Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.3.4.3
5.3.4.3 De zaak Brandstetter/Oostenrijk
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS447453:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 28 augustus 1991, 11170/84, 12876/87, 13468/87 (Brandstetter/Oostenrijk), r.o. 38. De klacht werd ingediend in de hier besproken zaak en in twee andere zaken, waarin onder andere speelde of er met de monsters was geknoeid.
EHRM 28 augustus 1991, 11170/84, 12876/87, 13468/87 (Brandstetter/Oostenrijk), r.o. 44.
De Zwitserse cassatierechter heeft dit argument gebruikt in een uitspraak van 5 oktober 1999, BGE 125 II 541 (Stadt Zürich/ Regina Stauffer e.a). Zie par. 5.4.2.6.
EHRM 28 augustus 1991, 11170/84, 12876/87, 13468/87, (Brandstetter/Oostenrijk), r.o. 44-47.
Brandstetter werd er door de Oostenrijkse officier van justitie van verdacht dat hij wijn in de handel bracht waarvan de samenstelling niet voldeed aan de toepasselijke regels. Een inspecteur had drie monsters genomen uit Brandstetters wijntanks en laten onderzoeken door een deskundige van de Landwirtschaftlich -chemische Bundesversuchsanstalt, in de uitspraak van het EHRM Agricultural Institute genoemd (hierna ook: de eerste deskundige). Het rapport van deze deskundige had de officier van justitie doen besluiten Brandstetter te vervolgen. Brandstetter bestreed bij de strafrechter in eerste aanleg de bewijskracht van het rapport met een rapport van een door hem geraadpleegde deskundige met de naam Niessner. Hij vroeg vrijspraak, dan wel een deskundigenonderzoek van de monsters in opdracht van de rechter. De rechter benoemde vervolgens een deskundige genaamd Bandion. Deze was evenals de eerste deskundige verbonden aan het Agricultural Institute. Ook volgens het rapport van Bandion voldeed de wijn van Brandstetter niet aan de toepasselijke regels. In het rapport werd tevens commentaar geleverd op de rapporten van de eerste deskundige en Niessner. Daarop verzocht Brandstetter de rechter andere deskundigen te raadplegen en Niessner te horen. Dit verzoek werd afgewezen. Brandstetter werd in eerste aanleg veroordeeld wegens overtreding van de regels voor de samenstelling van wijn.
In hoger beroep voerde Brandstetter aan dat Bandion niet onpartijdig was, omdat hij was verbonden aan hetzelfde instituut als de eerste deskundige en het rapport van de eerste deskundige tot vervolging aanleiding had gegeven. In de beslissing in hoger beroep werd van belang geacht dat Brandstetter zijn klacht niet had geuit bij de benoeming van Bandion, maar nadat hij het voor hem ongunstige rapport van Bandion onder ogen had gekregen. Er was geen twijfel aan de objectiviteit van Bandion. Hij was voldoende deskundig en was niet betrokken geweest bij het eerste onderzoek in het Agricultural Institute. Bandion had niet alleen kritiek geleverd op het onderzoek van de door Brandstetter geraadpleegde deskundige Niessner, maar ook op het onderzoek van de eerste deskundige. De conclusie van het rapport van Bandion was duidelijk. Met deze argumenten werd Brandstetters verzoek om benoeming van andere deskundigen, onder wie Niessner, in hoger beroep wederom afgewezen. De zaak eindigde met een veroordeling.
Oordeel van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens
Brandstetter wendde zich tot de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) met de klacht dat sprake was van schending van art. 6 lid 1 EVRM en art. 6 lid 3 onder d EVRM (het recht op tegenbewijs door getuigen). De Oostenrijkse rechter had volgens hem ten onrechte iemand als deskundige benoemd die was verbonden aan het Agricultural Institute, terwijl een eerdere analyse van de monsters door iemand van dit instituut had geleid tot de verdenking. Verder had de Oostenrijkse rechter volgens Brandstetter ten onrechte geweigerd Niessner te horen. De ECRM was unaniem van oordeel dat de klacht gegrond was voor zover het door de officier van justitie gepresenteerde deskundigenbewijs en het door de verdediging ingebrachte rapport van Niessner niet gelijkwaardig waren behandeld.1
Oordeel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM oordeelde echter dat art. 6 EVRM niet was geschonden. Het feit dat Bandion werkzaam was bij hetzelfde instituut als de eerste deskundige, kon Brandstetter weliswaar aanleiding geven tot bezorgdheid, maar dat was niet doorslaggevend:
'What is decisive is whether the doubts raised by appearances can be held objectively justified (see, mutatis mutandis, in respect of judges, the Hauschildt judgment of 24 May 1989, Series A no. 154, p. 21, para. 48).'2
Het enkele feit dat Bandion bij hetzelfde instituut werkte als de deskundige wiens rapport aanleiding had gegeven tot vervolging, was naar het oordeel van het EHRM onvoldoende om de vrees van Brandstetter te rechtvaardigen dat Bandion een partijdige deskundige was. Zou daarover anders worden geoordeeld, dan zou volgens het EHRM de mogelijkheid van de nationale rechter om een deskundigenadvies in te winnen in veel zaken onaanvaardbaar worden beperkt.3 Bij het oordeel dat Brandstetters vrees niet gerechtvaardigd was, werd van betekenis geacht dat Brandstetter de onpartijdigheid van de deskundige pas in twijfel had getrokken nadat hij kennis had genomen van diens voor hem ongunstige rapport. De conclusie van het EHRM was dat de weigering van de Oostenrijkse rechter om na het rapport van Bandion andere deskundigen te benoemen niet strijdig was met de equality of arms. Verder was het EHRM van oordeel dat de procedure niet oneerlijk was verlopen door de weigering van de nationale rechter om Niessner te horen. De eisen van een eerlijk proces brengen volgens het EHRM niet mee dat een zodanig verzoek moet worden toegewezen zodra het rapport van de door de rechter benoemde deskundige bijdraagt aan het bewijs.4