcrt. 2019, 60909).
De vakliteratuur over de medische verklaring gaat niet specifiek in op het punt van de ondertekening: vgl. SDU Commentaar Gedwongen zorg ten aanzien van art. 5:7 e.v. Wvggz (J.E. Biesma); R.B.M. Keurentjes, De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Handleiding voor de praktijk, Den Haag: SDU 2021, blz. 53 – 56.
Vgl. de MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 64 (t.a.v. destijds nog art. 5:6).
Te raadplegen via dwangindezorg.nl/uitvoering/documenten.
Het gaat in dit geval om een medische beoordeling, niet om het aan de medische verklaring toevoegen van nieuwe informatie van feitelijke aard aan de rechter. Zie over dit onderscheid ook de op 26 maart 2021 genomen conclusie in de zaak 20/03983 (alinea 2.10 e.v.).
Beroepschrift 01‑02‑2021
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoekster], wonende te [woonplaats], te dezer zake in Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de hoge raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoekster als zodanig wordt aangewezen om voor haar in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoekster ondertekent en indient en daartoe door verzoekster bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1.
Bij beschikking van 30 oktober 2020 onder nummer C/10/606096/FA RK 20-8016 heeft de Rechtbank Rotterdam een zorgmachtiging verleend als bedoeld in artikel 6:4 van de Wvggz. Die beschikking met het verzoek van 15 oktober 2020, met BCS-portaal, historisch overzicht, de bevindingen van de geneesheer-directeur van 10 oktober 2020, de medische verklaring van 7 september 2020, het zorg-/behandelplan van 29 mei 2020, zorgkaart van 29 mei 2020, de e-mail met betrekking tot de medische behandeling van 15 oktober 2020, de e-mail met betrekking tot strafvorderlijke en justitiële — en politiegegevens van 15 oktober 2020, de pleitnotities van de advocate van verzoekster van 30 oktober 2020, de brief met betrekking tot de voorbereiding van de zorgmachtiging van 29 juni 2020, de brief van verzoekster advocaat aan haar van 26 augustus 2020 met betrekking tot die voorbereiding, alsmede de nadere beslissing van 2 december 2020 van de Rechtbank met betrekking tot deze zorgmachtiging, met de brief van verzoekers advocate aan de Rechtbank van 10 november 2020, de opnieuw ondertekende medische verklaring van 7 september 2020 en een nieuwe medische verklaring naar aanleiding van nieuw onderzoek door de onafhankelijke psychiater, de pleitnotities van 2 december 2020 en het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober 2020 en van 2 december 2020 met pleitnotities van de advocaat legt verzoekster hierbij over.
- 2.
Verzoekster kan zich met de onderhavige beschikking van 30 oktober 2020 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
-Middel van kassatie-
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de rechtbank Rotterdam, ten aanzien van het verzoek zorgmachtiging van 15 oktober 2020 heeft overwogen zoals in de beschikking van 30 oktober 2020 staat omschreven en heeft beslist zoals in de beschikking staat beschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I.
Naar uit de bestreden beschikking van 30 oktober 2020 blijkt heeft de rechtbank het volgende overwogen sub 2.1, 2.2. en 2.3:
‘2.1.
De advocaat stelt dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er sprake is van een termijnoverschrijding. Gelet op artikel 5:16 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 5:17 Wvggz dient de officier binnen vier weken na de schriftelijke mededeling aan betrokkene, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 sub a Wvggz, een verzoekschrift voor een zorgmachtiging in bij de rechtbank. Deze termijn is met tien weken fors overschreden. De advocaat stelt dat betrokkene in haar belangen is geschaad. De termijn overschrijding leverde allerlei spanningen op bij betrokkene. De advocaat ging er eveneens van uit dat er geen verzoekschrift meer zou komen en had het dossier al gesloten. Daarbij stelt de advocaat dat de medische verklaring niet is getekend door de onafhankelijk psychiater, maar een geneesheer-directeur. Diezelfde geneesheer-directeur heeft desgevraagd per e-mail van 15 oktober 2020 aangegeven dat de medische verklaring nog relevant is. Dit had moeten worden verklaard door de onafhankelijk psychiater.
