Kamerstukken 29849, nr. 3, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2004-2005.
HR, 31-03-2020, nr. 19/01581 E
ECLI:NL:HR:2020:551
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2020
- Zaaknummer
19/01581 E
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:551, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:1486
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:122
ECLI:NL:PHR:2020:122, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:551
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑09‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0113
Uitspraak 31‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Strafbeschikking wegens overtreding Taxiverordening Amsterdam 2012. Artikel 257e 1. en 3. Sv. Ontvankelijkheid van verzet ingesteld door schriftelijk gemachtigde. HR: O.g.v. art. 257e.3 Sv kan het doen van verzet (ook) geschieden door een bij bijzondere volmacht door verdachte schriftelijk gemachtigde. Die gemachtigde dient zelf op het parket te verschijnen en aldaar die volmacht in persoon over te leggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon op het parket wordt overgelegd. (Vgl. t.a.v. de vertegenwoordiger van verdachte a.b.i. art. 450.1.b Sv ECLI:NL:HR:2010:BM2496). Het hof heeft vastgesteld dat het verzet door de gemachtigde schriftelijk is gedaan onder bijvoeging van de schriftelijke volmacht. Oordeel hof dat het verzet niet op de juiste wijze is gedaan en dat verdachte om die reden n-o moet worden verklaard in zijn verzet, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en het is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij verdient nog opmerking dat in dit verband niet relevant is of ttz. in h.b. verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en verdachte onderscheidenlijk de gemachtigde raadsman aldaar heeft verklaard dat verdachte de wens had om op rechtsgeldige wijze verzet te doen; die omstandigheid is immers specifiek van belang bij een onvolkomen volmacht door advocaten die een gewoon rechtsmiddel a.b.i. de art. 449-452 Sv instellen of verzet a.b.i. art. 257e Sv doen, omdat zij, anders dan bijzonder gemachtigden, een gewoon rechtsmiddel d.m.v. een schriftelijke volmacht kunnen instellen en schriftelijk verzet kunnen doen bij een aan de OvJ gerichte brief (vgl. m.b.t. gewone rechtsmiddelen ECLI:NL:HR:2017:3071). Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01581 E
Datum 31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, van 20 maart 2019, nummer 23/003753-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat het tegen de strafbeschikking gedane verzet niet-ontvankelijk is.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is een strafbeschikking uitgevaardigd houdende een betalingsverplichting van € 507 wegens een overtreding van artikel 2.4 van de Taxiverordening Amsterdam 2012. Het voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijnde procesverloop en de inhoud van de daarvoor van belang zijnde stukken, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het verzet en heeft daartoe overwogen dat:
“het verzet tegen de strafbeschikking door een door de verdachte ingeschakelde adviseur schriftelijk is ingesteld, terwijl deze adviseur daartoe niet bevoegd was.”
Het hof heeft in dat verband vastgesteld dat het verzet schriftelijk is gedaan door [betrokkene 1] en dat aan het verzetschrift een schriftelijk machtiging is gehecht die inhoudt dat de verdachte [betrokkene 1] heeft gemachtigd om hem “zowel in woord als geschrift te vertegenwoordigen” en “in rechte bij te staan”.
2.3.
Artikel 257e lid 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover van belang:
“1. Tegen een strafbeschikking kan de verdachte verzet doen (...).3. Het verzet kan door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, alsmede een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in persoon op het parket worden gedaan. (...) De verdachte alsmede een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd kunnen schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief.”
2.4
Op grond van artikel 257e lid 3 Sv kan het doen van verzet (ook) geschieden door een bij bijzondere volmacht door de verdachte schriftelijk gemachtigde. Die aldus schriftelijk gemachtigde dient zelf op het parket te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon op het parket wordt overgelegd. (Vgl. ten aanzien van de vertegenwoordiger van de verdachte als bedoeld in artikel 450 lid 1, aanhef en onder b, Sv HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2496).
2.5
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het verzet door de gemachtigde schriftelijk is gedaan onder bijvoeging van de schriftelijke volmacht, getuigt het oordeel van het hof dat het verzet niet op de juiste wijze is gedaan en dat de verdachte om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk. Daarbij verdient nog opmerking dat, anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, in dit verband niet relevant is of ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en de verdachte onderscheidenlijk de gemachtigde raadsman aldaar heeft verklaard dat de verdachte de wens had om op rechtsgeldige wijze verzet te doen; die omstandigheid is immers specifiek van belang bij een onvolkomen volmacht door advocaten die een gewoon rechtsmiddel als bedoeld in de artikelen 449-452 Sv instellen of verzet als bedoeld in artikel 257e Sv doen, omdat zij, anders dan bijzonder gemachtigden, een gewoon rechtsmiddel door middel van een schriftelijke volmacht kunnen instellen en schriftelijk verzet kunnen doen bij een aan de officier van justitie gerichte brief (vgl. met betrekking tot gewone rechtsmiddelen HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3071).
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2020.
Conclusie 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Klacht over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn verzet tegen een strafbeschikking, nu het verzet door een door de verdachte ingeschakelde adviseur schriftelijk is ingesteld. De conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01581 E
Zitting 11 februari 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 20 maart 2019 door de economische kamer van het Gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het verzet tegen de op 14 juli 2016 jegens hem uitgevaardigde strafbeschikking.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de artikelen 257e, derde lid, en 257f, vierde lid, Sv geschonden zijn nu het gerechtshof de verdachte ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet tegen de strafbeschikking. Blijkens de toelichting meent de steller van het middel dat de wet zo zou moeten worden gelezen dat ‘ook de gemachtigde (niet zijnde een advocaat) schriftelijk verzet kan doen’. En in het geval dat niet zo is had het hof, zo begrijp ik, het verzuim voor gedekt dienen te houden.
