Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 16-07-1999
- Bronpublicatie:
26-04-1999, PbEG 1999, L 182 (uitgifte: 16-07-1999, regelingnummer: 1999/31/EG)
- Inwerkingtreding
16-07-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-04-1999, PbEG 1999, L 182 (uitgifte: 16-07-1999, regelingnummer: 1999/31/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
Richtlijn van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),
- (1)
Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 7 mei 1990 (4)betreffende het afvalstoffenbeleid zich verheugt over en zijn steun verleent aan het document inzake de communautaire strategie en de Commissie verzoekt criteria en normen voor het storten van afvalstoffen voor te stellen;
- (2)
Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 9 december 1996 betreffende het afvalstoffenbeleid van mening is dat in de toekomst in de gehele Gemeenschap alleen nog veilige en gecontroleerde stortactiviteiten mogen worden verricht;
- (3)
Overwegende dat het zaak is de preventie, het hergebruik en de nuttige toepassing van afvalstoffen alsook het gebruik van de teruggewonnen materialen en energie te stimuleren teneinde de natuurlijke rijkdommen spaarzaam te benutten en zo weinig mogelijk grond te gebruiken;
- (4)
Overwegende dat nog verder moet worden nagedacht over de vraagstukken van verbranding van stadsafval en ongevaarlijke afvalstoffen, compostering, biomethanisering en de verwerking van baggerslib;
- (5)
Overwegende dat volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt onder andere rekening moet worden gehouden met milieuaantasting door het storten van afvalstoffen;
- (6)
Overwegende dat storten evanals andere wijzen van afvalverwerking afdoende moeten worden gecontroleerd en beheerd teneinde mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu en risico's voor de volksgezondheid te voorkomen of te beperken;
- (7)
Overwegende dat passende maatregelen moeten worden getroffen ter voorkoming van het sluikstorten, dumpen of ongecontroleerd verwijderen van afval; dat de stortplaatsen met het oog hierop controleerbaar moeten zijn met betrekking tot de stoffen die zich in het aldaar gestorte afval bevinden en dat die stoffen zoveel mogelijk slechts voorzienbare reacties mogen vertonen;
- (8)
Overwegende dat zowel de hoeveelheid als de gevaarlijke eigenschappen van te storten afval waar nodig dienen te worden beperkt; dat de behandeling van afvalstoffen vergemakkelijkt en de nuttige toepassing ervan bevorderd moeten worden; dat daartoe behandelingsprocessen dienen te worden bevorderd om ervoor te zorgen dat het storten verenigbaar is met de doelstellingen van deze richtlijn; dat sorteren onder de definitie van behandeling valt;
- (9)
Overwegende dat de lidstaten de beginselen van nabijheid en zelfverzorging bij de verwijdering van hun afvalstoffen op communautair en nationaal niveau moeten kunnen toepassen overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (5); dat de doelstellingen van die richtlijn moeten worden gepreciseerd en nagestreefd door het opzetten van een toereikend, geïntegreerd net van verwijderingsinstallaties op basis van een hoog milieubeschermingsniveau;
- (10)
Overwegende dat verschillen tussen technische normen voor het storten van afvalstoffen en de daarmee verbonden lagere kosten tot gevolg kunnen hebben dat afval steeds vaker wordt gestort op plaatsen met lage milieubeschermingsnormen, waardoor als gevolg van het onnodig lange transport van het afval en ontoereikende stortpraktijken een mogelijk ernstige bedreiging van het milieu ontstaat;
- (11)
Overwegende dat bijgevolg op Gemeenschapsniveau technische normen voor het storten van afvalstoffen moeten worden voorgeschreven teneinde de kwaliteit van het milieu in de Gemeenschap te beschermen, in stand te houden en te verbeteren;
- (12)