2.2.
De rechtbank overweegt dat de wetgever geen sancties verbindt aan de termijnoverschrijding. Betrokkene heeft echter wel in onzekerheid verkeerd. Door de forse termijnoverschrijding was het onduidelijk of er nog een verzoekschrift zou komen. De formaliteiten wat betreft de medische verklaring zijn niet in orde. De onafhankelijke psychiater moet de medische verklaring ondertekenen en is ook degene die deze na verloop van tijd nog relevant heeft kunnen verklaren.
2.3.
Nu betrokkene er belang bij heeft dat er nu geen machtiging wordt af gegeven, omdat zij wil laten zien dat zij het ook zonder machtiging redt, is zij in haar belangen geschaad als deze formaliteiten niet behoeven te worden hersteld. Nog daargelaten dat de medische verklaring niet is ondertekend door een onafhankelijk psychiater, geldt bovendien dat de geneesheer-directeur heeft medegedeeld dat de medische verklaring nog relevant is.
Dat kan, zeker gelet op de reeds verstreken termijn, de onafhankelijk psychiater zelf moeten zijn. Nu er voor betrokkene veel op het spel staat (met name een eventuele opname waar betrokkene zich tegen verzet), dient aan het verzoek een medische verklaring ten grondslag te liggen die aan de formele vereisten voldoet. Dit geldt te meer nu ten aanzien van de aangevraagde vormen van verplichte zorg — met uitzondering van het innemen van medicatie — geen sprake is van direct ernstig nadeel. Om die reden geeft de rechtbank de behandelaar zeven dagen te tijd een nieuwe medische verklaring aan te leveren… ’
Waarna de rechtbank een zorgmachtiging verleent tot en met 30 april 2021 met als vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis’ 1. en ‘ bepaalt dat de behandelaar tot en met 11 november 2020 een nieuwe medische verklaring kan aanleveren, waarna de overige vormen van verplichte zorg behandeld zal worden’ 2., welke overwegingen naar de mening van verzoekster onjuist althans volstrekt onbegrijpelijk zijn omdat
(a)
een medische verklaring een essentieel onderdeel is van de stukken die nodig zijn om over een zorgmachtiging te kunnen beslissen gelet op artikel 5:17 lid 3 Wvggz jo. artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en derhalve — als aan die verklaring een hele reeks problemen kleven — die in strijd met de wet niet kan worden gebruikt voor een beslissing tot toewijzing van een zorgmachtiging met als verplichte zorg het toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis, terwijl volstrekt onbegrijpelijk is dat de rechtbank wel een nieuwe medische verklaring verlangt alleen maar om over de overige gevraagde vormen van verplichte zorg te beslissen, en
(b)
de termijnoverschrijding gelet op artikel 5:16 Wvggz in samenhang met artikel 5:17 Wvggz jo. artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz van 10 weken, die de rechtbank vaststelt, ten onrechte niet heeft geleid tot de niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie, althans is de redengeving van de rechtbank mede gelet op artikel 5 lid 1 aanhef en onder e jo. artikel 5 lid 2 jo. 5 lid 4 EVRM onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting sub a
(1.1) Problemen met de medische verklaring
Uit het hierboven geciteerde deel van de beschikking van de rechtbank blijkt dat de rechtbank het eens is met verzoekster dat de medische verklaring niet is ondertekend door een onafhankelijk psychiater.
De medische verklaring dateert van 7 september 2020 en een geneesheer-directeur — niet degeen die door de officier van justitie is aangezocht om een zorgmachtiging voor te bereiden3. — deelt mede op 15 oktober 2020 dat die medische verklaring nog relevant is ten tijde van de behandeling van het verzoek van de officier van justitie van 15 oktober 2020 op 30 oktober 2020. De rechtbank overweegt terecht dat degeen die over het nog relevant zijn van de medische verklaring zich zou moeten uitlaten de onafhankelijk psychiater zou moeten zijn.
