Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.3.3
5.3.3 Het beginsel van hoor en wederhoor
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS444997:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 6 mei 1985, NJ 1989, 385, m.nt. PvD (Bönisch/Oostenrjjk); EHRM 28 augustus 1991, 11170/84, 12876/87, 13468/87 (Brandstetter/Oostenrijk); EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278, m.nt. HJS (Mantovanelli/Frankrijk); EHRM 2 oktober 2001, 44069/98 (G.B./Frankrijk); EHRM 26 februari 2004, 74969/01 (Görgülü/Duitsland), r.o. 58; EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EHRC 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland). Zie ook EHRM 21 september 1993, NJ 1994, 544(Zumtobel/Oostenrijk), r.o. 35; EHRM 23 april 1998, 22885/93 (Bernard/Frankrijk).
Soms gaat het om andere onderdelen van het recht op een eerlijk proces, bijv. EHRM 22 februari 2007, 12365/03 (Krasulya/Rusland), r.o. 52: in strijd met art. 6 lid 1 EVRM is in hoger beroep niet gerespondeerd op de grief dat de rechter in vorige instantie ten onrechte een deskundigenadvies niet in de bewijswaardering heeft betrokken.
Zie over de betekenis van de equality of arms en het recht op tegenspraak bijv. Jacobs & White 2005 p. 176-179; EVRM R&C par. 3.6.4.3 en 3.6.4.6.
EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278, m.nt. HJS (Mantovanelli/Frankrijk), r.o. 33.
Zie over mogelijkheden van partijen om informatie te vergaren door middel van een deskundigenonderzoek: Ekelmans 2007b; De Groot 2007a; Hermans 2006; Wesseling-van Gent 2006.
Vgl. EHRM 29 januari 2008, 34418/04 (Csösz/Hongarije), r.o. 34: de aard van een geschil kan rechtvaardigen dat de rechter in de beslissing zwaar leunt op een deskundigenadvies, bijv. in complexe medische zaken.
EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278, m.nt. HJS (Mantovanelli/Frankrijk), r.o. 33-36.
Zie EHRM 6 mei 1985, NJ 1989, 385, m.nt. PvD (Bönisch/Oostennik); EHRM 24 april 2003, 44962/98 (Yvon/Frankrijk); EHRM 2 juni 2005, EHRC 2005, 72, m.nt. F. Fernhout (Cottin/België).
EHRM 8 augustus 2006 , 43803/98, NJ CM-Bulletin 2007, p. 697-706, m.nt. PvD (Eskelinen e.a./Finland).
Bij het EHRM wordt soms geklaagd over schending van art. 6 lid 1 EVRM in verband met de bewijswaardering van een deskundigenadvies door de nationale rechter.1 Bij de beoordeling van zulke klachten neemt het EHRM tot uitgangspunt dat het aan de nationale rechter is om over vragen van bewijs te oordelen en dat het bewijsoordeel van de nationale rechter niet wordt vervangen door een eigen oordeel. Vervolgens wordt beoordeeld of de procedure als geheel, waaronder de wijze waarop het bewijs is verkregen, eerlijk is verlopen. Deze beoordeling staat nogal eens in de sleutel van het beginsel van hoor en wederhoor.2 Een eerlijk verloop van de procedure vereist volgens vaste rechtspraak van het EHRM onder andere dat er sprake is van equality of arms, dat wil zeggen dat aan een partij voldoende gelegenheid wordt geboden om haar standpunt naar voren te brengen en te bewijzen onder omstandigheden die haar niet in een substantieel nadeliger positie plaatsen dan de wederpartij. Ook moet een partij voldoende gelegenheid krijgen om kennis te nemen van het standpunt en bewijsmateriaal van de wederpartij en daarop te reageren (adversarial principle).3
Mantovanelli/Frankrijk
In de uitspraak in de zaak Mantovanelli/Frankrijk heeft het EHRM nog eens benadrukt dat de verplichting tot naleving van de eisen van art. 6 lid 1 EVRM rust op de nationale rechter en niet op de deskundige. Essentieel is dat partijen naar behoren kunnen participeren in de procedure bij de nationale rechter, ook als een deskundigenonderzoek in opdracht van de rechter deel uitmaakt van de procedure.4 Doordat de eisen van een eerlijk proces niet rechtstreeks voor de deskundige gelden, heeft een partij bijvoorbeeld niet zonder meer het recht om onderzoekshandelingen van de deskundige bij te wonen of een recht op inzage in stukken waarvan de deskundige kennis neemt.5 In de zaak Mantovanelli/Frankrijk waren klagers door de deskundige onvoldoende in staat gesteld in het deskundigenonderzoek te participeren. De deskundige had tijdens het onderzoek onder andere met personen aan de zijde van de wederpartij gesproken en kennis genomen van stukken die klagers niet kenden. In het deskundigenadvies maakte hij gebruik van de verkregen inlichtingen. De mogelijkheid om in de procedure bij de nationale rechter op het voltooide deskundigenadvies te reageren, bood klagers naar het oordeel van het EHRM geen reële mogelijkheid om het deskundigenrapport effectief tegen te spreken. De