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende:
(i) De verdachte heeft een strafbeschikking toegezonden gekregen, gedagtekend 14 juli 2016. Uit de stukken blijkt niet wanneer deze strafbeschikking de verdachte heeft bereikt. De aan die strafbeschikking gehechte toelichting houdt (onder meer) in:
‘Niet eens met de strafbeschikking
(…)
U kunt op twee manieren verzet instellen:
- Bij voorkeur schriftelijk, dit kan door u of door uw advocaat (…).
- In persoon, dit kan aan de balie bij het dichtstbijzijnde parket. (…). In persoon verzet instellen kan alleen door uzelf, uw advocaat of door een persoon die u daarvoor schriftelijk heeft gemachtigd.’
(ii) Op 22 juli 2016 heeft de verdachte [betrokkene 1] gemachtigd om namens de verdachte op te treden. Deze machtiging houdt voor zover relevant in dat de gemachtigde voor ‘de behandeling van verscheidene zaken c.q. geschillen bij (overheids)instanties, zal optreden, zulks met een macht van substitutie’, en dat verdachte aan [betrokkene 1] ‘alle benodigde volmachten (verleent) om ondergetekende zowel in woord als geschrift te vertegenwoordigen en ondergetekende in rechte bij te staan’.
(iii) De vertegenwoordiger heeft bij op 28 juli 2016 gedateerde brief schriftelijk op het parket Amsterdam verzet tegen de vermelde strafbeschikking ingesteld. Hiervan is door een OM-medewerker op dezelfde dag een akte opgemaakt.
(iv) Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 oktober 2017 blijkt dat de verdachte aldaar is verschenen, samen met zijn raadsman. De economische politierechter heeft het verzet bij op die dag gewezen mondeling vonnis niet-ontvankelijk verklaard, nu het ‘schriftelijk is ingesteld door een onbevoegd persoon’.
(v) Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2019 blijkt dat de verdachte daar, samen met zijn raadsman, eveneens is verschenen. Uit dat proces-verbaal en de aan dat proces-verbaal gehechte pleitnota blijkt dat door en namens de verdachte het woord is gevoerd en is betoogd dat de verdachte ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet.
(vi) Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet en in dat verband het volgende overwogen (inclusief voetnoten):
‘De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzet tegen de strafbeschikking.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdachte is op 14 juli 2016 een strafbeschikking gezonden van in totaal € 507 omdat hij op 17 juli 2015 het Amsterdamse Taxxxilogo heeft gebruikt zonder toestemming van het College. In de toelichting op deze strafbeschikking staat - naar de kern samengevat - dat de verdachte of de advocaat van de verdachte schriftelijk verzet kan instellen. In persoon kan dit verzet ook worden ingesteld aan de balie bij het dichtstbijzijnde parket - aldus de toelichting - door de verdachte, zijn advocaat of door een persoon die schriftelijk daartoe door de verdachte gemachtigd is.
Op 28 juli 2016 is door [betrokkene 1] namens de verdachte schriftelijk verzet ingesteld tegen voornoemde beschikking. Aan dit verzetschrift is een schriftelijke machtiging gehecht, waarin de verdachte de heer [betrokkene 1] heeft gemachtigd als gemachtigde op te treden ter gelegenheid van de behandeling van verschillende zaken c.q. geschillen bij (overheids)instanties. Ook heeft hij [betrokkene 1] volmachten verleend de verdachte zowel in woord als geschrift te vertegenwoordigen en de verdachte in rechte bij te staan.
Op grond van artikel 257e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan zowel een verdachte, als een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gemachtigd, schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte en ondertekende brief. Het verzet kan daarnaast mondeling worden gedaan in persoon op het parket door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, en een persoon die bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd is. Voornoemde toelichting is op dit artikel gestoeld.
Artikel 257f lid 4 Sv bepaalt (onder andere) dat indien het verzet onbevoegdelijk is gedaan, het niet-ontvankelijk wordt verklaard.
In de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet OM-afdoening1.is over deze regeling het volgende opgenomen:
“In het voorgestelde artikel 257f, vierde lid, Sv tenslotte is vastgelegd dat het verzet niet ontvankelijk wordt verklaard indien het niet tijdig of onbevoegdelijk is gedaan of indien niet aan de vereisten van het voorgestelde artikel 257e, vierde lid, Sv is voldaan. Deze uitspraak spoort met de uitspraak die wordt gegeven indien rechtsmiddelen tegen rechterlijke uitspraken ontijdig of incorrect worden aangewend, al is zij voor dat geval niet wettelijk vastgelegd. De reden om de beslissing het verzet niet ontvankelijk te verklaren in deze regeling wel expliciet neer te leggen is dat de duidelijkheid daardoor wordt bevorderd.”
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde verzet tegen de strafbeschikking, nu het verzet tegen de strafbeschikking door een door de verdachte ingeschakelde adviseur schriftelijk is ingesteld, terwijl deze adviseur daartoe niet bevoegd was.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. In het arrest van de Hoge Raad2.waar de raadsman naar heeft verwezen, gaat het om een situatie waarin wel door een bevoegdelijk persoon op de juiste wijze hoger beroep was ingesteld, maar waarin een gebrek kleefde aan de bijzondere volmacht die hersteld kon worden ter terechtzitting. Dit betreft een andere situatie dan de onderhavige, waarin iemand hoger beroep heeft ingesteld op een wijze die niet is voorgeschreven door de wet, hetgeen maakt dat het verzet onbevoegdelijk is ingesteld.