Overwegende dat duidelijk moet worden aangegeven aan welke voorschriften stortplaatsen moeten voldoen ten aanzien van de ligging, de inrichting, het beheer, de controle, de sluiting en de te nemen preventieve en beschermende maatregelen tegen aantasting van het milieu, op zowel korte als lange termijn, en vooral tegen vervuiling door percolaatinfiltratie in de grond;
- (13)
Overwegende dat, gelet op het voorafgaande, de in aanmerking komende stortplaatsklassen en de voor de verschillende stortplaatsklassen aanvaardbare afvalsoorten duidelijk moeten worden omschreven;
- (14)
Overwegende dat locaties voor de tijdelijke opslag van afvalstoffen dienen te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Richtlijn 75/442/EEG;
- (15)
Overwegende dat de nuttige toepassing, overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG, van inerte of niet-gevaarlijke afvalstoffen die bruikbaar zijn voor terreinophoging/terreinverbetering en aanaarding of voor bouwdoeleinden geen stortactiviteit behoeft te vormen;
- (16)
Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om de productie van methaangas op stortplaatsen te verminderen, onder meer teneinde een algemene temperatuurstijging op aarde tegen te gaan, door middel van een vermindering van het storten van biologisch afbreekbaar afval en de eis dat op stortplaatsen gasbeheersing wordt ingevoerd;
- (17)
Overwegende dat de maatregelen tot beperking van het storten van biologisch afbreekbare afvalstoffen ook tot doel hebben het gescheiden verzamelen van biologisch afbreekbare afvalstoffen en sortering in het algemeen, terugwinning en hergebruik te bevorderen;
- (18)
Overwegende dat vanwege de bijzondere kenmerken van de verwijderingsmethode die het storten vormt, een specifieke vergunningsprocedure voor alle stortplaatsklassen moet worden ingevoerd overeenkomstig de reeds in Richtlijn 75/442/EEG vastgestelde algemene voorschriften voor vergunningen en de algemene voorschriften van Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (6); dat de overeenstemming met de stortplaats met die vergunning in het kader van een inspectie door de bevoegde instantie moet worden gecontroleerd alvorens met het storten wordt begonnen;
- (19)
Overwegende dat in elk afzonderlijk geval dient te worden gecontroleerd of de afvalstoffen mogen worden gestort op de stortplaats waarvoor zij zijn bestemd, vooral bij gevaarlijke afvalstoffen;
- (20)
Overwegende dat, teneinde aantasting van het milieu te voorkomen, een uniforme procedure voor de aanvaarding van afvalstoffen moet worden ingevoerd, die is gebaseerd op een procedure voor de indeling van de in de diverse stortplaatsklassen aanvaardbare afvalstoffen en die meer bepaald gestandaardiseerde grenswaarden omvat; dat hiertoe binnen een voldoende korte termijn een homogeen en gestandaardiseerd systeem voor karakterisering, bemonstering en analyse dient te worden vastgesteld teneinde de uitvoering van deze richtlijn te vergemakkelijken; dat de criteria voor aanvaarding bijzonder nauwkeurig moeten zijn voor inerte afvalstoffen;
- (21)
Overwegende dat de lidstaten, in afwachting van de vaststelling van dergelijke voor de karakterisering vereiste analysemethoden of grenswaarden, voor de toepassing van deze richtlijn op nationaal niveau lijsten van op stortplaatsen al dan niet aanvaardbare afvalstoffen kunnen handhaven of opstellen of criteria, met onder andere grenswaarden, kunnen vaststellen die overeenkomen met die welke voor de uniforme aanvaardingsprocedure in deze richtlijn zijn vermeld;
- (22)
Overwegende dat er voor bepaalde gevaarlijke afvalstoffen die worden aanvaard in stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen, aanvaardingscriteria moeten worden opgesteld door het technisch comité;
- (23)
Overwegende dat gemeenschappelijke procedures voor de controle gedurende de exploitatie- en nazorgfasen van een stortplaats moeten worden vastgesteld om eventuele schadelijke effecten van de stortplaats op het milieu te onderkennen en de nodige corrigerende maatregelen te treffen;
- (24)
