De Hullu, Materieel strafrecht, vijfde druk p. 227.
HR, 23-09-2014, nr. 13/05302
ECLI:NL:HR:2014:2767
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-09-2014
- Zaaknummer
13/05302
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2767, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑09‑2014; (Cassatie)
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHSHE:2015:738
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1618, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1618, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2767, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑01‑2014
- Wetingang
art. 302 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/430 met annotatie van
NbSr 2014/250
Uitspraak 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht opzet. HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. voorw. opzet op een bepaald gevolg uit ECLI:NL:HR:2009:BI4736, NJ 2010/117. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat vd de inhoud van een glas bier naar het latere slachtoffer wilde gooien en dat het glas daarbij uit zijn hand glipte, ten gevolge waarvan het slachtoffer verwondingen in zijn gezicht opliep. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat de kans dat het glas uit een hand glipt aanmerkelijk is en dat vd bekend was met het risico dat dat zou gebeuren, vormen onvoldoende grond voor het oordeel dat vd bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Partij(en)
23 september 2014
Strafkamer
nr. 13/05302
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 mei 2013, nummer 20/000288-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.L.A. Klaassen, advocaat te Vught, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 april 2011 te Veen aan een persoon genaamd [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zichtbaar blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door opzettelijk een bierglas tegen het gezicht van [betrokkene 1] te gooien."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt - met inbegrip van door het Hof aangebrachte voetnoten - op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Aangever [betrokkene 1] heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - verklaard(2):
(dossierpagina 15)
Plaats delict: Veen, binnen de gemeente Aalburg.
Pleegdatum: zaterdag 16 april 2011
Op zaterdag 16 april 2011 om 00.00 uur ben ik gaan stappen en naar [A] te Veen gereden.
(dossierpagina 16)
[betrokkene 2] raakte mij weer irritant aan door te duwen. Ik heb daarop [betrokkene 2] geslagen waardoor hij op de grond viel in het café. Ik draaide mij een kwartslag terug naar de bar waarop ik vrijwel direct een vol glas bier op mijn rechter jukbeen kreeg vanuit een groepje personen rechts van mij. Dit glas is toen meteen kapot gesprongen op mijn jukbeen/wang. Ik zag direct bloed.
(dossierpagina 17)
Het letsel dat ik heb opgelopen door dit bierglas luidt:
Flinke grote snee (winkelhaak) Voor het hechten hiervan is een chirurg opgeroepen. Tussen mijn rechteroog en wenkbrauw in is door het glas een verwonding ontstaan die met twee hechtingen is verzorgd. Tevens hebben ze de snee bij mijn rechterneusvleugel gelijmd en verstevigd met een zwaluwstaartje.
De reden van aangifte is dat ik letsel heb opgelopen door [verdachte], die een vol bierglas op mijn gezicht heeft gegooid.
(dossierpagina 18)
Ik moet verder leven met een litteken in mijn gezicht dat mij altijd blijft herinneren aan dit incident.
2. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - verklaard(3):
Op 16 april 2011 was ik samen met o.a. [betrokkene 2] in [A]. [betrokkene 1] was er ook. Ik zat aan een statafel. Ongeveer zes meter van mij vandaan sloeg [betrokkene 1] [betrokkene 2] tegen zijn gezicht. Ik heb een bierglas gepakt en wilde de inhoud van het glas onderhands naar [betrokkene 1] gooien/slingeren. Ik wilde [betrokkene 1] raken en daarom heb ik kracht gezet achter het gooien. Het glas was nog zo'n driekwart gevuld met bier. Ik ben vervolgens richting [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gelopen. Ik heb toen tegen [betrokkene 1] gezegd: 'Jij bent gek' en ik zag dat [betrokkene 1] steeds heviger ging bloeden.Toen merkte ik dat ik het glas niet meer vasthad.