Als de medische verklaring d.d. 7 september 2020 niet is ondertekend door een onafhankelijk psychiater en als ook een onafhankelijk psychiater zich niet heeft uitgelaten over de relevantie van die medische verklaring 53 dagen later — als de behandeling van het verzoek plaats vindt — , dan kan naar de mening van verzoekster die medische verklaring op 30 oktober 2020 niet dienen als onderliggend stuk voor welke beslissing dan ook met betrekking tot een zorgmachtiging, een grote inperking van de vrijheid van verzoekster. Artikel 5:17 lid 3 Wvggz geeft aan welke stukken door de officier van justitie overgelegd moeten worden om een beslissing ten aanzien van een zorgmachtiging te kunnen krijgen. Als de formaliteiten waar het betreft de medische verklaring, zoals de rechtbank terecht overweegt, niet in orde zijn, kan niet mede op basis van die verklaring een zorgmachtiging worden verleend en een vorm van verplichte zorg worden toegewezen.
(1.2) Een verklaring die niet voldoet aan de wettelijke eisen als basis voor een beslissing betekent een beslissing in strijd met Artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM
Een beslissing op basis van een medische verklaring die ook volgens de rechtbank niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld, betekent dat er ook op die basis geen beslissing kan worden genomen teneinde niet in strijd te komen met de wettelijke procedure als bedoeld in artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM. De medische verklaring is een essentieel onderdeel van de stukken die noodzakelijk zijn voor een rechter om over een zorgmachtiging te kunnen beslissen.
De rechtbank hield de behandeling voor een deel van het verzoek aan zodat een medische verklaring kon worden overgelegd die niet de bovengenoemde gebreken vertoonde, maar naar de mening van verzoekster had de rechtbank dan op basis van die nieuwe medische verklaring moeten oordelen over het hele verzoek, voorzover zij de officier van justitie nog ontvankelijk achtte, zoals hieronder zal worden verduidelijkt.
Toelichting sub b
(1.3) Termijnen in de wet
Verzoekster had geen zorgmachtiging. Verzoekster nam haar medicijnen. Verzoekster behoefde niet opgenomen te worden in een accommodatie noch was er enige noodzaak voor de andere vormen van verplichte zorg.
Verzoekster had van de geneesheer-directeur [betrokkene 2] op 29 juni 2020 per brief te horen gekregen dat de officier van justitie had besloten een zorgmachtiging voor haar voor te bereiden. De advocaat had het al eerder gehoord en had aan verzoekster op 23 juni 2020 laten weten dat de officier van justitie was begonnen met de voorbereiding van de zorgmachtiging.
Op 26 augustus 2020 liet verzoeksters advocaat haar weten dat de officier van justitie 4 weken de tijd had om een verzoek in te dienen bij de rechtbank en dat die termijn inmiddels ruimschoots was verlopen zodat de advocaat er van uitging dat de officier van justitie op basis van deze voorbereiding geen verzoekschrift meer zou indienen.
Op 15 oktober 2020 — dus 114 dagen nadat de advocaat bericht had gekregen — werd alsnog een verzoek ingediend.
Een verzoek met een niet door een onafhankelijke psychiater getekende medische verklaring van 38 dagen daarvoor.
Uit die stukken blijkt dat — gelet op de voorschriften uit de Wvggz, te weten artikel 5:16Wvggz in samenhang met artikel 5:17 Wvggz jo. artikel 5:4 lid 2 sub a Wvggz, mede gelet op artikel 5 lid 1 aanhef en onder e jo. artikel 5 lid 2 en artikel 5 lid 4 EVRM — de officier van justitie niet meer ontvankelijk kan worden geacht, zoals ook namens verzoekster door haar advocaat bepleit gelet op de ter zitting van 30 oktober 2020 overgelegde pleitnotities.