Ook de overige door de raadsman aangedragen omstandigheden leiden, mede gelet op het hiervoor aangehaalde gedeelte uit de wetsgeschiedenis, niet tot een ander oordeel.’
5. Voor zover van belang luidde art. 257e Sv ten tijde van het instellen van verzet als volgt:3.
‘1. Tegen een strafbeschikking kan de verdachte verzet doen binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Onverminderd de vorige zin kan tegen een strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan € 340 is opgelegd, wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, verzet worden gedaan tot uiterlijk zes weken na toezending. Verzet kan niet worden gedaan indien de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Verzet kan voorts niet worden gedaan indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, schriftelijk afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe.
2. Het verzet wordt gedaan bij het parket dat in de strafbeschikking vermeld wordt. Wordt het verzet gedaan bij een ander parket, dan wordt het doorgeleid naar een officier van justitie die het verzet bij een bevoegde rechter aanhangig kan maken.
3. Het verzet kan door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, alsmede een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in persoon op het parket worden gedaan. In dat geval kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen voor de behandeling van het verzet. De verdachte alsmede een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd kunnen schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief. Op de brief wordt onverwijld dag en uur van ontvangst aangetekend. Zij wordt bij de processtukken gevoegd.
4. Bij het verzet worden opgegeven de naam van de verdachte, alsmede een nauwkeurige aanduiding of kopie van de strafbeschikking waartegen het verzet zich richt. De verdachte kan een adres in Nederland opgeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Bij het verzet kunnen schriftelijk bezwaren tegen de strafbeschikking worden opgegeven.’
6. Art. 257f, vierde lid, Sv luidde destijds – en luidt thans nog steeds – als volgt:
‘Indien het verzet niet tijdig of onbevoegdelijk is gedaan dan wel niet aan de vereisten van artikel 257e, vierde lid, is voldaan, wordt het niet ontvankelijk verklaard. Indien de rechter de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt, dan wel de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt, vernietigt hij de strafbeschikking.’
7. De memorie van toelichting bij het voorstel van wet dat tot de Wet OM-afdoening heeft geleid houdt bij de artikelen 257e en 257f Sv – voor zover relevant – in:
‘3.8. Verzet
(…)
De regels die het aanwenden, registreren en intrekken van het verzet regarderen zijn in artikel 257e Sv evenwel in een specifieke regeling opgenomen. Toepassing van de regels die in de artikelen 449–455 Sv zijn opgenomen ligt bij het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de strafbeschikking niet voor de -hand. Artikel 449, eerste lid, Sv, schrijft namelijk aanwending van het rechtsmiddel voor «op de griffie door of bij hetwelk de beslissing is gegeven». Wenselijk lijkt, ook in verband met de mogelijkheid van intrekking of wijziging van de strafbeschikking door de officier van justitie, het verzet te laten instellen op het parket. Wel is in sterke mate bij de regeling van de artikelen 449 e.v. Sv aangesloten, zo zal blijken.
Afzonderlijke regeling van deze materie in de titel over de strafbeschikking maakt het voorts mogelijk om ruimere mogelijkheden te creëren voor het schriftelijk aanwenden van verzet dan in de regeling van de artikelen 449 e.v. Sv erkend worden. De belangen die op het spel staan maken enerzijds dat een ondertekende brief in voldoende mate duidelijkheid kan bieden omtrent de wens van de verdachte, een rechtsmiddel in te stellen, terwijl anderzijds bezwaarlijk aan het uitgangspunt kan worden vastgehouden dat de verdachte of diens advocaat het rechtsmiddel ter griffie in persoon aanwendt. Een vergelijking met de regeling van de WAHV ondersteunt dit standpunt. Overigens kan worden aangestipt dat de mogelijkheid om bij brief een rechtsmiddel in te (doen) stellen ook in een aantal arresten van de Hoge Raad inzake de artikelen 449 e.v. Sv in ruimere mate erkend is dan de wettelijke regeling, met name de relatief beperkte voorziening van artikel 449, tweede lid, Sv op het eerste gezicht doet vermoeden (vgl. onder meer HR 23 juni 1987, NJ 1988, 352).’4.
en
‘Artikel 257e
Dit artikel is op hoofdlijnen reeds toegelicht in par. 3.8. Het navolgende bevat aanvullende opmerkingen.
Verzet kan ingevolge het voorgestelde artikel 257e, eerste lid, Sv worden gedaan binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking de verdachte bekend is. De laatste formulering is ontleend aan de bepalingen in Sv waarin termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen tegen rechterlijke uitspraken zijn geregeld. Gewezen kan worden op de artikelen 399, 408 en 432 Sv.
Het verzet wordt ingevolge het voorgestelde artikel 257e, tweede lid, Sv, gedaan bij het parket dat in de strafbeschikking vermeld wordt. Daarmee wordt in belangrijke mate aangesloten bij de regel van artikel 449, eerste lid, Sv, alwaar gesproken wordt van «de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing gegeven is».
