Blijkens de pleitnotities onder 2 van mr. Van den Berg in appel is eiseres tot cassatie het gevolg van een fusie tussen Renault Trucks Nederland B.V. en Volvo Group The Netherlands B.V. Partijen zijn het erover eens dat als formele procespartij thans Volvo Group The Netherlands B.V. heeft te gelden, door het Hof voor de leesbaarheid aangeduid als: Renault Trucks (rov. 4.1 van het arrest a quo).
HR, 04-03-2016, nr. 15/01045
ECLI:NL:HR:2016:369
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-03-2016
- Zaaknummer
15/01045
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:369, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑03‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:8902, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2684, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2684, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:369, Gevolgd
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2016-0065
Uitspraak 04‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Productenaansprakelijkheid, art. 6:185 BW. Letselschade vrachtwagenchauffeur door kanteling cabine truck. Causaal verband. Uitleg dictum arrest hof.
Partij(en)
4 maart 2016
Eerste Kamer
15/01045
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
VOLVO GROUP THE NETHERLANDS B.V. h.o.d.n. Renault Trucks Nederland,gevestigd te Beesd, gemeente Geldermalsen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Volvo en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 104656/HA ZA 09-917 van de rechtbank Zutphen van 9 december 2009, 31 maart 2010 en 12 september 2012;
b. het arrest in de zaak 200.123.116 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 november 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Volvo beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Volvo mede door mr. K.J.O. Jansen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Volvo heeft bij brief van 18 december 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Voor zover voor de afdoening in cassatie van belang, gaat het in deze zaak om het volgende. [verweerder] heeft bij een eenzijdig ongeval met een door hem bestuurde vrachtwagen ernstig letsel opgelopen. Bij dat ongeval is de kantelbare cabine van de vrachtwagen naar voren op het wegdek geklapt. De rechtbank heeft bij eindvonnis geoordeeld dat sprake is geweest van een gebrek in de zin van art. 6:185 BW in het vergrendelmechanisme van de cabine van de vrachtwagen en heeft voor recht verklaard dat (de rechtsvoorgangster van) Volvo “aansprakelijk is voor het door [verweerder] ten gevolge van het ongeval (…) opgelopen letsel en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende schade (…)”. Het hof heeft dat vonnis bekrachtigd.
3.2
De klachten van de onderdelen 1 en 2 van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3
Onderdeel 3 klaagt over onbegrijpelijkheid van de slotsom van het arrest van het hof dat de vonnissen van de rechtbank zullen worden bekrachtigd (rov. 5) en over de daarmee overeenstemmende bekrachtiging van die vonnissen in het dictum van zijn arrest. Het onderdeel betoogt dat het dictum van het eindvonnis van de rechtbank te ruim is geformuleerd en dat het hof dat dictum had moeten herformuleren in die zin, dat (de rechtsvoorgangster van) Volvo aansprakelijk is voor het door [verweerder] “ten gevolge van het gebrek (in het vergrendelmechanisme van de cabine van de truck)” opgelopen letsel en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende schade.
3.4
Het onderdeel kan wegens gebrek aan belang evenmin tot cassatie leiden. Het dictum van een uitspraak dient te worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid (zie onder meer HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553, NJ 2000/544 en HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1532). Zoals ook [verweerder] in cassatie betoogt, blijkt uit de overwegingen van het hof (rov. 4.12 en 4.13, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4) dat het heeft geoordeeld dat Volvo aansprakelijk is voor letselschade van [verweerder] ten gevolge van het gebrek in het vergrendelmechanisme van de cabine van de vrachtwagen. De bekrachtiging door het hof van het eindvonnis van de rechtbank betekent dus dat het hof de verklaring voor recht van de rechtbank heeft uitgelegd in de door het onderdeel bepleite zin.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Volvo in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 4 maart 2016.
Conclusie 04‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Productenaansprakelijkheid, art. 6:185 BW. Letselschade vrachtwagenchauffeur door kanteling cabine truck. Causaal verband. Uitleg dictum arrest hof.
Partij(en)
15/01045
mr. J. Spier
Zitting 4 december 2015 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
Volvo Group The Netherlands B.V. h.o.d.n. Renault Trucks Nederland1.
(hierna: Renault Trucks)
tegen
[verweerder]
(hierna: [verweerder] )
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.2.