Het bierglas was een zogenaamd 'fluitje'. Het was dus niet een heel dik glas. Om de inhoud van het glas bij [betrokkene 1] te krijgen moest ik, gelet op de afstand tussen [betrokkene 1] en mij, hard gooien. Ik denk dat het glas vochtig was, maar ik weet het niet meer zeker. Ik weet ook wel dat als een glas wat vochtig is, dat het dan eerder uit je hand glipt. Ik heb geen voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat ik met het bier ook het bierglas zou gooien, bijvoorbeeld door een vinger op de rand van het glas te leggen.
3. Uit de geneeskundige verklaring(4) betreffende [betrokkene 1] blijkt dat de arts in het Jeroen Bosch ziekenhuis op 16 april 2011 bij [betrokkene 1] een wond in de rechterwang heeft waargenomen, welke wond is gehecht. De duur van de genezing is geschat op 1 maand.(5)
4. Eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 mei 2013 dat [betrokkene 1] een ook op enige afstand duidelijk zichtbaar, kennelijk blijvend, litteken heeft op zijn rechterwang.
Voetnoten:
(2) Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 16 april 2011, dossierpagina's 15-19.
(3) Verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 mei 2013.
(4) Schriftelijk bescheid, zijnde een geneeskundige verklaring van 23 juni 2011, dossierpagina 29."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu - kort gezegd - uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de politierechter, volgt het hof de verdachte in zijn verklaring dat hij de inhoud van het bierglas - derhalve het bier en niet het glas zelf - in de richting van [betrokkene 1] wilde gooien.
Het hof stelt vast dat verdachte zijn bier dronk uit een fluitje, een dun type glas. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat bierglazen aan de tap worden gereinigd in speciaal daartoe bestemd spoelwater en dat zij daarna niet worden gedroogd, zodat het hof ervan uitgaat dat het glas van verdachte aan de buitenkant minst genomen vochtig was toen hij het bier wilde werpen.
Verdachte heeft het bier bewust met kracht geworpen, omdat hij het slachtoffer wilde raken. Het hof stelt vast dat bij het werpen met kracht van een vloeistof vanuit een dun type glas dat aan de buitenzijde vochtig is, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit glas uit de hand glipt.
Verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat dit risico bestaat en dat hij daarmee bekend is en geen voorzorgsmaatregelen heeft genomen om zulks te voorkomen.
Het hof is aldus - anders de verdediging - van oordeel dat de verdachte door het opzettelijk maken van een krachtige werpbeweging met een dun, goeddeels gevuld, bierglas in de richting van [betrokkene 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het glas daarbij uit zijn hand zou glippen en dientengevolge zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken bij [betrokkene 1].
Het hof verwerpt dan ook het verweer."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736, NJ 2010/117).
2.4.
De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte de inhoud van een glas bier naar het latere slachtoffer [betrokkene 1] wilde gooien en dat het glas daarbij uit zijn handen glipte, ten gevolge waarvan [betrokkene 1] verwondingen in zijn gezicht opliep. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat de kans dat het glas uit een hand glipt aanmerkelijk is en dat de verdachte bekend was met het risico dat dat zou gebeuren, vormen onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene 1] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De bewezenverklaring is derhalve wat het bewezenverklaarde opzet betreft niet toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2014.
Conclusie 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht opzet. HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. voorw. opzet op een bepaald gevolg uit ECLI:NL:HR:2009:BI4736, NJ 2010/117. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat vd de inhoud van een glas bier naar het latere slachtoffer wilde gooien en dat het glas daarbij uit zijn hand glipte, ten gevolge waarvan het slachtoffer verwondingen in zijn gezicht opliep. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat de kans dat het glas uit een hand glipt aanmerkelijk is en dat vd bekend was met het risico dat dat zou gebeuren, vormen onvoldoende grond voor het oordeel dat vd bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Nr. 13/05302
Mr. Harteveld
Zitting 17 juni 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 22 mei 2013 wegens “zware mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, waarvan 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast bevat het arrest een beslissing over de vordering van de benadeelde partij met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.L.A. Klaassen, advocaat te Vught, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel klaagt over ‘s Hofs verwerping van het verweer dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2. Het Hof heeft bewezenverklaard dat:
“hij op 16 april 2011 te Veen aan een persoon genaamd [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zichtbaar blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door opzettelijk een bierglas tegen het gezicht van [betrokkene 1] te gooien.”