(…)
Het voorgestelde derde lid van artikel 257e Sv ziet op de wijze waarop het verzet dient te worden gedaan. Artikel 449 Sv stelt bij verzet tegen een rechterlijke uitspraak, zo bleek, aanwending «op de griffie» centraal. Die aanwending kan plaatsvinden door degene die het rechtsmiddel aanwendt, in casu de verdachte, alsmede (ingevolge artikel 450 Sv) door een advocaat die verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, alsmede door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gevolmachtigde. Uit het voorgestelde artikel 257e, derde lid, Sv volgt dat deze mogelijkheden ook bij de strafbeschikking bestaan, met dien verstande dat aanwending in persoon op het parket dient plaats te vinden (…). Anders dan in artikel 450 Sv is echter voor de verdachte en de advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd ook de mogelijkheid geschapen dat schriftelijk verzet wordt gedaan door een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief.’5.
en
‘Artikel 257e, vijfde lid, Sv schrijft voor dat van het doen van verzet door het openbaar ministerie een akte wordt opgemaakt. Dat impliceert, dat de akte – met toepassing van artikel 126 Wet RO – namens de officier van justitie kan worden ondertekend. Indien het verzet in persoon wordt gedaan, wordt de akte mede ondertekend door degene die het doet. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel vermeldt.
De bijzondere volmacht, in artikel 257e, derde lid, Sv vermeld, wordt aan de akte gehecht. De akte wordt bij de processtukken gevoegd. Dat sluit aan bij hetgeen artikel 451, eerste lid, Sv voorschrijft omtrent het aanwenden van verzet ter griffie. Het voorgestelde zesde lid is op artikel 451, vijfde lid, Sv geïnspireerd. Artikel 257e, zesde lid, Sv scherpt deze bepaling in die zin aan dat indien het verzet in persoon wordt gedaan, desgevraagd terstond een kopie van de akte wordt uitgereikt. Dat stelt de verdachte die daar prijs op stelt in staat op schrift vastgelegd te zien dat verzet is aangewend.’6.
en
‘In het voorgestelde artikel 257f, vierde lid, Sv tenslotte is vastgelegd dat het verzet niet ontvankelijk wordt verklaard indien het niet tijdig of onbevoegdelijk is gedaan of indien niet aan de vereisten van het voorgestelde artikel 257e, vierde lid, Sv is voldaan. Deze uitspraak spoort met de uitspraak die wordt gegeven indien rechtsmiddelen tegen rechterlijke uitspraken ontijdig of incorrect worden aangewend, al is zij voor dat geval niet wettelijk vastgelegd. De reden om de beslissing het verzet niet ontvankelijk te verklaren in deze regeling wel expliciet neer te leggen is dat de duidelijkheid daardoor wordt bevorderd.’7.
8. Uit de wetsgeschiedenis blijkt aldus dat de regeling van het in persoon doen van verzet is gebaseerd op de regeling in de artikelen 449 e.v. Sv. Dat Uw Raad ook een verband legt met die regeling blijkt uit HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3220, NJ 2018/295 m.nt. Mevis. Daarin werd geoordeeld dat uit de regeling van art. 257e, eerste en achtste lid, Sv (oud) volgt dat intrekking van een gedaan verzet niet kan geschieden door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Uw Raad overwoog dat zulks ‘overeen(komt) met de regeling over intrekken en afstand doen van gewone rechtsmiddelen in art. 453 e.v. Sv.’ Een verschil met de regeling van art. 449 e.v. Sv is dat het schriftelijk doen van verzet in ruime mate mogelijk is gemaakt.
9. Het middel is in de kern gebaseerd op de gedachte dat bij ‘de inrichting van art. 257e lid 3 Sv simpelweg aansluiting (is) gezocht bij het systeem van de artikelen 449-450 Sv’. Nu de verdachte een schriftelijke bijzondere volmacht aan de griffiemedewerker kan verstrekken, en deze bevoegdheid door Uw Raad in 2009 ook is ‘toegekend aan de gevolmachtigd advocaat’, zou – zo begrijp ik - uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat tot de Wet OM-afdoening heeft geleid niet kunnen worden afgeleid dat er ‘overwegende bezwaren’ tegen bestaan de gemachtigde de bevoegdheid toe te kennen schriftelijk verzet te doen. Gelet op de ‘willekeurige wijze waarop de bevoegdheidsverdeling in art. 257e lid 3 Sv tot stand is gekomen en het feit dat er voor het uitsluiten van de gemachtigde (niet zijnde een advocaat) bij het doen van schriftelijk verzet geen argumenten zijn aangedragen’ zou deze bepaling zo gelezen moeten worden dat ook die gemachtigde ‘schriftelijk verzet kan doen’.
10. Naar het mij voorkomt gaat deze redenering niet op. De wetgever heeft bij de inrichting van art. 257e, derde lid, Sv niet ‘simpelweg aansluiting (…) gezocht bij het systeem van de artikelen 449-450 Sv’. Het uitgangspunt van dat systeem is dat de persoon die het rechtsmiddel aanwendt in persoon een mondelinge verklaring aflegt op de griffie van het gerecht dat de aangevochten beslissing nam.8.Bij het doen van verzet is dit uitgangspunt verlaten. Uit de tekst van art. 257e, derde lid, Sv blijkt dat het schriftelijk doen van verzet mogelijk is gemaakt voor de verdachte en de bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat. De wetgever heeft het niet mogelijk gemaakt dat schriftelijk verzet wordt gedaan door ‘een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde’.
