Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.3.3
4.3.3 De onschuldpresumptie
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie o.m.: Den Hartog 1990; Uit Beijerse 1998; Groenhuijsen 2000. Vgl. Kamerstukken II 2005-2006, 30332, nr. 3, p. 14.
HR 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6967, Conclusie PG Langemeijer, rov. 2.3.
Den Hartog 1990, p. 132-133.
Groenhuijsen 2000, p. 88-89 en 96.
Zie o.m.: Den Hartog 1990, p. 126; Uit Beijerse 1998, p. 192-193; Groenhuijsen 2000, p. 96.
Groenhuijsen 2000, p. 96.
Ibid.
Zie o.m.: Den Hartog 1990, p. 126; Uit Beijerse 1998, p. 192-193; Groenhuijsen 2000, p. 96.
Uit Beijerse & Kunst 2000 p. 417.
Den Hartog 1990, p. 133.
Uit Beijerse 1998, p. 201-203.
De voorlopige hechtenis kan niet los worden gezien van de onschuldpresumptie.1 Dit betreft een fundamenteel beginsel in het Nederlandse strafrecht dat met zich brengt dat iedere verdachte in een strafrechtelijke procedure als onschuldig moet worden behandeld totdat zijn schuld overeenkomstig de wet is vastgesteld.2 Dit impliceert dat voorafgaand aan een – op basis van een eerlijk proces uitgesproken – veroordeling geen maatregelen mogen worden getroffen die gelijk kunnen worden gesteld aan een straf of schuldigverklaring.3 Het instituut van de voorlopige hechtenis is dan ook per definitie moeilijk verenigbaar met de onschuldpresumptie, daar het gaat om een ingrijpende strafvorderlijke interventie ten aanzien van een verdachte voorafgaand aan een veroordeling.4
Toch lijkt in de literatuur consensus te bestaan over het standpunt dat de onschuldpresumptie de toepassing van voorlopige hechtenis niet per definitie verbiedt.5 Groenhuijsen merkt in dit verband op dat de onschuldpresumptie moet worden afgewogen tegen andere belangen en beginselen die mogelijk de toepassing van voorlopige hechtenis kunnen rechtvaardigen.6 Indien dergelijke belangen en beginselen zwaarder wegen, zal de onvermijdelijke spanning met de onschuldpresumptie op de koop toe moeten worden genomen.7 Meer in het algemeen, stelt de onschuldpresumptie wel nadrukkelijk grenzen aan de toepassing van de voorlopige hechtenis.8 Zo verplicht de onschuldpresumptie tot het zo min en kort mogelijk toepassen van de voorlopige hechtenis, alsmede tot het waar mogelijk aanwenden van minder ingrijpende alternatieven.9 Voorts verbiedt de onschuldpresumptie het instellen van punitieve of anderszins op een veroordeling vooruitlopende interventies in de voorfase van het strafproces.10 Dit veronderstelt dat toepassing van voorlopige hechtenis slechts in overeenstemming met de onschuldpresumptie kan zijn indien dit wordt aangewend ten behoeve van de strafvordering.11