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van de voetnoten):
“1. Aangever [betrokkene 1] heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - verklaard:
(dossierpagina 15)
Plaats delict: Veen, binnen de gemeente Aalburg.
Pleegdatum: zaterdag 16 april 2011
Op zaterdag 16 april 2011 om 00.00 uur ben ik gaan stappen en naar [A] te Veen gereden.
(dossierpagina 16)
[betrokkene 2] raakte mij weer irritant aan door te duwen. Ik heb daarop [betrokkene 2] geslagen waardoor hij op de grond viel in het café. Ik draaide mij een kwartslag terug naar de bar waarop ik vrijwel direct een vol glas bier op mijn rechter jukbeen kreeg vanuit een groepje personen rechts van mij. Dit glas is toen meteen kapot gesprongen op mijn jukbeen/wang. Ik zag direct bloed.
(dossierpagina 17)
Het letsel dat ik heb opgelopen door dit bierglas luidt:
Flinke grote snee (winkelhaak) Voor het hechten hiervan is een chirurg opgeroepen. Tussen mijn rechteroog en wenkbrauw in is door het glas een verwonding ontstaan die met twee hechtingen is verzorgd. Tevens hebben ze de snee bij mijn rechterneusvleugel gelijmd en verstevigd met een zwaluwstaartje. De reden van aangifte is dat ik letsel heb opgelopen door [verdachte], die een vol bierglas op mijn gezicht heeft gegooid.
(dossierpagina 18)
Ik moet verder leven met een litteken in mijn gezicht dat mij altijd blijft herinneren aan dit incident.
2. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven -
verklaard:
Op 16 april 2011 was ik samen met o.a. [betrokkene 2] in [A]. [betrokkene 1] was er ook. Ik zat aan een statafel. Ongeveer zes meter van mij vandaan sloeg [betrokkene 1] [betrokkene 2] tegen zijn gezicht. Ik heb een bierglas gepakt en wilde de inhoud van het glas onderhands naar [betrokkene 1] gooien/slingeren. Ik wilde [betrokkene 1] raken en daarom heb ik kracht gezet achter het gooien. Het glas was nog zo’n driekwart gevuld met bier. Ik ben vervolgens richting [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gelopen. Ik heb toen tegen [betrokkene 1] gezegd: 'Jij bent gek' en ik zag dat [betrokkene 1] steeds heviger ging bloeden. Toen merkte ik dat ik het glas niet meer vasthad. Het bierglas was een zogenaamd 'fluitje'. Het was dus niet een heel dik glas. Om de inhoud van het glas bij [betrokkene 1] te krijgen moest ik, gelet op de afstand tussen [betrokkene 1] en mij, hard gooien. Ik denk dat het glas vochtig was, maar ik weet het niet meer zeker. Ik weet ook wel dat als een glas wat vochtig is, dat het dan eerder uit je hand glipt. Ik heb geen voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat ik met het bier ook het bierglas zou gooien, bijvoorbeeld door een vinger op de rand van het glas te leggen.
3. Uit de geneeskundige verklaring betreffende [betrokkene 1] blijkt dat de arts in het Jeroen Bosch ziekenhuis op 16 april 2011 bij [betrokkene 1] een wond in de rechterwang heeft waargenomen, welke wond is gehecht. De duur van de genezing is geschat op 1 maand.
4. Eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 mei 2013 dat [betrokkene 1] een ook op enige afstand duidelijk zichtbaar, kennelijk blijvend, litteken heeft op zijn rechterwang.”
3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog overwogen:
“De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu - kort gezegd - uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de politierechter, volgt het hof de verdachte in zijn verklaring dat hij de inhoud van het bierglas - derhalve het bier en niet het glas zelf - in de richting van [betrokkene 1] wilde gooien.
