Einde inhoudsopgave
RvdW 2017/775
Geen medeplichtigheid. Onvoldoende verband gronddelict en delict waarop opzet verdachte gericht was.
HR 27-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1158
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27 juni 2017
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
15/05476
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:1158, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑06‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:538, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑09‑2016
- Wetingang
Art. 48 en 49 Sr; art. 359 lid 1 en lid 3 Sv
Essentie
Geen medeplichtigheid aan afpersing, nu opzet verdachte slechts was gericht op hulp aan oplichting.
Verdachte is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan afpersing in vereniging door een van de daders in contact te brengen met het slachtoffer en zijn auto aan daders ter beschikking te stellen. De bewezenverklaring is onvoldoende gemotiveerd nu het hof heeft vastgesteld dat verdachtes opzet slechts was gericht ʻop het leveren van hulpʼ aan twee hoofdverdachten ʻom met vals geld een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne te verwervenʼ en ‘s hofs oordeel dat het misdrijf waarop verdachtes opzet was gericht voldoende verband houdt met de afpersing, niet zonder ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.