Het proces-verbaal vermeldt als datum 20 februari 2007. Dit is een kennelijke vergissing.
HR, 13-07-2010, nr. 08/04062
ECLI:NL:HR:2010:BM2496
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-07-2010
- Zaaknummer
08/04062
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM2496
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM2496, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM2496
ECLI:NL:PHR:2010:BM2496, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM2496
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring in h.b. Machtiging instellen h.b. Ex art. 450.1.b. Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) geschieden door een vertegenwoordiger van de verdachte die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtige vertegenwoordiger van de verdachte dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. Overigens ligt het in dat geval op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijz. volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie te overleggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd. I.c. is ten onrechte de akte opgemaakt nu de vertegenwoordiger van verdachte die h.b. heeft ingesteld, niet in het bezit was van de vereiste bijz. volmacht. Dat zal niet ten nadele van verdachte mogen strekken indien vast zou staan dat de bijz. volmacht nadien alsnog tijdig ter griffie zou zijn binnengekomen, in aanmerking genomen dat een dergelijke “nazending” i.c. door de griffieambtenaar is toegestaan. ’s Hofs oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte zijn vader bij bijz. volmacht had gemachtigd h.b. in te stellen, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, nu gelet op de tijdige verstrekking door verdachte aan de griffie van een klaarblijkelijk vanwege de griffie verstrekt standaardformulier voor het instellen van h.b. de mogelijkheid is opengebleven dat verdachte erop heeft vertrouwd (en erop heeft mogen vertrouwen) dat aldus was voldaan aan de door zijn vader gedane toezegging om een bijz. volmacht na te zenden.
13 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/04062
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 juni 2008, nummer 22/004416-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J-F Grégoire, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) De inleidende dagvaarding om op 9 augustus 2007 ter terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank te
's-Gravenhage te verschijnen is op 15 mei 2007 in persoon aan de verdachte uitgereikt.
(ii) De verdachte is ter terechtzitting van de Kantonrechter niet verschenen. De Kantonrechter heeft vervolgens verstek verleend aan de niet-verschenen verdachte en heeft terstond mondeling vonnis gewezen.
(iii) De akte rechtsmiddel houdt in dat op 9 augustus 2007 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage is verschenen [betrokkene 1], de vader van de verdachte, die verklaarde namens de verdachte hoger beroep te willen instellen tegen het door de Kantonrechter gewezen vonnis. De akte vermeldt dat [betrokkene 1] daartoe gemachtigd was blijkens de aangehechte volmacht. Aan die akte is evenwel niet een dergelijke volmacht van de Rechtbank gehecht.
(iv) Aan de akte rechtsmiddel is wel gehecht een schriftelijke verklaring van de Griffier van 14 augustus 2007, die inhoudt:
"Op donderdag 9 augustus 2007 kwam [betrokkene 1] aan de balie, hij was te laat voor de zitting zelf en wilde hoger beroep in te stellen namens zijn zoon. De officiële machtiging zou hij nog faxen, maar ik heb nog steeds niets ontvangen. Zijn zoon zou nu in Frankrijk zitten. De vader had wel het originele paspoort bij zich van zijn zoon. Misschien stuurt hij de machtiging nog na direct naar de griffie."
(v) Voorts is aan die akte een blijkens een daarop aangebrachte stempel op 23 augustus 2007 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage binnengekomen en kennelijk door de verdachte ingevuld en ondertekend formulier gehecht. Dit formulier houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"HOGER BEROEP
Naam [achternaam verdachte]
Voornamen [voornaam verdachte]
Geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
Wonende te [woonplaats]
Adres [a-straat 1]
Parketnummer van de zaak:09/710830-07
Soort rechter:Kantonrechter
(...)
Om één of meer van de volgende redenen kom ik in hoger beroep (aankruisen en invullen wat van toepassing is):
Gang van zaken ter terechtzitting:
() Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest, omdat:
Ik voor familie zaken in Frankrijk (...)"
(vi) De verdachte is ter terechtzitting van het Hof van 20 februari 2008 verschenen. Tevens is op die zitting [betrokkene 1] als getuige verschenen. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Mijn vader heeft namens mij hoger beroep ingediend.