11. Dat leidt niet tot een groot verschil in benadering tussen enerzijds de regeling van art. 257e Sv en anderzijds de regeling van de artikelen 449 e.v. Sv. Uw Raad heeft het in 2009 inderdaad mogelijk gemaakt dat een bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker verstrekt.9.Uw Raad heeft die mogelijkheid evenwel niet gecreëerd voor de bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Een uitleg die dat bij het doen van verzet wel mogelijk zou maken is derhalve niet alleen in strijd met de wettelijke regeling maar spoort ook niet met de rechtspraak betreffende de artikelen 449 e.v. Sv waar de steller van het middel zich op beroept.10.
12. Daar komt bij dat het in de rede ligt het ‘bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigd’ zijn – gelet op de bewoordingen van de wet en de wetsgeschiedenis - zoveel mogelijk op dezelfde wijze uit te leggen als in de artikelen 449 e.v. Sv. Een algemene volmacht om belangen in procedures te behartigen is niet zo’n bijzondere volmacht.11.De machtiging die de verdachte in de onderhavige zaak heeft verstrekt (zie randnummer 4 onder (ii)) is een algemene machtiging.
13. Zou de schriftelijk gemachtigde in persoon verzet hebben gedaan dan is het de vraag of het hof het had mogen laten bij het oordeel dat de machtiging geen schriftelijke bijzondere volmacht is. In HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5562, NJ 2009/321 had het hof vastgesteld dat van een algemene volmacht sprake was die niet aan de eisen van art. 450 Sv voldeed. Op basis van die vaststelling had het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. Uw Raad was van oordeel dat het hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of de griffier die de akte had opgemaakt de in die akte genoemde comparant mededeling had gedaan van de eis van een bijzondere schriftelijke volmacht. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou de omstandigheid dat het beroep niet op de voorgeschreven wijze was ingesteld het gevolg kunnen zijn van ambtelijk verzuim.12.Het ligt in de rede eenzelfde mededelingsplicht aan te nemen bij medewerkers van het parket als in persoon verzet wordt gedaan op basis van een algemene machtiging. Het ligt evenwel niet in de rede een mededelingsplicht aan te nemen als op basis van een algemene machtiging schriftelijk verzet wordt gedaan, nu de wet de mogelijkheid van schriftelijk verzet door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde niet biedt.13.En de toelichting die aan de strafbeschikking is gehecht is in dat opzicht ook helder.
14. De steller van het middel klaagt tenslotte dat de gebreken bij het instellen van het verzet door het gerechtshof voor gedekt hadden moeten worden gehouden.
15. Als gezegd heeft Uw Raad het in 2009 mogelijk gemaakt dat een bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat aan een griffiemedewerker een schriftelijke bijzondere volmacht verstrekt om hoger beroep in te stellen. Uw Raad heeft daarbij aangegeven aan welke voorwaarden een dergelijke schriftelijke bijzondere volmacht dient te voldoen.14.Uit rechtspraak van latere datum volgt evenwel dat de omstandigheid dat de volmacht niet aan deze voorwaarden voldoet, onvoldoende grond vormt om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren indien de verdachte of een gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen (en verklaart dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om op rechtsgeldige wijze hoger beroep in te stellen).15.Dat is ook het geval indien de aan de griffiemedewerker verleende schriftelijke volmacht tot het instellen van het hoger beroep niet is getekend door de raadsman maar door diens secretaresse16.of juridisch medewerker.17.De steller van het middel meent, zo begrijp ik, dat indien een andere gemachtigde dan een advocaat ondeugdelijk hoger beroep of verzet heeft ingesteld, dit verzuim ook wordt gedekt door het verschijnen van de verdachte dan wel zijn op voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman.
16. In HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3071, NJ 2018/49 m.nt. Kooijmans, heeft Uw Raad in het kader van art. 450 Sv hierover het volgende overwogen:
‘2.4.2. Ingevolge art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) geschieden door een vertegenwoordiger van de verdachte die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van de verdachte dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. Overigens ligt het in een dergelijk geval waarin de gemachtigde vertegenwoordiger ter griffie verschijnt, op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijzondere volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd. (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2496, NJ 2010/461).
2.4.3. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 2.3.1 is weergegeven, getuigt het oordeel van het Hof dat het hoger beroep niet op de juiste wijze tijdig is aangewend en dat de verdachte om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk. Daarbij verdient nog opmerking dat, anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, in dit verband niet relevant is of ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar heeft verklaard dat de verdachte de wens had om op rechtsgeldige wijze hoger beroep in te stellen; die omstandigheid is immers specifiek van belang bij een onvolkomen volmacht door advocaten die, anders dan bijzonder gemachtigden, wel hoger beroep door middel van een schriftelijke volmacht kunnen instellen (vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6999, NJ 2012/426). Opmerking verdient bovendien dat de hiervoor onder 2.4.2 bedoelde informatieplicht voor de griffie beperkt is tot een geval waarin de bijzonder gevolmachtigde ter griffie verschijnt.’
17. Uit de hiervoor geciteerde uitspraak blijkt dat Uw Raad de bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat en andere gemachtigden ook voor wat betreft het helen van verzuimen in de volmacht niet gelijkstelt. De consequentie is dat indien een gemachtigde ondeugdelijk een rechtsmiddel aanwendt, dit verzuim niet kan worden gerepareerd door het verschijnen van de verdachte dan wel een door hem op voet van art. 279 Sv gemachtigd raadsman ter terechtzitting die verklaart dat de verdachte op rechtsgeldige wijze verzet heeft willen instellen.
