Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.3.4.0
Verhandeling
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS449919:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Een uitzondering vormt het bijzondere geval waarin een psychiater niet alleen een psychiatrisch onderzoek had verricht, maar in dezelfde zaak tevens deel uitmaakte van het rechterlijk college. Hier was maatgevend of de psychiater als rechter onpartijdig kon worden geacht. Zie EHRM 29 maart 2001, 27154/95 (D.N./Zwitserland).
EHRM 6 mei 1985, NJ 1989, 385, m.nt. PvD (Bönisch/Oostenrijk).
EHRM 28 augustus 1991, 11170/84, 12876/87, 13468/87 (Brandstetter/Oostenrijk).
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EHRC 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland).
Zie par. 5.5.1.
Ook als bij het EHRM wordt geklaagd dat een deskundigenadvies van een partijdige deskundige voor het bewijs is gebruikt, is maatgevend of in de procedure bij de nationale rechter de equality of arms in acht is genomen en voldoende gelegenheid tot tegenspraak is geboden.1 Dit blijkt uit de hierna te bespreken uitspraken van het EHRM in de zaken van Bónisch tegen Oostenrijk,2 Brandstetter tegen Oostenrijk,3 en Sara Lind Eggertsdóttir tegen IJsland,4 waarin onder andere werd geklaagd over schending van art. 6 lid 1 EVRM. De zaken tegen Oostenrijk waren strafrechtelijk van aard en de zaak tegen IJsland civielrechtelijk. Dit maakt voor de betekenis van de onpartijdigheid van een deskundige geen verschil, aangezien art. 6 lid 1 EVRM op dit punt geen onderscheid maakt tussen het civiele procesrecht en het strafprocesrecht. Ook naar Nederlands recht is er geen onderscheid tussen de eis van onpartijdigheid van een deskundige in het civiele procesrecht (art. 198 lid 1 Rv) en het strafprocesrecht (art. 228 en 299 WvSv).5