1.2
Op vrijdag 18 juni 2004 te 21.23 uur heeft een eenzijdig ongeval plaatsgevonden op de Rijksweg Al5. Bij dat ongeval was betrokken een door [verweerder] bestuurde vrachtwagen van het merk Renault, type Midlum 210-12/C (hierna: de truck), van de firma [A] B.V. (hierna: [A] ). Ten tijde van het ongeval was er sprake van slechte weeromstandigheden. Het regende en er lag water op de rijbaan.
1.3
Ter zitting in eerste aanleg heeft [verweerder] omtrent het ongeval het volgende verklaard:
“De cabine ging over de kop bij het ongeval. Die klapte naar voren en ik lag op het glas van de voorruit van de cabine, die op het wegdek lag. Vlak voor het ongeval bemerkte ik aquaplaning. Als ik rechtdoor was gegaan zou ik tegen een grote ijzeren paal zijn gebotst. Ik heb me daarom naar de bijrijdersplaats rechts van mij gegooid. Uiteindelijk kwam de wagen op het laatste moment toch in het juiste spoor en is de achteras van de truck achter de vangrail gehaakt. Daardoor stond de truck plotseling stil. Toen sloeg de cabine om en ik ging mee met die cabine en kwam op het wegdek terecht.
Ik vermoed dat ik in de laatste seconde voor de klap de gordel heb losgemaakt. Je kunt namelijk niet naar rechts gaan liggen als je de gordel nog om hebt.
Doordat de cabine is omgeslagen heb ik een verlamming opgelopen vanaf het midden van mijn lichaam naar beneden.”
1.4
Door het ongeval heeft [verweerder] een blijvende dwarslaesie opgelopen, waardoor hij geheel arbeidsongeschikt is geraakt.
1.5
Naar aanleiding van het ongeval is door het Korps landelijke politiediensten (hierna: het KLPD) een onderzoek ingesteld, waarbij tevens een technisch onderzoek is verricht aan de truck. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal dat in kopie door [verweerder] als productie 1 bij inleidende dagvaarding in het geding gebracht. Bij brief van 15 september 2014 heeft Renault Trucks de bij dit proces-verbaal behorende foto’s in kleur overgelegd.
1.6
Het KLPD heeft vastgesteld dat de truck over een berekende afstand van ongeveer 6,3 kilometer voorafgaand aan de laatste remming reed met een snelheid welke lag tussen 95 en 105 km/u. De onnauwkeurigheid van de geregistreerde snelheden is maximaal 6 km/u. De eerste botsing tussen de truck en de voorzijde van een rimpelbuisobstakelbeveiliging vond plaats bij 64 km/u. De truck vertraagde ongeveer 10 seconden voor de plaats van de aanrijding van 102 tot 95 km/u op het niveau van het gas loslaten. Aansluitend werd er ongeveer zes seconden voor de botsplaats vertraagd op het niveau van een normale remming tot aan de botsing bij 64 km/u.
1.7.
Bij het technisch onderzoek aan de truck door het KLPD is in het bijzonder aandacht besteed aan de vraag waarom op de plaats van het ongeval de cabine van de truck voorover was gekanteld. De uitkomsten van dit onderzoek, zoals neergelegd in een proces-verbaal, dat onderdeel uitmaakt van productie 1 bij dagvaarding (hierna: het proces-verbaal) luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
“SCHADE-OMSCHRIJVTNG:
(…)
De onderste bevestigingssteun voor de hefcilinder voor het kantelen van de cabine was afgebroken. Van deze cilinder was tevens de hydrauliekslang afgebroken. (…)
TECHNISCH ONDERZOEK
(…)
De cabine was aan de voorzijde door middel van twee scharnieren met het chassis van het voertuig verbonden.
De achterzijde van deze cabine diende door middel van twee vergrendelpennen (zie foto 9(4)) in de vergrendelmechanieken (zie foto 10 (6)) te worden vergrendeld met het chassis. Wij zagen en voelden dat de beide vergrendelpennen niet werden geborgd in de beide vergrendelmechanieken.
Wij zagen en voelden dat, tijdens het bedienen van de vergrendelhaak in deze vergrendelmechanieken, de beide vergrendelhaken niet werden geborgd.
Voor nader onderzoek werden de beide vergrendelmechanieken gedemonteerd en veiliggesteld.
