Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.3.4:4.3.4 Proportionaliteit en subsidiariteit
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.3.4
4.3.4 Proportionaliteit en subsidiariteit
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De inbreuk die voorlopige hechtenis maakt op de persoonlijke vrijheid van de verdachte en de daarmee gepaard gaande spanning met de onschuldpresumptie, maakt dat een bevel tot voorlopige hechtenis altijd het resultaat moet zijn van een ‘redelijke en billijke belangenafweging’, waarin de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit leidend zijn.1 Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dit verband in dat sprake moet zijn van een redelijke verhouding tussen de zwaarte van het dwangmiddel en de ernst van de verdenking, alsook tussen de zwaarte van het dwangmiddel en het beoogde doel daarvan.2 Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat, indien de inzet van dwangmiddelen in de voorfase van het strafproces noodzakelijk wordt geacht, als uitgangspunt geldt dat het voor de verdachte minst ingrijpende middel wordt toegepast dat volstaat om het beoogde doel te bereiken.3 Deze beginselen liggen tevens ten grondslag aan de wettelijke regeling van de voorlopige hechtenis.
Het proportionaliteitsbeginsel komt vooral naar voren in de wettelijke eisen die zijn gesteld aan het bevelen van voorlopige hechtenis, zoals neergelegd in artikelen 67 en 67a Sv (zie par. 4.4.2).4 Het subsidiariteitsbeginsel komt primair tot uitdrukking in de mogelijkheid om de voorlopige hechtenis te schorsen onder voorwaarden (art. 80 Sv en art. 493, eerste lid jo. zesde lid Sv; zie par. 4.4.3.2 en 4.4.3.3).5 De ratio van de schorsing van de voorlopige hechtenis is erin gelegen dat, door het stellen van bijzondere voorwaarden, met de schorsing van de voorlopige hechtenis dezelfde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt als met de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis.6 Zodra de doelstellingen van een bevel tot voorlopige hechtenis door middel van – minder ingrijpende – schorsingsvoorwaarden kunnen worden verwezenlijkt, eist het subsidiariteitsbeginsel dat de rechter beslist tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Het subsidiariteitsbeginsel vormt dus een waarborg die moet voorkomen dat verdachten onnodig (lang) van hun vrijheid worden beroofd. Daarnaast stelt dit beginsel ook grenzen aan de bijzondere voorwaarden die aan een schorsing kunnen worden verbonden. Op grond van het subsidiariteitsbeginsel kunnen bijzondere schorsingsvoorwaarden slechts gerechtvaardigd zijn indien deze noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de – uit de gronden van artikel 67a, eerste en tweede lid Sv voorvloeiende – strafvorderlijke doelstellingen van het onderliggende bevel tot voorlopige hechtenis.7 Andere voorwaarden zijn in beginsel niet toelaatbaar. 8Aldus geldt ook voor niet-vrijheidsbenemende interventies in het kader van de schorsing dat, mede gelet op de onschuldpresumptie, zoveel mogelijk terughoudendheid moet worden betracht.