18. Al met al getuigt ’s hofs oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het ingestelde verzet nu het verzet door een door de verdachte ingeschakelde adviseur schriftelijk is ingesteld terwijl deze adviseur daartoe niet bevoegd was niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
19. Het middel faalt.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2020
Zie Stb. 2006, 330. Het artikel is sindsdien gewijzigd bij de Wet digitale processtukken Strafvordering, Stb. 2016, 90, inwerkingtreding 1 december 2016 (Stb 2016, 432). Met die wijziging werd een nieuw vierde lid ingevoegd. Voorts is het artikel gewijzigd door de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, Stb. 2017, 82 en de Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, Stb. 2019, 504, beiden in werking getreden op 1 januari 2020 (Stb. 2019, 507). Deze wijzigingen zijn voor de onderhavige zaak niet relevant.
Kamerstukken II 2004-2005, 29 849, nr. 3, p. 41-42.
Kamerstukken II 2004-2005, 29 849, nr. 3, p. 70-72.
Kamerstukken II 2004-2005, 29 849, nr. 3, p. 72-73.
Kamerstukken II 1913-1914, 286, nr. 3, p. 155. Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 997-998.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 m.nt. Borgers.
Ik teken daarbij aan dat uit rechtspraak van het EHRM – voor zover ik zie - niet kan worden afgeleid dat een dergelijke beperking aan het namens de verdachte aanwenden van een rechtsmiddel niet met art. 6 EVRM verenigbaar is; daar wordt in cassatie ook niet over geklaagd. Dat een strikte termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een Strafbefehl met art. 6 EVRM verenigbaar is, bleek reeds in EHRM 16 december 1992, appl. nr. 12129/86, Hennings v. Duitsland.
Vgl. HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5562, NJ 2009/321; HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8958.
Vgl. ook HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8958.
Vgl. het hierna onder randnummer 16 te bespreken HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3071, NJ 2018/49 m.nt. Kooijmans, waaruit blijkt dat Uw Raad in de context van art. 449 e.v. Sv ook geen verplichtingen op de griffiemedewerker legt in geval een gemachtigde schriftelijk een rechtsmiddel aan wil wenden. Zie daarover de noot van Kooijmans onder 3.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 m.nt. Borgers, rov. 3.6.
HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6999, NJ 2012/426 m.nt. Bleichrodt; HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8357, NJ 2013/75.
HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:102, NJ 2016/102.
HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2655.
Beroepschrift 13‑09‑2019
De Hoge Raad der Nederlanden
nummer: S19/01581 E
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verzoeker], verzoeker tot cassatie van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen op 20 maart 20197 (onder parketnummer: 23-003753-17).
Verzoeker tot cassatie dient het navolgende cassatiemiddel in:
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 257e lid 3 en 257f lid 4 Sv geschonden nu het Gerechtshof verzoeker ten onrechte, althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet tegen de door de officier van justitie aan hem opgelegde strafbeschikking.
Toelichting:
1.
Verzoeker heeft, tijdig en inhoudelijk correct, verzet ingesteld tegen de aan hem op 14 juli 2016 toegezonden strafbeschikking. Het verzet is schriftelijk gedaan (derhalve niet ten parkette) door een door hem op correcte wijze gemachtigde, niet zijnde een advocaat.
2.
In art. 257e lid 3 Sv het volgende bepaald:
‘Het verzet kan door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, alsmede een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in persoon op het parket worden gedaan. In dat geval kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen voor de behandeling van het verzet. De verdachte alsmede een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd kunnen schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief. Op de brief wordt onverwijld dag en uur van ontvangst aangetekend. Zij wordt bij de processtukken gevoegd.’
3.
Uit de wet volgt derhalve dat verzet ten parkette gedaan kan worden door de verdachte zelf, een advocaat of een andere gemachtigde. Schriftelijk verzet kan blijkens de tekst van art. 257e lid 3 Sv slechts gedaan worden door de verdachte zelf of een advocaat. De mogelijkheid van schriftelijk verzet door een andere gemachtigde dan een advocaat is niet in de wet opgenomen. Gelet daarop heeft het Hof verzoeker niet ontvankelijk verklaard. Verzoeker meent dat die beslissing in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis van art. 257e lid 3 Sv en de jurisprudentie van Uw Raad niet houdbaar is.
4.
In de Memorie van Toelichting bij art. 257e lid 3 Sv is het volgende vermeld:
‘Het voorgestelde derde lid van artikel 257e Sv ziet op de wijze waarop het verzet dient te worden gedaan. Artikel 449 Sv stelt bij verzet tegen een rechterlijke uitspraak, zo bleek, aanwending ‘op de griffie’ centraal. Die aanwending kan plaatsvinden door degene die het rechtsmiddel aanwendt, in casu de verdachte, alsmede (ingevolge artikel 450 Sv) door een advocaat die verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, alsmede door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gevolmachtigde. Uit het voorgestelde artikel 257e, derde lid, Sv volgt dat deze mogelijkheden ook bij de strafbeschikking bestaan, met dien verstande dat aanwending in persoon op het parket dient plaats te vinden; in dat geval kan, op dezelfde voet als ten aanzien van het appel in artikel 408a Sv is bepaald, onmiddellijk een oproeping worden betekend. Anders dan in artikel 450 Sv is echter voor de verdachte en de advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd ook de mogelijkheid geschapen dat schriftelijk verzet wordt gedaan door een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief.