(…)
Door ons (hof: de verbalisanten) (…) werd één der vergrendelmechanieken gedemonteerd. Wij zagen dat dit vergrendelmechaniek bestond uit een vergrendelhaak met een drukveer, een borgpal met een drukveer en een hydraulische ontgrendelcilinder.
Cabine voorover kantelen (zie foto 9,12,13,14 en 26):
Het voertuig was voorzien van een hydraulisch-mechanisch mechaniek voor het kantelen van deze cabine. Door de kraan, op de hydraulische pompunit (zie foto 12 en 26 (5)) te zetten in de stand “voorover kantelen” werd er met behulp van een stang oliedruk opgebouwd in het hydraulisch kantelsysteem. In de ontgrendelcilinder (3) werd een hydraulische druk opgebouwd, waardoor de zuiger werd uitgedrukt. Deze zuiger drukte, tegen de veerdruk in, de borgpal (2) in de ontgrendelstand. Hierdoor werd de vergrendelhaak(l), door middel van een veerdruk bewogen en werd de vergrendelpen (zie foto 9 (4)) aan de achterzijde van de cabine, ontgrendeld. Vervolgens kon de cabine, door middel van een hydraulische kantelcilinder, voorover worden gekanteld.
Cabine achterover kantelen (zie foto 9, 12, 13, 14 en 26):,
Door de kraan op de hydraulische pompunit te zetten in de stand “achterover kantelen” werd de ontgrendelcilinder (3), in de vergrendelmechaniek, drukloos. Met behulp van een stang werd de oliedruk opgebouwd in de hydraulisch kantelcilinder (…) De vergrendelpen, aan de achterzijde van de cabine, drukte de vergrendelhaak (1) tegen de veerdruk in naar beneden. Hierdoor kwam de borgpal (2) vrij te liggen. Deze borgpal (2) drukte door een veerdruk de ontgrendelcilinder (3) terug. Vervolgens werd door deze borgpal (2) de vergrendelhaak( 1) geborgd.
Wij zagen en voelden dat de ontgrendeldcilinder (zie foto 17 t/m foto 20) in de ontgrendelstand vast zat. Doordat de ontgrendelcilinder in de stand “ontgrendelen” vast zat, stond ook de borgpal in de stand ontgrendelen. Bij verder onderzoek zagen en voelden wij dat de vergrendelhaak niet werd geborgd door de borgpal. De vergrendelhaak stond, door middel van de veerdruk, in de stand “open”. De vergrendelhaak kon met handkracht tegen de veerdruk in worden bewogen.
De betreffende ontgrendelcilinder bestond uit een cilinder met daarin een zuiger (zie foto 19). Wij zagen dat de zuiger en de binnenzijde van de cilinder waren geoxideerd (zie foto 19 en 20). Door deze oxidatie zat de betreffende zuiger vast in de cilinder.
Bij verder onderzoek bleek ons dat de ontgrendelcilinder van de andere vergrendel mechaniek ook vast zat (zie foto 24(3)).
(…)
Gesteld kan worden dat tijdens het ongeval de betreffende cabine, doordat de cabine niet aan de achterzijde was vergrendeld, naar voren was gekanteld.
(…)
De betreffende cabine was niet voorzien van een akoestisch of een optisch signaal om aan te geven dat de cabine niet was vergrendeld. Tevens was het voertuig voorzien van extra lange oliepeilstok. Dit hield in dat voor het peilen van het niveau van de motorolie, niet nodig was om de cabine voorover te kantelen.”
1.8
Op 9 juli 2010 is in opdracht van Renault Trucks een rapport over het ongeval verschenen, opgesteld door Dekra Automotive B.V. (overgelegd als productie 5a bij akte van 14 juli 2010 in prima). Op 4 juli 2013 is in opdracht van Renault Trucks een rapport over het ongeval van 18 juni 2004 verschenen, opgesteld door Crawford Marine and Transportation (overgelegd als productie A bij memorie van grieven). Op 12 december 2013 is in opdracht van de raadsman van [verweerder] een rapport over het ongeval van 18 juni 2004 verschenen, opgesteld door Baan Hofman Ongevallenanalyse (als productie A bij memorie van antwoord in het geding gebracht).
1.9
De truck was eigendom van [A] en is in 2001 gekocht bij [B] . Tevens is bij [B] ter zake de truck een reparatie- en onderhoudsovereenkomst voor vrachtwagens gesloten. De laatste onderhoudsbeurt aan de truck vóór het ongeval vond plaats op 22 mei 2004.