Overwegende dat moet worden bepaald wanneer en hoe een stortplaats dient te worden gesloten en welke verplichtingen en verantwoordelijkheid gedurende de nazorgfase op de exploitant van de stortplaats rusten;
- (25)
Overwegende dat stortplaatsen die werden gesloten vóór de omzettingsdatum van de richtlijn, niet mogen worden onderworpen aan de bepalingen betreffende de sluitingsprocedure;
- (26)
Overwegende dat de voorwaarden voor de toekomstige exploitatie van bestaande stortplaatsen moeten worden vastgesteld teneinde binnen een bepaalde termijn de maatregelen te treffen die nodig zijn om die stortplaatsen op basis van specifieke aanpassingsplannen met deze richtlijn in overeenstemming te brengen;
- (27)
Overwegende dat exploitanten van bestaande stortplaatsen die de in artikel 14, onder a), genoemde documenten overeenkomstig bindende nationale voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 14 reeds hebben voorgelegd vóór de inwerkingtreding van de richtlijn, en waaraan de bevoegde autoriteit de voortzetting van de exploitatie heeft toegestaan, die documenten niet opnieuw behoeven voor te leggen, en dat de bevoegde autoriteit geen nieuwe machtiging behoeft af te geven;
- (28)
Overwegende dat de exploitant passende voorzieningen in de vorm van een financiële zekerheid dan wel enig ander equivalent dient te treffen teneinde te waarborgen dat alle uit de vergunning voortvloeiende verplichtingen worden nageleefd, inclusief die betreffende de sluitingsprocedure en de nazorg van de stortplaats;
- (29)
Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de aangerekende prijs voor het storten van afvalstoffen alle met de inrichting en de exploitatie van de stortplaats gemoeide kosten dekt alsmede, voorzover mogelijk, de financiële zekerheid (of het equivalent daarvan) die de exploitant dient te stellen, en de geraamde kosten van sluiting van de stortplaats met inbegrip van de noodzakelijke nazorg;
- (30)
Overwegende dat, wanneer een bevoegde instantie oordeelt dat een stortplaats waarschijnlijk niet langer dan gedurende een bepaalde periode een gevaar voor het milieu zal betekenen, de geraamde kosten die worden ingecalculeerd in de door een exploitant aan te rekenen prijs tot die periode mogen worden beperkt;
- (31)
Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de uitvoeringsbepalingen van deze richtlijn overal in de Gemeenschap correct worden toegepast en dat de opleiding en kennis van de exploitanten en het personeel van stortplaatsen hun de vereiste vakbekwaamheid verschaffen;
- (32)
Overwegende dat de Commissie volgens de comitéprocedure van artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG een uniforme aanvaardingsprocedure voor afvalstoffen moet invoeren en een uniforme indeling van de in de stortplaatsen aanvaardbare afvalstoffen moet vaststellen;
- (33)
Overwegende dat de aanpassing van de bijlagen bij deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang alsook de standaardisering van de methoden voor controle, bemonstering en analyse, tot stand moeten worden gebracht volgens dezelfde comitéprocedure;
- (34)
Overwegende dat de lidstaten op gezette tijden aan de Commissie verslag moeten uitbrengen over de toepassing van deze richtlijn, met name rekening houdend met de nationale strategieën die krachtens artikel 5 moeten worden uitgewerkt; dat de Commissie op basis van die verslagen moet rapporteren aan het Europees Parlement en de Raad,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 156 van 24.5.1997, blz. 10.
PB C 355 van 21.11.1997, blz. 4.
Advies van Europees Parlement van 19 februari 1998 (PB C 80 van 16.3.1998, blz. 196), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 4 juni 1998 (PB C 333 van 30.10.1998, blz. 15) en besluit van het Europees Parlement van 9 februari 1999 (PB C 150 van 28.5.1999, blz. 78).
PB C 122 van 18.5.1990, blz. 2.
PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/350/EG (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).
PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.