Uit die pleitnotities blijkt:
‘1.2
Doordat de OvJ 10 weken te laat indient, is [verzoekster] niet tijdig op de hoogte gesteld van de tegen haar ingebrachte beschuldigingen als bedoeld in art. 5, lid 2 EVRM. Er kan ook niet ongelimiteerd gewacht worden, omdat art. 5 lid 4 EVRM spreekt over een rechtmatigheidstoetsing binnen korte termijn. [verzoekster] is ook op de hoogte van deze termijn, terwijl de aanvraag bij haar spanning teweegbrengt. Door niet voortvarend op te treden, worden de belangen van [verzoekster] geschaad. Dit dient in dit geval tot niet-ontvankelijkverklaring van de OvJ te leiden (vide zaak C/10/604298/FA RK 20-7122, Rv R'dam 25 september 2020)…’
Vast staat dat verzoekster niet tijdig op de hoogte gesteld van de tegen haar ingebrachte beschuldigingen als bedoeld in artikel 5 lid 2 EVRM. De overschrijding van de wettelijke termijn met de daar genoemde 10 weken4. voldoet vanzelfsprekend niet aan de eis van artikel 5 lid 4 EVRM. Haar belangen zijn geschaad zoals de rechtbank sub 2.3. vast stelt, maar de rechtbank doet daar niets mee.
Verzoekster hecht de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2020 zaaknummer C/10/609287/FA RK 20-9561 (prod.1) aan dit verzoek, waarin de rechtbank overwoog:
‘…De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een forse termijnoverschrijding van twaalf weken. De Wvggz kent een absolute termijn waarbinnen verzoekschriften moeten zijn ingediend. Die is niet gehaald. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene hierdoor in zijn belangen is geschaad. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in het verzoek…’
De termijn in die zaak betrof 115 dagen, in het geval van verzoekster 114 dagen, in beide gevallen dus ruim 16 weken. Als daar de 4 weken afgetrokken worden ex artikel 5:16 lid 1 Wvggz, dan blijven ook in het geval van verzoekster ruim 12 weken termijnoverschrijding over. Het door wettelijke termijnen beschermde belang van de betrokkene was hier aan de orde, maar werd feitelijk door de rechtbank genegeerd.
Naar de mening van verzoekster had de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk moeten verklaren.
(1.4) Overwegingen ten aanzien van belang van verzoekster
Belangrijk is hier ook nog dat de rechtbank overweegt:
‘Nu betrokkene er belang bij heeft dat er nu geen machtiging wordt afgegeven, omdat zij wil laten zien dat zij het ook zonder machtiging redt, is zij in haar belangen geschaad als deze formaliteiten niet behoeven te worden hersteld…’
Niet blijkt dat de rechtbank consequenties hecht aan die overweging ten aanzien van het feit dat verzoekster in haar belangen is geschaad. De overschrijding van de in de wet gestelde termijn is niet meer te herstellen.
In de hiervoor aangehaalde beslissing van dezelfde rechtbank leidt het gegeven dat de betrokkene in zijn belangen is geschaad wel tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Dat was ook het geval in de beslissing van dezelfde rechtbank waarnaar verzoeksters advocaat blijkens de pleitnotities verwees. Waarom dat in casu niet ook is gebeurd, blijkt uit de beschikking niet. De beschikking is dan ook onvoldoende gemotiveerd op dit onderdeel.
Dat verzoekster meent dat op grond van de bovenstaande middelen de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
Dat verzoekster toevoeging heeft gevraagd en het toevoegingsbewijs zal toesturen na ontvangst;
Weshalve
Het de hoge raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2020 te vernietigen met zodanige beschikking als uw hoge raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 1 februari 2021
mr. G.E.M. Later
advocaat