Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/231
231 Art. 149 lid 1 tweede zin Rv
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691504:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijv. de conclusie van A-G J.L.R.A. Huydecoper randnr. 38 vóór HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1823, NJ 2011/309, JBPr 2012/5 met nt. J.P. Broekveldt (Forward Business/LaFranca).
HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921, NJ 2011/599.
HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3654, RvdW 2015/91.
HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5172, RvdW 2007/887.
Of eiser aan de verplichting van art. 21 Rv heeft voldaan, berust op uitleg van de gedingstukken door de feitenrechter en op feitelijke waarderingen; de uitoefening van die bevoegdheid kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden onderzocht (reeds HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675, NJ 2012/627 met nt. H.J. Snijders; zie ook HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:154, NJ 2016/92).
Bijv. Rb. Arnhem 7 oktober 2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BJ9547, NJF 2009/470.
Concl. A-G J.L.R.A. Huydecoper randnr. 8 vóór HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7068, RvdW 2010/1335; met name bij verzekeringszaken waar de verzekerde in persoon bij betrokken is geweest.
HR 8 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2981, NJ 1999/780. Het ging in deze zaak om een geschil tussen een bedrijf en zijn verzekeraar. In Pitlo/Rutgers & Krans 2014/151 wordt betoogd dat van bijv. een consument niet kan worden gevergd dat deze steeds met een eigen (kostbaar) partijdeskundigenrapport komt. Dit kostenaspect is relevant in gevallen waarin de enige effectieve wijze waarop twijfel kan worden gezaaid een (prijzige) contra-expertise is. Zie ook HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1083, r.o. 3.9, NJ 2006/478 met nt. Jac. Hijma (Van de Kamp/Van der Veer).
Bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 30 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3582, r.o. 9.28.1. Zowel het maken van de kosten als de omvang van de gemaakte kosten moet redelijk zijn.
Zie bijv. Rb. Breda 2 februari 2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BP2941.
HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8089, NJ 2005/160 met nt. MMM (A./London; Lorus-horloge). Ook is mogelijk dat de rechter uitgaat van een rechterlijk vermoeden. Zie hierna nr. 232.
De bewijsrechtelijke regel dat een onvoldoende betwisting van feiten kan leiden tot vaststelling van die feiten, kan een verweerder helpen bij zijn bewijslast. Verweerder kan gebruik maken van de regel dat de feiten die hij stelt gemotiveerd betwist moeten worden door eiser. De rechter neemt de door de verweerder gestelde feiten als vaststaand aan indien eiser die feiten niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechter gaat dan uit van de juistheid van die feiten. Er valt dan niets meer te bewijzen door de verweerder en een bewijsaanbod gedaan door eiser mag worden gepasseerd. Een verweerder die goede redenen heeft te denken dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan, kan gebruik maken van het vereiste van voldoende gemotiveerde betwisting. Hij stelt met een consistent betoog – zoveel mogelijk voorzien van schriftelijke bewijsmiddelen; bijvoorbeeld een partijdeskundigenbericht – dat de feiten zich zus of zo hebben voorgedaan. Het is dan aan eiser deze feiten voldoende gemotiveerd te weerspreken; van eiser mag worden verwacht dat hij bijvoorbeeld stukken overlegt waarin hij zijn bezwaren tegen de door verweerder in het geding gebrachte stukken nader concretiseert en voorziet van een verifieerbare onderbouwing. Voldoet eiser niet aan een (nadere) onderbouwing, dan weerspreekt eiser de feiten zoals door verweerder gesteld onvoldoende en beschouwt de rechter deze feiten als vaststaand.1
Partijdeskundigenrapport
Een rapport van een partijdeskundige is aan te merken als schriftelijk bewijs met vrije bewijskracht (art. 152 lid 2 Rv). Hebben beide partijen aan het rapport meegewerkt, dan komt daaraan in beginsel zwaarwegend gewicht toe. Van belang is of de wederpartij invloed heeft gehad op de keuze voor de persoon van de rapporteur en op de vraagstelling; tevens of zij in de gelegenheid is gesteld bij de inspectie aanwezig te zijn en een toelichting te geven, of achteraf een reactie te geven op de conceptbevindingen. Is een rapport eenzijdig in opdracht van één partij opgemaakt en heeft slechts één partij daaraan meegewerkt, dan dient het rapport met de nodige terughoudendheid te worden benaderd; een dergelijk rapport geeft slechts een partijstandpunt weer. Dat is nog geen reden om een dergelijk rapport, waaraan vrije bewijskracht toekomt ter zijde te stellen.2 Is het onderzoeksrapport goed onderbouwd, voorzien van foto’s en technische specificaties dan staat het de rechter vrij om een dergelijk rapport tot uitgangspunt te nemen en is de kans groot dat hij de conclusies uit het rapport overneemt bij de te beoordelen vraag, ook als in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud daarvan.3 Wel wordt meegewogen dat sprake is van een partijrapport. Wordt geen enkele inhoudelijke reactie gegeven op het rapport, dan zijn de stellingen van de partij met het expertiserapport onvoldoende betwist; de rechter volgt dan het rapport en zal indien daarom was verzocht een verzoek voor een contra-expertise afwijzen.4
De verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv) betreft ook de gemotiveerde betwisting van het bevrijdend verweer.5 De gemotiveerde betwisting zal moeten voldoen aan de eisen van consistentie en volledigheid. Als die betwisting zonder acceptabele verklaring voorbij gaat aan logische conclusies uit de feiten zoals gesteld door verweerder, of vragen oproept die eiser moet kunnen beantwoorden, is die betwisting onvoldoende onderbouwd en daarmee ongeloofwaardig.6 De rechter kan bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van wat door een partij wordt aangevoerd in aanmerking nemen dat een partij in een positie verkeert waarbij zij veel nauwkeurige informatie over het bewijsgegeven ter beschikking heeft. Als die partij dan beduidend minder naar voren brengt dan aan materiaal beschikbaar is, wordt dat als aanwijzing in het nadeel van die partij beoordeeld.7 Is door verweerder een partijdeskundigenrapport in het geding gebracht, dan zal eiser de inhoud van dat rapport met kracht van argumenten moeten bestrijden.
