Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen
Bijlage III Controle- en toezichtprocedures in de exploitatie- en nazorgfase
Geldend
Geldend vanaf 04-07-2018
- Bronpublicatie:
30-05-2018, PbEU 2018, L 150 (uitgifte: 14-06-2018, regelingnummer: 2018/850)
- Inwerkingtreding
04-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2018, PbEU 2018, L 150 (uitgifte: 14-06-2018, regelingnummer: 2018/850)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
1. Inleiding
Deze bijlage beschrijft de controleprocedures die minimaal moeten worden uitgevoerd om na te gaan:
- —
of de afvalstoffen in overeenstemming met de criteria voor de betrokken stortplaatsklasse voor verwijdering zijn aanvaard;
- —
of de processen op de stortplaats naar wens verlopen;
- —
of de werking van de milieubeschermingssystemen volledig aan de verwachting beantwoordt;
- —
of aan de vergunningsvoorwaarden voor de stortplaats voldaan is.
2. Meteorologische gegevens
Indien de lidstaten besluiten dat waterbalansen een doelmatig instrument zijn om na te gaan of zich in de bodem van de stortplaats een percolaat opbouwt en of de stortplaats lekt, wordt aanbevolen om, zolang de bevoegde autoriteit zulks vereist overeenkomstig artikel 13, onder c), door meting op de stortplaats of via het dichtstbijzijnde meteorologische station de volgende gegevens te verzamelen:
Exploitatiefase | Nazorgfase | |
---|---|---|
1.1. Neerslaghoeveelheid | Dagelijks | Dagelijkse waarden, opgeteld tot maandwaarden |
1.2. Temperatuur (min., max., 14.00 h MET) | Dagelijks | Maandgemiddelde |
1.3. Heersende windrichting en -kracht | Dagelijks | Niet vereist |
1.4. Verdamping (lysimeter) (l) | Dagelijks | Dagelijkse waarden, opgeteld tot maandwaarden |
1.5. Luchtvochtigheid (14.00 h MET) | Dagelijks | Maandgemiddelde |
3. Emissiegegevens: water-, percolaat- en gascontrole
Monsters van percolaat en eventueel aanwezig oppervlaktewater worden op representatieve plaatsen vergaard. Het bemonsteren en meten (volume en samenstelling) van het percolaat gebeurt afzonderlijk op elk punt waar percolaat uit de stortplaats vrijkomt. Referentie: General Guidelines on Sampling Technology, ISO-document 5667-2 (1991). De controle van het eventueel aanwezige oppervlaktewater wordt uitgevoerd op ten minste twee punten, één stroomopwaarts en één stroomafwaarts van de stortsplaats.
De gascontrole moet representatief zijn voor elk gedeelte van de stortplaats.
De frequentie van bemonstering en analyse staat in de volgende tabel.
Voor percolaat en water wordt voor controle een monster genomen dat representatief is voor de gemiddelde samenstelling.
Exploitatiefase | Nazorgfase(3) | |
---|---|---|
2.1. Hoeveelheid percolaat | maandelijks (1)(3) | halfjaarlijks |
2.2. Samenstelling van het percolaat (2) | driemaandelijks (3) | halfjaarlijks |
2.3. Hoeveelheid en samenstelling van het oppervlaktewater (7) | driemaandelijks (3) | halfjaarlijks |
2.4. Potentiële gasuitstoot en atmosferische druk (4)(CH4, CO2, O2, H2S, H2 enz..) | maandelijks (3)(5) | halfjaarlijks (6) |
2.1 en 2.2 zijn alleen van toepassing wanneer percolaat wordt opgevangen (zie bijlage I, punt 2).
4. Bescherming van het grondwater
A. Bemonstering
De metingen worden zodanig uitgevoerd dat zij informatie verschaffen over het grondwater dat vermoedelijk zal worden beïnvloed door het storten van afvalstoffen. Minstens één meetpunt bevindt zich in het gebied waar het grondwater binnenstroomt en twee in het gebied waar het grondwater uitstroomt. Dit aantal kan verhoogd worden op grond van een specifiek hydrogeologisch onderzoek en de noodzaak van een vroegtijdige vaststelling van accidenteel percolaatverlies in het grondwater.