Ik heb hiervoor een machtigingsbrief opgesteld en ondertekend en mijn vader heeft die aan de balie afgegeven. Thuis heb ik waarschijnlijk nog een kopie liggen van die machtiging.
De voorzitter doet hierop de eerste getuige voor het gerechtshof verschijnen.
(...)
De getuige (...) legt op vragen een verklaring af, zakelijk weergegeven als volgt:
Ik heb de machtiging van mijn zoon aan de balie afgegeven. Wellicht heb ik er een kopie van gemaakt.
(...)
De advocaat-generaal verzoekt om aanhouding van de behandeling van de zaak, op grond dat de verdachte de gelegenheid krijgt om stukken aan te dragen om zijn stellingen mee te onderbouwen.
Naar aanleiding van het door de advocaat-generaal gedaan verzoek schorst het hof, gehoord de verdachte, het onderzoek voor onbepaalde tijd, met bevel tot oproeping van verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip."
(vii) Het Hof heeft het onderzoek in deze zaak wegens gewijzigde samenstelling opnieuw aangevangen ter terechtzitting van 24 juni 2008. De verdachte is toen wederom ter terechtzitting van het Hof verschenen. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik heb de machtiging voor het instellen van cassatie voor mijn vader om namens mij cassatie in te stellen niet kunnen vinden."
(viii) Het Hof heeft ter terechtzitting van 24 juni 2008 het onderzoek gesloten en terstond uitspraak gedaan waarbij het de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.3. Het Hof heeft de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Op 9 augustus 2007 is door [betrokkene 1], de vader van verdachte, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 9 augustus 2007. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat hij daartoe door verdachte bij bijzondere volmacht was gemachtigd. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep."
2.4. Ingevolge art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) geschieden door een vertegenwoordiger van de verdachte die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van de verdachte dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. Overigens ligt het in dat geval op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijzondere volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd.
2.5. In deze zaak moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de vertegenwoordiger van de verdachte (diens vader) op donderdag 9 augustus 2007 bij zijn verschijning ter griffie niet in het bezit was van de vereiste bijzondere volmacht, doch dat op die datum niettemin een akte is opgemaakt waarin is vermeld dat een dergelijke volmacht aan de akte is gehecht. Voorts moet in cassatie worden aangenomen dat de griffieambtenaar de vader van de verdachte heeft toegestaan om een "officiële machtiging" na te zenden.
2.6. Uit het voorgaande volgt dat de op 9 augustus 2007 gedateerde akte ten onrechte is opgemaakt. Dat zal evenwel niet ten nadele van de verdachte mogen strekken indien vast zou staan dat de bijzondere volmacht nadien alsnog tijdig ter griffie zou zijn binnengekomen, in aanmerking genomen dat een dergelijke "nazending" in het onderhavige geval door de griffieambtenaar is toegestaan.
2.7. Het Hof heeft geoordeeld dat onvoldoende is gebleken dat de verdachte zijn vader bij bijzondere volmacht had gemachtigd hoger beroep in te stellen. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Niet blijkt dat het Hof het zich bij de stukken bevindende en hiervoor onder 2.2 sub (v) weergegeven formulier bij zijn onderzoek heeft betrokken. Aldus is de mogelijkheid opengebleven dat de verdachte erop heeft vertrouwd dat door de tijdige verstrekking aan de griffie van dat hem klaarblijkelijk vanwege de griffie verstrekte stuk was voldaan aan de door zijn vader op 9 augustus 2007 aan de desbetreffende griffieambtenaar gedane toezegging om een bijzondere volmacht na te zenden. Of de verdachte daarop ook mocht vertrouwen is mede afhankelijk van de vraag of de griffieambtenaar hem dan wel zijn vader in toereikende mate heeft geïnformeerd over de eisen die aan een dergelijke bijzondere volmacht worden gesteld.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat het middel terecht is voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juli 2010.
Conclusie 13‑04‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij arrest van 24 juni 2008 niet ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. J-F. Grégoire, advocaat te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof verdachte ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
5.
Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 20 februari 20081. houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende — zakelijk weergegeven—:
Mijn vader heeft namens mij hoger beroep ingediend. Ik heb hiervoor een machtigingsbrief opgesteld en ondertekend en mijn vader heeft die aan de balie afgegeven. Thuis heb ik waarschijnlijk nog een kopie liggen van die machtiging.
(…)
De getuige, genaamd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1948 en wonende te [woonplaats], legt op vragen een verklaring af, zakelijk weergegeven als volgt:
Ik heb de machtiging van mijn zoon aan de balie afgegeven. Wellicht heb ik er een kopie van gemaakt.’
6.
Het proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2008 houdt in dat het onderzoek ter terechtzitting aldaar opnieuw wordt aangevangen in verband met de gewijzigde samenstelling van het Hof. Van enige voorlezing of mededeling van de korte inhoud van stukken blijkt uit dat proces-verbaal niet. Ten aanzien van de ontvankelijkheidskwestie houdt het proces-verbaal het volgende in:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende — zakelijk weergegeven —:
Ik heb de machtiging voor het instellen van cassatie voor mijn vader om namens mij cassatie in te stellen niet kunnen vinden. (…)’
7.
Het Hof heeft de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Op 9 augustus 2007 is door [betrokkene 1], de vader van verdachte, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te 's‑Gravenhage van 9 augustus 2007. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat hij daartoe door verdachte bij bijzondere volmacht was gemachtigd. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.’
8.
In de toelichting op het middel wordt enkel aangevoerd dat op grond van de verklaringen die verdachte en zijn vader op de zitting van 20 februari 2008 aflegden, vaststaat dat de vader bij het instellen van hoger beroep een bijzondere schriftelijke volmacht aan de griffier heeft overgelegd. Die klacht faalt omdat aldus het karakter van de cassatieprocedure wordt miskend.2. Of de bedoelde verklaringen geloof verdienen, is een feitelijke vraag waarover het oordeel is voorbehouden aan het Hof.
9.
Voor het geval de Hoge Raad het middel met grote welwillendheid zou willen lezen, het volgende. Tot de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoort een ‘akte instellen rechtsmiddel’, ondertekend door de griffier van de Rechtbank Den Haag en de vader van de verdachte, die op 9 augustus 2007 ter griffie van de Rechtbank heeft verklaard namens verdachte beroep in te stellen tegen het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Den Haag van 9 augustus 2007.3. De akte vermeldt voorts dat de vader van verdachte tot het instellen van het beroep gemachtigd was ‘blijkens de aan de akte gehechte volmacht.’ Aan de akte is echter geen volmacht gehecht. Wel is hieraan gehecht een mededeling van de griffier van 14 augustus 2007. Deze mededeling luidt als volgt:
‘Op donderdag 9 augustus 2007 kwam [betrokkene 1] aan de balie, hij was te laat voor de zitting zelf en wilde hoger beroep in te stellen namens zijn zoon. De officiële machtiging zou hij nog faxen, maar ik heb nog steeds niets ontvangen. Zijn zoon zou nu in Frankrijk zitten. De vader had wel het originele paspoort bij zich van zijn zoon. Misschien stuurt hij de machtiging nog na direct naar de griffie.’
Aan de ‘akte instellen rechtsmiddel’ zijn verder nog vier andere documenten gehecht: een kopie van de ‘akte instellen rechtsmiddel’; een kopie van het paspoort van de vader van verdachte; een kopie van het paspoort van verdachte en een ‘standaardformulier hoger beroep’,4. dat blijkens de stempel op 23 augustus 2007 bij de griffie van de Rechtbank is binnengekomen en waarop enkel de reden voor de afwezigheid van verdachte ter zitting in eerste aanleg is ingevuld, te weten: ‘familie zaken in Frankrijk.’
10.