nationale rechter had het deskundigenrapport niet voor het bewijs mogen gebruiken zonder te voldoen aan het verzoek van de klagers om een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten. Het EHRM nam bij dit oordeel de volgende omstandigheden in aanmerking. Aan de deskundige was dezelfde vraag voorgelegd als de door de rechter te beoordelen vraag. De rechter was niet in staat om het geschilpunt zonder deskundige voorlichting te beoordelen. Te verwachten was dat het deskundigenrapport van overwegende invloed op de beslissing zou zijn.6 De deskundige had getuigen aan de zijde van de wederpartij gehoord buiten aanwezigheid van de klagers en had kennis genomen van stukken die niet aan hen ter beschikking waren gesteld. Er was geen beletsel om de klagers aanwezig te laten zijn bij het horen van de getuigen en de stukken aan hen ter beschikking te stellen.7 Ook in andere zaken heeft het EHRM geoordeeld dat de equality of arms verstoord raakt als een deskundige zwaarwegende invloed heeft op het oordeel van de rechter en een partij onvoldoende effectief commentaar kan leveren op het deskundigenadvies, bij gebreke van afdoende participatie tijdens het deskundigenonderzoek.8
Eskelinen/Finland
De gevolgen van de uitspraak in de zaak Mantovanelli/Frankrijk voor de nationale rechter worden des te duidelijker bij beschouwing van de uitspraak van het EHRM in de zaak Eskelinen/Finland.9 In deze strafzaak was in opdracht van een overheidsorgaan een juridisch deskundigenadvies uitgebracht, dat door het Openbaar Ministerie aan het dossier was toegevoegd. De deskundige had op basis van aan hem ter beschikking gestelde stukken een oordeel gegeven over de vraag of klagers gegevens hadden verspreid die als bedrijfsgeheim konden worden beschouwd. De deskundige had geen zelfstandig onderzoek naar feiten verricht. Niet in geschil was dat klagers in de procedure bij de nationale rechter voldoende gelegenheid hadden gekregen om het deskundigenadvies tegen te spreken. De nationale rechter had echter geweigerd om de deskundige conform het verzoek van klagers als getuige te horen. Bij het EHRM draaide de zaak om de vraag of het recht op een eerlijk proces was geschonden. Volgens klagers had het deskundigenadvies de bewijslevering vervangen en was het door de nationale rechter zonder zelfstandige beoordeling overgenomen. Het EHRM overwoog dat de vraag aan de deskundige weliswaar dezelfde was als de door de rechter te beantwoorden vraag, maar dat het verschil met de zaak Mantovanelli/Frankrijk was dat de rechter in laatstgenoemde zaak niet in staat was tot een zelfstandige beoordeling van het geschil en de deskundige buiten een partij om zelfstandig feitenonderzoek had gedaan door onder andere getuigen te horen, terwijl het deskundigenadvies naar verwachting van overwegende invloed zou zijn op de waardering van de feiten door de nationale rechter. In de zaak Eskelinen/Finland was het deskundigenadvies daarentegen gebaseerd op stukken die volledig beschikbaar waren voor partijen en de rechter. Op basis van die stukken vond verdere bewijslevering plaats bij de rechter. De rechter was niet gebonden aan het deskundigenadvies, had de beslissing niet overwegend op het deskundigenadvies gebaseerd en was in de beslissing naar behoren ingegaan op de bezwaren van klagers tegen het deskundigenadvies. Onder deze omstandigheden leidde de weigering van de nationale rechter om de deskundige te horen, niet tot de conclusie dat het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM was geschonden.
Waar het om gaat
De uitspraken in de zaken Mantovanelli/Frankrijk en Eskelinen/Finland laten in onderling verband zien dat het er niet alleen om gaat of aan een deskundige geheel of ten dele dezelfde vraag wordt voorgelegd als de door de rechter te beantwoorden vraag. Het gaat er ook om of de deskundige zelfstandig feitenonderzoek doet en, zo ja, of partijen daarin voldoende worden betrokken. Bovendien is van belang of de rechter in staat is om de door de deskundige opgehelderde feiten zelfstandig te beoordelen, dan wel valt te verwachten dat het deskundigenadvies van overwegende invloed op de beslissing zal zijn. Bij deze combinatie van omstandigheden — die in de praktijk inherent is aan vrijwel elke situatie waarin een deskundigen-advies wordt ingewonnen — zal de nationale rechter er op moeten toezien dat aan een deskundigenadvies geen gebreken kleven die raken aan de eisen van een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM en dat het deskundigenadvies in geval van dergelijke gebreken niet voor het bewijs wordt gebruikt voordat gelegenheid is geboden tot herstel.