1.10
In oktober 2003 is door Renault Trucks met betrekking tot het functioneren van het vergrendelingsmechanisme een zogeheten technical note gestuurd naar haar dealers, waaronder [B] , in welke “note” - onder meer - het volgende staat vermeld:
“I - OBJECT : CHECKING THE LOCKING OF CAB TILT LOCKS
We recommend the preventive inspection of cab tilt locks. This technical note specifies the method and frequency to be applied for carrying out these checks.
In case of problem (seizing or malfunction), the locks are to be replaced.
II -APPLICATION
In aftermarket: As preventive step, whenever the engine oil is changed or every year.”
2. Procesverloop
2.1
[verweerder] heeft op 2 juni 2009 (o.m.) Renault Trucks gedagvaard voor de (toen nog) Rechtbank Zutphen. Hij heeft - kort samengevat - een verklaring voor recht gevorderd dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het hem overkomen letsel en de daaruit voortvloeiende schade en gevorderd dat Renault Trucks wordt veroordeeld tot het vergoeden van die schade, nader op te maken bij staat. [verweerder] baseert deze vorderingen primair op art. 6:185 BW met de stelling dat het vergrendelmechanisme van de cabine van de truck een gebrekkig product is in de zin van dit artikel. Subsidiair baseert [verweerder] zijn vordering op onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW, nu Renault Trucks het probleem en het defect raken van het vergrendelmechanisme kende en daartegen geen maatregelen heeft genomen.3.
2.2.1
De Rechtbank heeft de vorderingen van [verweerder] toegewezen. Zij heeft voorshands aannemelijk geacht dat de cabine van de truck bij het ongeval is gekanteld door een gebrek in het vergrendelmechaniek (rov. 5.6) en heeft in haar tussenvonnis van 31 maart 2010 Renault Trucks toegelaten tegenbewijs te leveren. Bij eindvonnis van 12 september 2012 heeft de Rechtbank geoordeeld dat Renault Trucks in het leveren van dat tegenbewijs niet is geslaagd. Daarbij heeft de Rechtbank onder meer van belang geacht dat uit het politieonderzoek is gebleken dat de sloten na het ongeval niet vergrendeld waren en dat uit het voorliggende bewijs volgt dat het aannemelijk is dat de sloten bij het ongeval of kort daarvoor ontgrendeld zijn geraakt of anderszins niet hebben gefunctioneerd. Dat betekent, aldus de Rechtbank, dat Renault Trucks er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat de cabine van de truck bij het ongeval is gekanteld door een gebrek in het vergrendelmechanisme (rov. 2.17). Voorts heeft de Rechtbank het beroep van Renault Trucks op art. 6:185 lid 1 b BW verworpen omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt niet bestond op het moment dat het product in het verkeer werd gebracht en ook niet dat dit gebrek pas later is ontstaan (rov. 2.22). Ook het verweer van Renault Trucks dat er geen sprake is geweest van normaal gebruik van de truck is door de Rechtbank verworpen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat de door [verweerder] vóór het ongeval aangehouden snelheid, mede gelet op de weersomstandigheden, dusdanig was dat dit buiten de marges van het normale gebruik van een dergelijke truck ligt en dat [verweerder] niet kon verwachten dat bij die snelheid de beveiliging van de cabinevergrendeling niet meer zou functioneren (rov. 2.23).4.
2.2.2
Het dictum van het eindvonnis van de Rechtbank luidt, voor zover in cassatie van belang:
“3.1 verklaart voor recht dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het door [verweerder] ten gevolge van het ongeval op 18 juni 2004 opgelopen letsel en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.”
2.3
Renault Trucks is met 21 grieven die, blijkens de toelichting daarop, beogen het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen, tegen het oordeel van de Rechtbank in beroep gekomen.5.
