Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.4.3.2:5.4.3.2 Equality of arms en onpartijdigheid van een deskundige
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.4.3.2
5.4.3.2 Equality of arms en onpartijdigheid van een deskundige
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS448691:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de betekenis van de uitspraak B 5nisch/Oo stennik bij de behandeling van strafzaken bijv. Corstens 2008, p. 151 en 697.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de zaak Bünisch/Oostenrijk waren naar nationaal procesrecht twee moeizaam verenigbare regels van toepassing: enerzijds de verplichting van de rechter om iemand van het instituut voor voedselcontrole als deskundige te horen terwijl op grond van het rapport van het instituut tot vervolging was besloten, en anderzijds de regel dat een door de rechter benoemde deskundige wordt verondersteld een neutrale en onpartijdige hulppersoon van de rechter te zijn. Het EHRM is niet met zoveel woorden ingegaan op het betoog van de Oostenrijkse regering dat deze regels zich met elkaar verdragen, oftewel dat de onpartijdigheid van een door de strafrechter gehoorde deskundige niet wordt aangetast doordat diens rapport tot vervolging aanleiding heeft gegeven. Het EHRM heeft voorop gesteld dat een door de rechter benoemde deskundige neutraal en onpartijdig behoort te zijn en heeft het begrijpelijk geacht dat de verdachte in deze zaak geen vertrouwen had in de onpartijdigheid van de deskundige. Vervolgens heeft het zijn oordeel geplaatst in de sleutel van de equality of arms en aangenomen dat de instituutsdirecteur feitelijk niet de rol van deskundige vervulde, maar als getuige aan de zijde van het Openbaar Ministerie fungeerde. Het gebrek aan onpartijdigheid van de instituutsdirecteur stond er aan in de weg hem als een onpartijdige deskundige te beschouwen, ook al was uitgangspunt dat hij als zodanig door de rechter was benoemd. Door bij de twee conflicterende regels van nationaal procesrecht zonder meer voorrang te geven aan de eis dat een door de rechter benoemde deskundige onpartijdig is en de instituutsdirecteur als zodanig te diskwalificeren, heeft het EHRM tot uitdrukking gebracht dat het in een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM van belang is dat een door de rechter benoemde deskundige onpartijdig is. Tegelijk illustreert de uitspraak, doordat het oordeel is opgehangen aan de equality of arms en niet aan de onpartijdigheid van de rechter, dat onpartijdigheid van een door de rechter benoemde deskundige op zichzelf geen eis is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM. Maatgevend is of in de procedure bij de nationale rechter de equality of arms in acht is genomen en voldoende gelegenheid tot tegenspraak is geboden.1