Op de brief waarin de verdachte of diens advocaat aangeeft verzet te willen instellen wordt onverwijld dag en uur van ontvangst aangegeven. Verder wordt zij bij de processtukken gevoegd. Dat spoort met de voorzieningen van artikel 451, derde en vierde lid, Sv.
Het onderhavige voorschrift brengt in die zin een aanpassing van de praktijk op de parketten mede dat daar thans nog niet de mogelijkheid van het in persoon aanwenden van rechtsmiddelen bestaat. De WAHV kent slechts de mogelijkheid van een beroepschrift. Verwacht mag evenwel worden dat bij de strafbeschikkingen het schriftelijk aanwenden van een rechtsmiddel zal domineren. Voor de kleine minderheid van de gevallen waarin verzet in persoon wordt gedaan, zal een organisatorische voorziening worden getroffen. Aangetekend zij nog dat die organisatorische voorziening niet op de hoofdlocatie van het parket getroffen behoeft te worden. Voldoende is, bij een arrondissementsparket, dat binnen het arrondissement op een voor het publiek toegankelijke plaats bij — een onderdeel van -het parket verzet kan worden ingesteld.’1.
5.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt derhalve dat voor de inrichting van art. 257e lid 3 Sv simpelweg aansluiting wordt gezocht bij het systeem van de artikelen 449–450 Sv.
6.
Uit art. 449 Sv volgt dat het aanwenden van gewone rechtsmiddelen in beginsel geschiedt door het afleggen van een verklaring ter griffie door de verdachte. In art. 450 lid 1 Sv is bepaald dat deze wijze van aanwenden van een rechtsmiddel ook kan geschieden door een gevolmachtigd advocaat of een andere gemachtigde. Deze drie betrokkenen die bevoegd zijn tot het aanwenden van een rechtsmiddel door het afleggen van een verklaring ter griffie zijn in art. 257e lid 3 Sv overgenomen.
6.
Op grond van art. 450 lid 3 Sv kan de verdachte zelf ook een schriftelijke bijzondere volmacht aan de griffier verstrekken. Hij hoeft dan niet persoonlijk ter griffie te verschijnen om een verklaring af te leggen. In 2009 heeft Uw Raad diezelfde bevoegdheid, ook al is die bevoegdheid niet in de wet vermeld, toegekend aan de gevolmachtigd advocaat van de verdachte. Uw Raad overwoog daartoe onder andere:
‘3.4.
Dat ook een bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat een bijzondere schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker kan geven, zoals blijkens de memorie van toelichting in ieder geval ten aanzien van het hoger beroep is beoogd (en in de loop van het verdere wetgevingsproces niet is weersproken), is niet in de wet te lezen. Het eerste lid onder b van art. 450 Sv bepaalt immers dat een schriftelijke bijzondere volmacht alleen door de verdachte persoonlijk kan worden verstrekt.
Nochtans is de Hoge Raad van oordeel dat hier niet voor een letterlijke lezing van de wettelijke regeling moet worden gekozen, maar voor de in de memorie van toelichting op niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de wetgever, mede gelet op de belangen die voor een verdachte in dit verband op het spel staan. Het zou immers rechtens onaanvaardbaar zijn indien een verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien dat is ingesteld op een wijze die in de memorie van toelichting uitdrukkelijk als toelaatbaar is bestempeld, terwijl geen zwaarwegende argumenten tegen een andere opvatting bestaan. De wettelijke regeling maakt het schriftelijk aanwenden van hoger beroep door een advocaat niet met zoveel woorden onmogelijk, terwijl de door de wetgever beoogde, in art. 408a Sv voorziene uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep aan de verdachte ‘in persoon’ hierdoor, gelet op art. 450, vierde lid, Sv, niet in het gedrang komt. Samenvattend is de Hoge Raad dus van oordeel dat een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat op de wijze van art. 450, derde lid, Sv hoger beroep kan instellen.
3.5.
Inmiddels is in een aantal bij de Hoge Raad aanhangige zaken de vraag gerezen of een advocaat op de voet van art. 450 Sv ook beroep in cassatie kan instellen door middel van het verlenen van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker.
Wat betreft het cassatieberoep houdt noch art. 450 Sv noch de memorie van toelichting daaromtrent iets specifieks in. De andere gewone rechtsmiddelen evenwel, zoals het verzet als bedoeld in art. 257e Sv en — naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen — het hoger beroep als bedoeld in art. 404 Sv kunnen, naar de kern bezien, schriftelijk worden ingesteld door een advocaat die verklaart door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het aanwenden van dat rechtsmiddel. Gelet daarop en mede gelet op het belang, vooral voor de justitiabelen, van een duidelijk en samenhangend systeem van het aanwenden van rechtsmiddelen, is er geen goede grond een advocaat de mogelijkheid te ontzeggen om beroep in cassatie in te stellen door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker, nu daar ook overigens geen zwaarwichtige bezwaren tegen bestaan.
3.6.
Met het oog op de door de wetgever, vooral ter voorkoming van betekeningsproblemen, aangescherpte regeling van het aanwenden van in het bijzonder hoger beroep voorziet art. 450, vierde lid in verbinding met het derde lid, Sv in de uitreiking van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep aan de gemachtigde. Gelet op die uit de memorie van toelichting blijkende bedoeling zal de schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens da verdachte hoger beroep in te stellen, moeten voldoen aan de in art. 450, derde lid, Sv nader geformuleerde eisen. Dat betekent dat de schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet inhouden:
- (i)
de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv);
- (ii)
de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv);
- (iii)
het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding (art. 450, derde lid, Sv).’2.