2.4
In zijn arrest van 18 november 2014 heeft het Hof de vonnissen van 31 maart 2010 en 12 september 2012 bekrachtigd. Het Hof overwoog dat uit de stellingen en verweren van partijen en uit de stukken, met name uit het onderzoek van het KLPD, blijkt dat sprake is van een gebrek in het vergrendelmechanisme, gelegen in het vastzitten van de zuiger in de ontgrendelcilinder. De omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond of het gebruik van de truck vlak vóór het ongeval is daarop volgens het Hof niet van invloed geweest, althans heeft Renault Trucks onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om zulks aan te nemen (rov. 4.7). Het Hof verwerpt de stelling van Renault Trucks dat het kantelen van de cabine een gevolg is van dit gebrek, maar voortspruit uit “de normschending van [verweerder] ” (rov. 4.8). De door Renault Trucks gestelde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om te oordelen dat het gebrek niet bestond op het moment van het in verkeer brengen van de truck of later is ontstaan (rov. 4.9). Volgens het Hof falen de grieven tegen het oordeel dat sprake is van een gebrek in de zin van art. 6:185 BW in de vergrendeling van de bij het ongeval op 18 juni 2004 betrokken truck (rov. 4.10). Met betrekking tot de door [verweerder] geleden schade en het causaal verband overwoog het Hof als volgt:
“4.11 Met de grieven IV en VII verwijt Renault Trucks de rechtbank te hebben aangenomen dat het causaal verband tussen het gebrek en de gestelde schade is komen vast te staan. Dat is volgens Renault Trucks niet het geval omdat de schade ook zou zijn opgetreden als de cabine niet zou zijn gekanteld als gevolg van het gebrek in het vergrendelmechanisme. Het kantelen van de cabine was immers niet de aanleiding van het ongeval; dat waren het slechte zicht als gevolg van regen, een glad wegdek als gevolg van regenval, aquaplaning en de gestelde hoge snelheid van de truck. Ook zonder de kanteling van de cabine zouden de fysieke verwondingen voor [verweerder] als gevolg van het ongeval dus aanzienlijk zijn geweest, ook omdat hij op het moment van het ongeval geen veiligheidsgordel droeg, aldus Renault Trucks. Dit betekent, volgens de toelichting op de grieven IV en VII, dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [verweerder] aan zijn stelplicht ex artikel 6:188 BW heeft voldaan op het onderdeel van het oorzakelijk verband.
4.12
Naar het oordeel van het hof moet het hiervoor vastgestelde gebrek als de oorzaak van het kantelen van de cabine worden aangemerkt. Daaraan doet niet af de stelling van Renault Trucks dat het ongeval/de aanrijding het afbreken van de kantelcilinder teweeg heeft gebracht waarmee een veiligheidsfunctie is weggevallen. Nog daargelaten of de kantelcilinder inderdaad die veiligheids-functie vervult, heeft Renault Trucks onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de cabine ook zou zijn gekanteld bij afwezigheid van het hiervoor omschreven gebrek. Dit betekent dat tussen dat gebrek en het kantelen van de cabine het voor het aannemen van aansprakelijkheid vereiste causaal verband bestaat.
Over de vraag of uit het kantelen van de cabine (meer) schade is voortgevloeid, overweegt het hof als volgt.
Inzet van deze procedure is een verklaring voor recht dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het [verweerder] overkomen letsel en de daaruit voortvloeiende schade, daarnaast wordt een veroordeling van Renault Trucks gevorderd tot het vergoeden van die schade, nader op te maken bij staat.
Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is, naast de vaststelling van de aansprakelijkheid, wat het element schade betreft, voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
Renault Trucks heeft ter motivering van haar betwisting van het causaal verband tussen de gestelde schade en het kantelen van de cabine aangevoerd dat in het proces-verbaal 2004015375-1 is opgenomen dat door de verbalisant contact is opgenomen met de technische controleurs, die waren betrokken bij het ongeval en dat door hen geen antwoord kon worden gegeven op de vraag wat de invloed van het kantelen van de cabine op het letsel van de bestuurder is geweest. [verweerder] heeft daar echter terecht tegenover gesteld dat Renault Trucks het proces-verbaal (productie 1 bij akte van 15 juli 2009, bladzijde 6) op dit onderdeel onvolledig heeft geciteerd. Het volledige citaat op dit punt luidt:
“(…) Door mij werd gevraagd wat de invloed van het kantelen van de cabine kan zijn geweest op het letsel van de bestuurder/verdachte 14.1. Men kon mij hier geen duidelijk antwoord op geven. Wel werd medegedeeld dat het kantelen zeker van invloed is geweest. (…)”
Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting op dit punt acht het hof de mogelijkheid dat het kantelen van de cabine (meer) schade voor [verweerder] heeft meegebracht, aannemelijk. Aan de aannemelijkheid van die mogelijkheid doet niet af dat [verweerder] wellicht ook fysiek letsel zou hebben opgelopen indien de cabine niet zou zijn gekanteld.