Om referentiewaarden voor latere bemonstering vast te stellen, moeten op tenminste drie plaatsen monsters worden genomen alvorens met het storten wordt gestart. Referentie: Sampling Groundwaters, ISO 5667, deel 11, 1993.
B. Controle
De paramaters die in de genomen monsters moeten worden bepaald, worden afgeleid uit de verwachte samenstelling van het percolaat en de grondwaterkwaliteit in het gebied. Bij de keuze van de analyseparameters moet rekening worden gehouden met de mobiliteit in de grondwaterzone. De parameters kunnen eventueel indicatorparameters omvatten, zodat een verandering in de waterkwaliteit in een vroeg stadium worden onderkend (9).
Exploitatiefase | Nazorgfase | |
---|---|---|
Niveau van het grondwater | Halfjaarlijks (1) | Halfjaarlijks (1) |
Samenstelling van het grondwater | Stortplaatsspecifieke frequentie (2)(3) | Stortplaatsspecifieke frequentie (2)(3) |
C. Interventiepunt
Er wordt vanuit gegaan dat er zich voor het grondwater significante nadelige milieueffecten, als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van de richtlijn, hebben voorgedaan wanneer uit een analyse van een grondwatermonster een significante verandering in de waterkwaliteit blijkt. Een interventiepunt moet worden bepaald met inachtneming van de specifieke hydrogeologische formaties op de locatie van de stortplaats en de grondwaterkwaliteit. Het interventiepunt wordt waar mogelijk in de vergunning vermeld.
De waarnemingen worden beoordeeld door middel van controlekaarten met vastgestelde controleregels en -niveaus voor elke lager gelegen bron. De controleniveaus worden bepaald op grond van plaatselijke veranderingen in de grondwaterkwaliteit.
5. Topografie van de stortplaats: gegevens over de gestorte massa
Exploitatiefase | Nazorgfase | |
---|---|---|
5.1. Structuur en samenstelling van de gestorte massa (13) | jaarlijks | |
5.2. Inklinkingsgedrag van de gestorte massa | jaarlijks | jaarlijkse aflezing |
6. Specifieke voorschriften voor metallisch kwik
Specifieke voorschriften voor metallisch kwik:
- A.Voorschriften inzake toezicht, inspectie en noodsituaties
Op de opslaglocatie moet een permanent meetsysteem voor kwikdamp met een gevoeligheid van ten minste 0,02 mg kwik/m3 moet worden geïnstalleerd. Sensoren moeten op het grondniveau en op hoofdhoogte worden opgesteld. Dit systeem moet een visueel en akoestisch alarmmechanisme omvatten. Het moet jaarlijks onderhouden worden.
De opslaglocatie en de vaten moeten ten minste eenmaal per maand visueel onderzocht worden door een bevoegde persoon. Wanneer lekken worden vastgesteld, moet de exploitant onmiddellijk het nodige ondernemen om elke kwikemissie in het milieu te voorkomen en de veiligheid van de opslag van het kwik te herstellen. Elk lek wordt geacht significante nadelige milieueffecten te hebben als bedoeld in artikel 12, onder b).
Noodplannen en passende beschermende uitrusting voor het hanteren van metallisch kwik moeten op de locatie ter beschikking staan.
- B.Bijhouden van registers
Alle documenten die de in punt 6 van bijlage II en punt A van deze afdeling bedoelde informatie bevatten, inclusief het certificaat dat het vat begeleidt, alsmede de registers met betrekking tot het uitslaan en de verzending van metallisch kwik na de tijdelijke opslag ervan en de bestemming en voorgenomen behandeling, moeten gedurende ten minste drie jaar na het einde van de opslag worden bewaard.