Voorbeelden
“Bovoland had haar stelling dat de aangebrachte [brand]installatie aan de polisvoorwaarden voldeed nader dienen te documenteren en kon tegenover de specifieke gegevens vervat in het door Amersfoortse overgelegde rapport van Flame Control niet volstaan met de enkele, niet door een verklaring van een deskundige ondersteunde stelling dat het aanbrengen van zeven brandmelders in de galerij voldoende was.”8
“Voor vergoeding komen in aanmerking de redelijke kosten tot vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 onder b BW). De partij bij wie niet de bewijslast berust, hoeft haar verweer niet expliciet met een deskundigenbericht te ondersteunen: zij kan volstaan met een voldoende gemotiveerde betwisting van het bestaan en de omvang van de schade. Wanneer zij daartoe een deskundige het partijrapport van de wederpartij wil laten beoordelen om argumenten te verzamelen ter onderbouwing van een verweer is naar het oordeel van het hof niet onredelijk”9
Wanneer de brandverzekeraar uitvoerig aan zijn stelplicht ter zake van het bewijs van een vorm van schuld voldoet (expertiserapporten e.d. in het geding brengt waarbij sprake is van indicatoren die tot gevolg hebben dat sprake is van betrokkenheid van de verzekerde), ligt het op de weg van verzekerde om een en ander nader feitelijk gemotiveerd te betwisten. Aan verzekerde dienen processueel hoge eisen te worden gesteld waar het gaat om de betwisting van het door de verzekeraar gestelde feitencomplex.10 Wanneer één van de argumenten van een brandverzekeraar is dat verzekerde een financieel belang had bij de brand, zal de verzekerde een dergelijke stelling gemotiveerd moeten betwisten. Hetzelfde geldt voor het argument van de verzekeraar dat het verzekerd belang kort voor de brand is verhoogd.
Indien de verzekerde tegenover de onderbouwde stellingen van de verzekeraar onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij bij de schadeafwikkeling opzettelijk onjuiste gegevens had verstrekt (art. 7:941 lid 5 BW), staat daarmee de stelling dat de verzekerde opzettelijk onjuiste gegevens had verstrekt vast.’ 11
Conclusie vaststaan van feiten bij onvoldoende betwisting
Een onvoldoende betwisting door eiser van feiten die verweerder heeft gesteld kan leiden tot vaststelling van die feiten. Door de rechter zal aandacht moeten worden besteed aan het feit dat eiser in voldoende mate en op gepaste wijze de gelegenheid krijgt de bevindingen van de verweerder (al of niet neergelegd in partijexpertiserapporten) gemotiveerd te betwisten. De sanctie van de gevolgtrekking dat feiten zijn komen vast te staan, mag alleen in duidelijke gevallen worden toegepast. Van bijvoorbeeld een consument kan niet worden gevergd dat hij steeds met een eigen (kostbaar) rapport komt.12 Wanneer een partij (bij wie niet de bewijslast rust) een deskundige het partijrapport van de verweerder wil laten beoordelen om argumenten te verzamelen ter onderbouwing van haar verweer, komen die kosten voor vergoeding in aanmerking (art. 6:96 lid 2 onder b BW). Die partij hoeft haar verweer niet expliciet met een expertisebericht te ondersteunen: zij kan volstaan met een voldoende gemotiveerde betwisting van het bestaan en de omvang van de schade. Partijen hebben het recht op gelijke proceskansen (equality of arms).