4.13
Het causale verband tussen de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust en de schade, alsmede ook eigen schuld (art. 6:98 en 101 BW), maakt deel uit van de vaststelling in de schadestaatprocedure van de ontvang van de te vergoeden schade (HR 25 maart 1983, NJ 1984, 629 en HR 21 dec. 1984, NJ 1985, 904). Voor zover Renault Trucks met deze grieven betoogt dat reeds in déze procedure, alvorens de verwijzing naar de schadestaat procedure kan plaatsvinden, [verweerder] meer moet stellen ten aanzien van het oorzakelijk verband tussen het gebrek en (de omvang van) zijn schade dan hij reeds heeft gedaan, falen de grieven. Als de grieven zo moeten worden begrepen dat daarin onderscheiden wordt tussen het causaal verband dat nodig is voor de vestiging van de aansprakelijkheid én het causaal verband dat nodig is om de omvang van de schade vast te stellen en de stelling van Renault Trucks voorts is dat het causale verband voor vestiging van de aansprakelijkheid (het condicio sine qua non verband) zou ontbreken, falen de grieven eveneens. Het is immers, gezien de gemotiveerde stellingen van [verweerder] op dit onderdeel en de het in het licht daarvan onvoldoende onderbouwde betwisting door Renault Trucks, voldoende aannemelijk dat de schade die [verweerder] heeft geleden als gevolg van het ongeval aanzienlijk groter is als gevolg van het naar voren klappen van de cabine op het asfalt met de daarbij behorende krachtsinwerking, dan wanneer de cabine op haar plaats zou zijn gebleven. [verweerder] heeft derhalve naar het oordeel van het hof voldoende gesteld ten aanzien van het causaal verband tussen gebrek en schade om voor recht te verklaren dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het door hem opgelopen letsel en de daaruit voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.14
Renault Trucks heeft voor het overige haar stellingen niet onvoldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd om tot bewijslevering te worden toegelaten. Aan haar bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.
5. Slotsom
Het hof zal de vonnissen van de rechtbank Zutphen van 31 maart 2010 en 12 september 2012 bekrachtigen nu de grieven falen dan wel bij gebrek aan belang geen beoordeling meer behoeven. Renault Trucks zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Omdat [verweerder] daarom in hoger beroep niet heeft gevraagd, kan het hof zijn arrest voor wat betreft deze kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.”
2.6
Renault Trucks heeft tijdig cassatieberoep doen bezorgen. [verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. [verweerder] heeft nog gedupliceerd.
3. Inleiding
3.1
In cassatie staat vast dat [verweerder] als gevolg van het ongeval een dwarslaesie heeft opgelopen; zie hiervoor onder 1.3 en 1.4. Sprake is dus van uitzonderlijk ernstig letsel. Bij pleidooi in appel heeft [verweerder] ’ advocaat gewezen op de ingrijpende gevolgen van onder meer het afhouden van aansprakelijkheid en vergoeding (pleitnota mr. Tubbergen onder 9). Hij heeft gewezen op de aanzienlijke schade die het ongeval voor [verweerder] tot gevolg heeft gehad (idem onder 17 en 18). Ook zonder deze geserreerde stellingen is glashelder dat het ongeval een desastreuze wending heeft gegeven aan het leven van [verweerder] .
3.2
Alleen al uit een oogpunt van menselijkheid, is aangewezen om procedures met kenmerken als vermeld onder 3.1 niet onnodig te rekken. Daarbij valt te bedenken dat het ongeval ruim 11 jaar geleden plaatsvond. Zinloze rechtsmiddelen waren dan ook achterwege te laten. Helaas is dat blijkbaar geen algemeen onderschreven gedachte.
3.3
Een en ander klemt m.i. eens te meer ten aanzien van een professionele procespartij (autofabrikant/daaraan gelieerde dealer) die zich, volgens ’s Hofs in cassatie niet bestreden oordeel, weinig gelegen laat liggen aan haar bekende veiligheidsrisico’s van haar producten. Het Hof drukt dat in rov. 4.9 wat beleefder uit, maar de boodschap is geen andere.
3.4.1
Het Hof heeft in rov. 4.13 overwogen dat
“voldoende aannemelijk dat de schade die [verweerder] heeft geleden als gevolg van het ongeval aanzienlijk groter is als gevolg van het naar voren klappen van de cabine op het asfalt met de daarbij behorende krachtsinwerking, dan wanneer de cabine op haar plaats zou zijn gebleven” (cursivering toegevoegd).