Het oordeel van het Hof dat — naar ik begrijp — niet aannemelijk is geworden dat de vader van verdachte, toen hij op 9 augustus 2007 hoger beroep wilde instellen tegen het op diezelfde dag tegen zijn zoon gewezen vonnis, door zijn zoon daartoe bij bijzondere schriftelijke volmacht was gemachtigd, is in het licht van het hiervoor bedoelde gedingstuk allesbehalve onbegrijpelijk. Ik merk op dat het ook weinig waarschijnlijk is dat de vader was voorzien van een bijzondere (en derhalve door de verdachte na kennisneming van het vonnis afgegeven) schriftelijke volmacht, aangezien verdachte de bewuste dag in Frankrijk vertoefde.
11.
Een andere vraag is of het begrijpelijk is dat het Hof op grond van deze feitelijke vaststelling heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep. Met het oog op die vraag het volgende. Krachtens de art. 449 en 450 Sv kan namens een verdachte slechts hoger beroep worden ingesteld door een verklaring op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven, af te leggen:
- a)
door een advocaat, indien deze verklaart daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, of
- b)
door iemand die bij een door de verdachte zelf gegeven bijzondere volmacht daartoe schriftelijk is gevolmachtigd.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat indien ter terechtzitting duidelijk wordt dat de bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld onder b) ontbreekt, terwijl tevens is gebleken dat verdachte wél hoger beroep heeft willen instellen, het hof moet onderzoeken of de griffier de gemachtigde op het verzuim heeft gewezen. Is dat laatste niet het geval, dan zou er — aldus de Hoge Raad — sprake kunnen zijn van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim in welk geval het namens de verdachte ingestelde hoger beroep ontvankelijk zou moeten worden verklaard.5.
12.
Ik stel voorop dat de gevolmachtigde op het moment waarop hij op de griffie verklaart hoger beroep in te stellen, voorzien moet zijn van de bijzondere schriftelijke volmacht waarvan art. 450 lid 1 sub b Sv spreekt. De wettelijke regeling voorziet niet in het achteraf opsturen van de schriftelijke volmacht. Dat is in het licht van het bepaalde in art. 450 lid 2 Sv ook begrijpelijk. De volmacht brengt immers mee dat de gevolmachtigde de oproeping voor de zitting in ontvangst neemt. Dan moet die volmacht er wel zijn. Nu zou dat in dit geval geen reden mogen opleveren om de verdachte niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, aangezien de griffier kennelijk met het achteraf opsturen van de volmacht akkoord is gegaan.6. De onjuiste wijze van instellen van beroep is dan immers, indien de volmacht achteraf zou zijn ingestuurd, te wijten aan een ambtelijk verzuim dat niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
13.
De vraag in dit verband is welke betekenis moet worden toegekend aan het ‘standaardformulier hoger beroep’ dat op 23 augustus 2007 — derhalve binnen de appeltermijn — bij de griffie van de Rechtbank is binnengekomen. Dit formulier is voorzien van een handtekening die zo op het oog overeenkomt met de handtekening op de kopie van het eveneens aan de akte gehechte paspoort van de verdachte. Het lijkt er dus op dat de verdachte zijn wens om hoger beroep in te stellen binnen de appeltermijn schriftelijk heeft bevestigd.
14.
Ik wijs erop dat bedoeld standaardformulier in elk geval op het eerste gezicht niet kan worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht aan een medewerker van de griffie. In deze zaak is art. 450 Sv van toepassing zoals dit is komen te luiden na de wijzigingen, ingevoerd bij de Wet stroomlijnen hoger beroep.7. Aan de strenge eisen die art. 450 lid 3 Sv aan een volmacht aan een griffier stelt, is niet voldaan. Ik wijs in dit verband op rov. 3.7 van HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010, 102 m.nt. M.J. Borgers, waarin de Hoge Raad overweegt dat de wetgever niet heeft willen weten van een volmacht die niet aan bedoelde eisen beantwoordt. Hetzelfde arrest houdt evenwel in rov. 3.8 onder meer het volgende in:
‘De Hoge Raad tekent bij het vorenoverwogene aan dat een strikte wetstoepassing niet in de rede ligt in het (…) geval dat de volmacht aan de griffiemedewerker door de verdachte zelf is verstrekt en hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim, bijvoorbeeld als dat is begaan ten gevolge van gebreken in de — in de memorie van toelichting in het vooruitzicht gestelde — ‘informatievoorziening aan de verdachte over de wijze van instellen van rechtsmiddelen’.’
