Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/11.6.4.4
11.6.4.4 De rechter neemt de zaak wel in behandeling
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS385945:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Briggs 2008, p. 334-335, nr. 8.70-8.71.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), m.n. r.o. 28.
Peel 1998, p. 207-209; zie ook CMA CGM SA v Hyundai Mipo Dockyard Co Ltd [2008] 2 CL.C 687, QBD, nr. 37 e.v., p. 703 e.v.
Zie nr. 2,10,16 van de preambule bij de verordening. Zie ook Merrett 2006, p. 334; Briggs 2008, p. 336-337, nr. 8.74.
Aannemelijk is dat op grond van de EEX de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis waarbij in een dergelijk geval schadevergoeding is toegekend geweigerd dient te worden. Weigeringsgrond is in dat geval strijd met de openbare orde of de goede zeden (zie art. 1063 lid 1 Rv).
Verklaart de rechter van de andere EEX-staat zich bevoegd en gaat hij over tot een inhoudelijke behandeling van de zaak, dan is een vordering tot schadevergoeding wegens schending van een verbintenis uit een bevoegdheidsovereenkomst uitgesloten.
Wat de overeenkomst tot forumkeuze betreft, geldt dat als de buitenlandse rechter heeft geoordeeld dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, de Nederlandse rechter aan dit oordeel gebonden is. Hij kan in dat geval dus niet meer tot de conclusie komen dat de partij die de procedure in het buitenland aanhangig heeft gemaakt hierdoor in strijd heeft gehandeld met een bevoegdheidsovereenkomst. Denkbaar is wel dat de buitenlandse rechter weliswaar heeft geoordeeld dat sprake is van een geldige overeenkomst tussen partijen, maar dat deze overeenkomst hem niet onbevoegd maakt. Briggs acht in een dergelijk geval een vordering tot schadevergoeding wellicht mogelijk. Dat een overeenkomst tot forumkeuze niet leidt tot prorogatie of derogatie op grond van artikel 23 EEX-Vo betekent volgens hem namelijk niet dat een dergelijke overeenkomst geen enkele gevolgen heeft. Denkbaar is dat een dergelijke overeenkomst wel een verplichting voor partijen in het leven roept om niet voor een bepaalde buitenlandse rechter te procederen.1 Dit standpunt kan echter niet worden aanvaard. De EEX-verordening werpt hier belemmeringen op, waarop zo dadelijk wordt ingegaan.
Wat de overeenkomst tot arbitrage betreft, geldt dat het oordeel van een buitenlandse rechter dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, in Nederland niet erkend behoeft te worden. De Nederlandse rechter of een scheidsgerecht kan in een dergelijk geval dus wel degelijk tot de conclusie komen dat de buitenlandse procedure in strijd was met een overeenkomst tot arbitrage. Toch is ook in dit geval de toekenning van schadevergoeding niet mogelijk. Het systeem van de EEX staat hieraan in de weg.
Van belang daarbij is ten eerste dat op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie geldt dat het aan de eerst aangezochte rechter is om zich over zijn bevoegdheid uit te laten en dat rechters van andere lidstaten zich daar niet in mogen mengen (zie paragraaf 11.3.5). Door echter schadevergoeding toe te kennen wegens het feit dat een partij voor de buitenlandse rechter procedeert, mengt de rechter zich wel in deze vraag. Daarbij is niet van belang dat in theorie geen oordeel over de bevoegdheid wordt gegeven, maar enkel een beoordeling plaatsvindt van het gedrag van de partij die de procedure is begonnen. In het arrest Turner/Grovit c.s. verwerpt het Hof van Justitie dit argument door te overwegen dat wanneer aan een partij het verwijt wordt gemaakt dat zij een beroep doet op de rechtsmacht van een gerecht van een andere lidstaat, dit een beoordeling inhoudt van de relevantie van het instellen van een vordering voor dat gerecht.2 Er bestaat naar mijn mening in dit verband geen verschil tussen een 'anti-suit injunction' en het toekennen van schadevergoeding. In beide gevallen ligt hieraan immers het oordeel ten grondslag dat een partij ten onrechte voor de buitenlandse rechter heeft geprocedeerd.
Ook de verplichting tot erkenning van de inhoudelijke uitspraak van de buitenlandse rechter op grond van artikel 33 EEX-Vo staat aan het toekennen van schadevergoeding in de weg. Peel denkt hier anders over, aangezien naar zijn mening in de procedure tot schadevergoeding een andere vraag beantwoord wordt dan de vraag die in de oorspronkelijke procedure aan de orde was. Het gaat in de procedure tot schadevergoeding om de vraag wat de uitkomst van de procedure zou zijn geweest als eiser de bevoegdheidsovereenkomst was nagekomen. Deze vraag kan niet door de buitenlandse rechter beantwoord zijn.3 Het toekennen van schadevergoeding lijkt mij echter wel degelijk strijdig met de doelstellingen van de EEX-regeling. Indien Nederland de buitenlandse uitspraak erkent waarbij A aan B € 300.000 dient te betalen, maar vervolgens B veroordeelt om € 300.000 schadevergoeding te betalen aan A wegens schending van de bevoegdheidsovereenkomst, wordt wellicht naar de letter aan de vereisten van artikel 33 EEX-Vo voldaan, maar feitelijk wordt de uitspraak van de buitenlandse rechter ongedaan gemaakt. Dit valt niet te rijmen met de doelstelling van de EEX-regeling om eenvoudige erkenning van elkaars gerechtelijke uitspraken mogelijk te maken.4
Indien de rechter van een andere EEX-staat de zaak in behandeling heeft genomen, staat de EEX-verordening kortom aan toewijzing van een vordering tot schadevergoeding wegens schending van een bevoegdheidsovereenkomst door de Nederlandse rechter of door arbiters in de weg.5