3.4.2
Het onder 3.4.1 geciteerde oordeel wordt, ten aanzien van de gecursiveerde passage, niet bestreden. In de schadestaatprocedure staat dit dus vast.6.Ik kan slechts de hoop uitspreken dat de schadestaatprocedure zakelijk en snel wordt gevoerd, maar het slot van het derde onderdeel doet anders vrezen.
4. Behandeling van de klachten
4.1
Onderdeel 1 veronderstelt dat rov. 4.12 en 4.13 zo moeten worden begrepen dat naar ’s Hofs oordeel al vast zou staan dat al het letsel dat [verweerder] door het ongeval heeft opgelopen en alle daaruit voortvloeiende schade(posten) in condicio sine qua non-verband staan met het gebrek. Onderdeel 2 wordt voorgesteld voor zover deze rechtsoverwegingen aldus moeten worden begrepen dat volgens het Hof al vast zou staan dat al het letsel dat [verweerder] door het ongeval heeft opgelopen en alle daaruit voortvloeiende schade(posten), in condicio sine qua non-verband staan met het gebrek en de slotsom van het Hof in rov. 5 en de bekrachtiging van het dictum van het vonnis van de Rechtbank van 12 september 2012 daarop voortbouwen. In beide gevallen zouden ’s Hofs oordelen onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn.
4.2
Beide onderdelen missen waar het gaat om rov. 4.12 en 4.13 feitelijke grondslag, zoals bij zorgvuldige lezing van de bestreden oordelen ook blijkt. Uit ’s Hofs overwegingen volgt slechts dat het bestaan of de mogelijkheid van in ieder geval een deel van de schade van [verweerder] als gevolg van het gebrek aannemelijk is. Uit de s.t. van mrs. Van Wijk en [A] blijkt dat zij dat in feite ook onderkennen; zie onder 3.9 eerste volzin.
4.3
Iets gecompliceerder ligt dit met betrekking tot rov. 5. Maar ook de daarop toegespitste klacht mislukt, reeds omdat zij voortbouwt op de klacht met betrekking tot rov. 4.12 en 4.13. Een zelfstandige klacht met betrekking tot rov. 5 ontbreekt in dit onderdeel; zie de laatste volzin van onderdeel 2 en met name de woordjes “daarop voortbouwen” en de s.t. onder 3.16. Onderdeel 3 behelst wel zo’n klacht.
4.4
Onderdeel 3 berust, anders dan zijn voorgangers, wél op een juiste lezing van rov. 4.12 en 4.13. Het klaagt dat daarvan uitgaande de slotsom in rov. 5 en de bekrachtiging door het Hof van het dictum van het vonnis van de Rechtbank van 12 september 2012 rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk is. De Rechtbank heeft immers niet voor recht verklaard dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het door [verweerder] ten gevolge van het gebrek op 18 juni 2004 opgelopen letsel en de daaruit voortvloeiende schade. De Rechtbank heeft voor recht verklaard dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het door [verweerder] ten gevolge van het ongeval op 18 juni 2004 opgelopen letsel en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende schade. Dit laatste zou impliceren dat Renault Trucks voor alle ten gevolge van het ongeval geleden schade aansprakelijk is en dat al die schade in condicio sine qua non-verband staat met het gebrek. Het Hof had daarom het dictum moeten herformuleren en voor recht moeten verklaren dat Renault Trucks aansprakelijk is voor het door [verweerder] ten gevolge van het gebrek op 18 juni 2004 opgelopen letsel en de daaruit voor hem voortvloeiende schade.
4.5.1
Het lijkt goed om nader te analyseren wat de Rechtbank heeft geoordeeld. In haar eindvonnis heeft de Rechtbank in de eerste plaats geoordeeld dat zij in haar (tweede) tussenvonnis Renault Trucks heeft toegelaten tot tegenbewijs van het “voorshands aannemelijk geachte feit dat de cabine van de truck waarin [verweerder] reed bij het ongeval (…) – ten gevolge waarvan [verweerder] een blijvende dwarslaesie heeft opgelopen en volledig arbeidsongeschikt is geraakt – is gekanteld door een gebrek in het vergrendelingsmechanisme.”