15.
In het onderhavige geval lijkt de voorlichting aan de (vader van de) verdachte verre van adequaat te zijn geweest. Niet blijkt dat aan de vader is uitgelegd aan welke eisen de na te zenden volmacht moest voldoen en evenmin dat hem erop is gewezen dat zijn zoon ook een medewerker van de griffie zou kunnen machtigen door een volmacht in te zenden die aan de eisen van art. 450 lid 3 Sv voldeed. Dat in aanmerking genomen had het mijns inziens op de weg van het Hof gelegen om na te gaan of de verdachte adequaat was voorgelicht en meer in het bijzonder of hij op grond van de uitlatingen van de griffier in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat ingeval van tijdige inzending van het ‘standaardformulier hoger beroep’ op rechtsgeldige wijze hoger beroep zou zijn ingesteld. Op basis van de uitkomsten van dit feitelijke onderzoek had het Hof vervolgens moeten beoordelen hoe strikt de wetstoepassing in dit geval dient zijn.
16.
Ik merk nog op dat hetzelfde resultaat wordt bereikt als de vraagstelling iets wordt gekanteld. De vraag is dan niet of het bedoelde standaardformulier had moeten worden aangemerkt als een volmacht aan de griffier, maar of dat formulier had moeten worden aangemerkt als de achteraf op te sturen volmacht aan de vader.
17.
Bij een zeer welwillende lezing van het middel zou het, zo volgt uit het voorgaande, slagen. De vraag is natuurlijk of de Hoge Raad het middel zo welwillend zou willen lezen. Ik meen dat daarvoor aanleiding is.
18.
Het middel slaagt.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑04‑2010
Ik zou de klacht niet willen laten afspringen op het feit dat het onderzoek ter terechtzitting op 24 juni 2008 opnieuw is aangevangen, zodat het Hof niet mocht beraadslagen naar aanleiding van hetgeen op de zitting van 20 februari 2008 was voorgevallen. Hoewel uit het proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2008 van voorlezing of de mededeling van de korte inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2008 niet blijkt, kan het er mijns inziens voor gehouden worden dat het aldaar voorgevallene op de zitting van 24 juni 2008 met de verdachte is besproken, zodat het Hof de op 20 februari 2008 afgelegde verklaringen bij zijn oordeel kon betrekken.
Noch uit het proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2008, noch uit dat van 24 juni 2008 blijkt dat deze akte aldaar is voorgelezen of dat daarvan de korte inhoud is medegedeeld. Het kan ervoor gehouden worden dat het Hof deze akte in zijn beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep heeft betrokken. Het kan er op grond van het verhandelde ter terechtzitting van 24 juni 2008 voorts voor gehouden worden dat de verdachte met de inhoud van dit stuk bekend was, zodat hij geacht moet worden niet in zijn verdediging te zijn geschaad. Over schending van art. 415jo.301 lid 4Sv klaagt het middel overigens niet.
Op een dergelijk formulier kan de verdachte zijn of haar grieven tegen het vonnis en/of de redenen voor het instellen van hoger beroep weergeven.
HR 29 januari 2002, LJN: AD6200; HR 8 april 2008, LJN: BC5971, NJ 2008, 232 en HR 20 januari 2009, LJN: BG5562, NJ 2009, 321.
Die souplesse wordt mogelijk verklaard door het feit dat aan de vader geen oproeping voor de zitting is uitgereikt. Daarvan blijkt in elk geval niet uit de opgemaakte akte of anderszins. Op een aan de akte gehechte kopie (van de ‘akte instellen rechtsmiddel’) met stempel 16 augustus 2007 is met de pen de volgende aantekening geplaatst: ‘NIP/V zitting nog niet vrijgeg.’.
Wet van 5 oktober 2006, Stb. 470, gefaseerd in werkinggetreden op 1 maart 2007 en 1 juli 2007. Het vonnis van de Kantonrechter is op 9 augustus 2007 gewezen. Zie art. IV van genoemde wet.