7.
De bevoegdheidsverdeling met betrekking tot het doen van verzet in art. 257e lid 3 Sv is derhalve één op één ‘slechts’ het gevolg van de wens van de wetgever om het systeem, zoals dat nu ten aanzien van de artikelen 449 en 450 Sv geldt, te kopiëren. Er liggen geen bijzondere overwegingen aan ten grondslag.
8.
In het licht van het gestelde in het hiervoor genoemde arrest van Uw Raad uit 2009 kan met betrekking tot de bevoegden tot het doen van verzet weliswaar niet gezegd worden dat uit de Memorie van Toelichting volgt dat het de bedoeling van de wetgever zou zijn geweest om ook de gemachtigde (niet zijnde een advocaat) de bevoegdheid toe te kennen schriftelijk verzet te doen, maar daaruit kan ook niet worden afgeleid dat daartegen overwegende bezwaren zouden zijn. De wetgever lijkt er simpelweg niet over nagedacht te hebben en slechts aansluiting gezocht te hebben bij het systeem van de artikelen 449 en 450 Sv. In theorie zou een bezwaar tegen het toekennen van die bevoegdheid aan een gemachtigde kunnen zijn dat de oproeping voor de terechtzitting niet aanstonds zou kunnen worden uitgereikt. Immers, hij verschijnt niet op het parket en de bepaling van art. 450 lid 5 Sv, waarin de uitreiking aan de gemachtigde (griffier) automatisch geldt als een uitreiking in persoon, is in het systeem van de strafbeschikkingen niet overgenomen. Echter, dat is geen reëel bezwaar, want datzelfde geldt in de situatie waarin de verdachte zelf of diens advocaat schriftelijk verzet doet, zoals uitdrukkelijk wel wordt toegestaan. Daarbij komt dat het belang van de verdachte bij ontvankelijkverklaring in zijn verzet vanzelfsprekend is. In deze zaak bijvoorbeeld staat de taxivergunning, en daarmee de broodwinning, van verzoeker op het spel.
9.
Gelet op de willekeurige wijze waarop de bevoegdheidsverdeling in art. 257e lid 3 Sv tot stand is gekomen en het feit dat er voor het uitsluiten van de gemachtigde (niet zijnde een advocaat) bij het doen van schriftelijk verzet geen argumenten zijn aangedragen ook niet zijn aan te dragen, terwijl de verdachte wel belang heeft bij dat verzet meent verzoeker dat die wetsbepaling zo moet worden gelezen dat ook de gemachtigde (niet zijnde een advocaat) schriftelijk verzet kan doen.
10.
Wellicht ten overvloede kan een extra argument tegen niet ontvankelijkverklaring van verzoeker gevonden worden in de door de raadsman in hoger beroep al in zijn pleitnota aangehaalde uitspraak van Uw Raad d.d. 21 januari 2014.3. In die zaak bepaalde Uw Raad dat de onvolkomenheden in de door de raadsman van de betrokkene verleende machtiging aan de griffier om beroep in te stellen voor gedekt worden gehouden als de raadsman en/of de betrokkene ter terechtzitting verschijnen en daar verklaren dat de bedoeling was van de betrokkene om beroep in te stellen. Immers, nog los van het feit dat de ratio achter de bevoegdheidsverdeling in de verzetprocedure ontbreekt, is het moeilijk in te zien waarom het in het licht van art. 257 e lid 3 Sv onjuist ingestelde verzet tot niet ontvankelijkheid zou moeten leiden als de verdachte en/of diens raadsman ter terechtzitting verschijnen en aldaar verklaren dat het de bedoeling van de verdachte was om verzet in te stellen. In zo'n geval kan dat verzuim, net als bij onvolkomen afgegeven machtigingen, voor gedekt worden gehouden.
Het Hof heeft de verwijzing naar het arrest van Uw Raad d.d. 21 januari 2014 verworpen door te oordelen dat het in het geval van verzoeker een onbevoegd ingesteld verzet betreft, terwijl het in het geval van Uw Raads arrest gaat om een bevoegd, maar onvolkomen ingesteld appel. Daarmee zijn dit geen vergelijkbare zaken, aldus het Hof.
Op zichzelf heeft het hof uiteraard gelijk bij zijn oordeel dat er in dat opzicht verschil is tussen beide zaken. Echter, dat is niet per se een relevant verschil. Relevant is immers (hoewel dat bij art. 257 e lid 3 Sv kennelijk minder heeft gespeeld, zoals hierboven aangegeven) de vraag of de appelprocedure of de verzetprocedure wordt vertraagd door het feit dat het rechtsmiddel onjuist is ingesteld. Dat is niet het geval als er door een onbevoegd gemachtigde verzet is ingesteld, maar de verdachte en/of diens advocaat ‘gewoon’ ter terechtzitting verschijnt en verklaart dat het de bedoeling van de verdachte was om verzet in te stellen. Er is dan ook geen reden om in dat soort gevallen het verzuim niet voor gedekt te houden.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Falckstraat 15–29, (1017 VV) Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Amsterdam, 13 september 2019
M.E. van der Werf
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑09‑2019
Wet OM-Afdoening, Kamerstukken II K (2004–2005), 29849 nr. 3, MvT, Artikelgewijze Toelichting bij art. 257e Sv.
HR 22-12-2009, ECLI:NL:HR:BJ7810