4.5.2
De Rechtbank heeft in haar eindvonnis (met juistheid) geoordeeld dat de stelplicht van het “causaal verband” op [verweerder] rust. [verweerder] heeft daaraan, volgens de Rechtbank, invulling gegeven door aan te geven dat hij, de gebrekkige zaak weggedacht, geen of nauwelijks schade zou hebben geleden (rov. 2.3). In rov. 2.6 memoreert de Rechtbank dat in het tussenvonnis al is geoordeeld dat “ [verweerder] (…) in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat door het niet functioneren van het vergrendelingsmechanisme zijn schade is ontstaan”.
4.6
De onder 4.5 weergegeven oordelen doen vermoeden dat het dictum van het eindvonnis tot uitdrukking probeert te brengen dat (vrijwel) alle schade (met name de dwarslaesie en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid) het gevolg zijn van het gebrekkige vergrendelingsmechanisme. Volkomen vanzelfsprekend is die lezing evenwel niet. Het dictum kiest weer een andere formulering en rept, zoals het onderdeel met juistheid signaleert, van aansprakelijkheid voor de schade “ten gevolge van het ongeval”. Wanneer het dictum bedoelt voort te bouwen op hetgeen daarvoor wordt overwogen, dan moet “het ongeval” kennelijk worden begrepen als het gebrekkige vergrendelingsmechanisme. Aldus gelezen, heeft de Rechtbank inderdaad geoordeeld wat Renault Trucks haar toeschrijft. Het is inderdaad de meest plausibele lezing. Hierna zal ik ervan uitgaan dat het dictum van het eindvonnis zo moet worden begrepen als door Renault Truck verstaan.
4.7
Hoe dit verder ook zij, Renault Trucks miskent dat ’s Hofs dictum moet worden begrepen in het licht van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en beslissingen.7.Uit die overwegingen kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verklaring voor recht slechts ziet op het ten gevolge van het ongeval op 18 juni 2004 opgelopen letsel en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende schade voor zover dit letsel en deze schade zonder het gebrek niet zouden zijn ontstaan. Uit hetgeen in het kader van de beide eerste onderdelen door Renault Trucks is aangevoerd, maak ik op dat dit ook voor Renault Trucks voldoende duidelijk was. In dit een en ander vindt dit onderdeel zijn Waterloo.
4.8
Voor zover over hetgeen onder 4.7 werd betoogd anders zou moeten worden geoordeeld, wordt de klacht terecht voorgesteld en kan het bestreden arrest niet in stand blijven. In dat geval zou de Hoge Raad de zaak na vernietiging zelf kunnen afdoen door het dictum te wijzigen in de door Renault Trucks voorgestane zin.
4.11
Als Uw Raad de klachten ongegrond acht, leent deze zaak zich voor afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO.
Conclusie
Ik heb de eer te concluderen tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2015
Ontleend aan rov. 3.1 tot en met 3.10 van het bestreden arrest.
Zie ’s Hofs samenvatting van [verweerder] ’ standpunt in rov. 4.2 van het bestreden arrest. Zie ook rov. 3.1 en 3.2 van het vonnis van de Rechtbank van 31 maart 2010. De vorderingen in eerste aanleg waren ook gericht tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zie in dit laatste verband ook de vaststaande feiten onder 1.9. In haar vonnis van 31 maart 2010 heeft de Rechtbank de vorderingen van [verweerder] in zoverre afgewezen. De onderhavige procedure betreft in hoger beroep en cassatie nog slechts Renault Trucks.
Zie ook ’s Hofs samenvatting van het oordeel van de Rechtbank in rov. 4.2 van het bestreden arrest.
Zie rov. 4.3 van het bestreden arrest.
Mrs [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben dit oordeel – het ligt voor de hand – wél gezien, zo blijkt uit onderdeel 1 laatste alinea. Maar de klacht beperkt zich tot de veronderstelling dat het Hof zou hebben aangenomen dat – kort gezegd – Renault Truck aansprakelijk is voor alle schade.
Zie HR 25 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1284, NJ 1996/362 rov. 3.3; HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553, NJ 2000/544 rov. 3.5; HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6168, JAR 2005/51 rov. 3.3.2 en HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1532, RvdW 2014/900 rov 3.4.2. In het kader van de bespreking van de beide eerste onderdelen verwijst de steller van het middel nota bene zelf naar deze jurisprudentie (s.t. onder 3.9 voetnoot 21).