Voetnoten
Of met een andere geschikte methode.
Als de evaluatie van de gegevens aangeeft dat langere tussenpozen even effectief zijn, kunnen deze tussenpozen worden aangepast. Voor percolaten wordt de geleidbaarheid minstens eenmaal per jaar bepaald.
De frequentie kan worden aangepast aan de hand van de morfologie van het gestorte afval (in tumulusvorm, bedolven enz.). Dit moet in de vergunning worden vermeld.
Als de evaluatie van de gegevens aangeeft dat langere tussenpozen even effectief zijn, kunnen deze tussenpozen worden aangepast. Voor percolaten wordt de geleidbaarheid minstens eenmaal per jaar bepaald.
De te meten parameters en te analyseren stoffen variëren naar gelang van de samenstelling van het gestorte afval. Ze worden vermeld in de vergunning en weerspiegelen de uitloogkenmerken van de afvalstoffen.
Als de evaluatie van de gegevens aangeeft dat langere tussenpozen even effectief zijn, kunnen deze tussenpozen worden aangepast. Voor percolaten wordt de geleidbaarheid minstens eenmaal per jaar bepaald.
Op grond van de kenmerken van het stortterrein mag de bevoegde instantie bepalen dat deze metingen niet vereist zijn; zij brengt dienovereenkomstig verslag uit volgens de procedure van artikel 15 van de richtlijn.
Als de evaluatie van de gegevens aangeeft dat langere tussenpozen even effectief zijn, kunnen deze tussenpozen worden aangepast. Voor percolaten wordt de geleidbaarheid minstens eenmaal per jaar bepaald.
Deze metingen hebben hoofdzakelijk betrekking op het gehalte organisch materiaal in de afvalstoffen.
Als de evaluatie van de gegevens aangeeft dat langere tussenpozen even effectief zijn, kunnen deze tussenpozen worden aangepast. Voor percolaten wordt de geleidbaarheid minstens eenmaal per jaar bepaald.
CH4, CO2, O2, regelmatig, andere gassen naar behoefte, afhankelijk van de samenstelling van de gestorte afvalstoffen, waarbij ernaar gestreefd wordt de uitloogeigenschappen te weerspiegelen.
De doelmatigheid van het gasopvangsysteem wordt regelmatig gecontroleerd.
Aanbevolen parameters: pH, TOC, fenolen, zware metalen, fluoride, AS, olie/koolwaterstoffen.
In geval van veranderende grondwaterniveaus wordt de frequentie verhoogd.
In geval van veranderende grondwaterniveaus wordt de frequentie verhoogd.
De frequentie is gebaseerd op de mogelijkheid van corrigerende ingrepen tussen twee bemonsteringen indien een interventiepunt bereikt wordt. Met andere woorden de frequentie wordt bepaald op basis van de kennis en de beoordeling van de snelheid van de grondwaterstroming.
Indien een interventiepunt bereikt wordt (zie onder C), is verificatie noodzakelijk door herhaling van dezelfde monsterneming. Wanneer het interventiepunt bevestigd wordt, treedt een urgentieplan (dat in de vergunning is beschreven) in werking.
De frequentie is gebaseerd op de mogelijkheid van corrigerende ingrepen tussen twee bemonsteringen indien een interventiepunt bereikt wordt. Met andere woorden de frequentie wordt bepaald op basis van de kennis en de beoordeling van de snelheid van de grondwaterstroming.
Indien een interventiepunt bereikt wordt (zie onder C), is verificatie noodzakelijk door herhaling van dezelfde monsterneming. Wanneer het interventiepunt bevestigd wordt, treedt een urgentieplan (dat in de vergunning is beschreven) in werking.
Gegevens voor de status van de desbetreffende stortplaats: het met afval bedekte oppervlak, volume en samenstelling van het afval, stortmethode, tijdstip en duur van stortwerkzaamheden, berekening van de resterende stortcapaciteit op de stortplaats.