Het hof stelt vast dat verdachte zijn bier dronk uit een fluitje, een dun type glas. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat bierglazen aan de tap worden gereinigd in speciaal daartoe bestemd spoelwater en dat zij daarna niet worden gedroogd, zodat het hof ervan uitgaat dat het glas van verdachte aan de buitenkant minst genomen vochtig was toen hij het bier wilde werpen.
Verdachte heeft het bier bewust met kracht geworpen, omdat hij het slachtoffer wilde raken. Het hof stelt vast dat bij het werpen met kracht van een vloeistof vanuit een dun type glas dat aan de buitenzijde vochtig is, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit glas uit de hand glipt. Verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat dit risico bestaat en dat hij daarmee bekend is en geen voorzorgsmaatregelen heeft genomen om zulks te voorkomen.
Het hof is aldus - anders de verdediging - van oordeel dat de verdachte door het opzettelijk maken van een krachtige werpbeweging met een dun, goeddeels gevuld, bierglas in de richting van [betrokkene 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het glas daarbij uit zijn hand zou glippen en dientengevolge zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken bij [betrokkene 1]. Het hof verwerpt dan ook het verweer.“
3.5. De constructie van het voorwaardelijk opzet - thans algemeen geformuleerd als het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans1.- wordt door de strafrechter nog al eens ingeroepen als hij in (veronderstelde2.) bewijsnood verkeert omtrent de eigenlijke wil, of bedoeling van de verdachte bij zijn handelen. Een tovermiddel is de voorwaardelijk opzetformule echter niet en dat blijkt naar mijn mening in de onderhavige zaak.
3.6. De hierboven aangehaalde voorwaardelijk opzetformule kent twee ‘poten’: de aanmerkelijke kans en het bewust aanvaarden daarvan. Deze twee voorwaarden zijn uit de aard der zaak op elkaar betrokken, maar de gangbare benadering is deze ook op min of meer zelfstandige wijze in ogenschouw te nemen. Ik zal dat in het kader van de bespreking van het middel ook doen.
3.7. De eerste vraag is dan die naar de aanmerkelijke kans. Daarmee is (in een geval als dit) bedoeld de kans dat het in de tenlastelegging omschreven gevolg zich zal realiseren door het handelen van de verdachte. Hier is dat, conform de delictsomschrijving van art. 302 Sr de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.3.Slechts bij wijze van uitzondering zal daarbij de statistiek te hulp geroepen worden, zoals uiteindelijk bij de beslechting van de HIV-problematiek door de Hoge Raad het geval was.4.De Hullu stelt naar het mij voorkomt ook terecht dat het nauwelijks mogelijk is om is in concrete percentages te denken. Het gaat noodzakelijkerwijs om een vrij globale en algemene beoordeling van risico’s.5.Een en ander brengt met zich mee, dat de toetsing in cassatie van de aanmerkelijkheid van de kans een beperkte is, want verweven met feitelijke vaststellingen zoals die omtrent de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval, die inkleuring geven aan hetgeen naar algemene ervaringsregels verwacht kan worden. Maar ook met inachtneming van die beperkingen in cassatie schiet naar mijn mening het oordeel van het Hof tekort. Dat komt omdat het Hof een (te) beperkt beeld schept van de relevante gedraging: het benoemt alleen de kans dat bij het maken van een gooibeweging een vochtig bierglas uit de hand glipt, maar waar het om draait is de kans dat degene, die naar een ander bier uit een glas wil gooien, die ander met dat glas raakt en wel op zodanige wijze dat daardoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Die kans lijkt mij bij het gooien met bier naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk. Steun daarvoor is te vinden in het in voetnoot 3 al genoemde arrest, waarin de verdachte een glas in de richting had gegooid van (één) van de personen die volgens hem ruzie maakten. Dat bood onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. En in HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4287 - een ander bierglas-arrest – leverde het door de verdachte, naar achteren over de schouder willen gooien van de inhoud van een bierglas niet op het zich willens en wetens blootstellen aan de kans dat een ander (in dit geval) pijn en/of letsel zou toebrengen.
3.8. Bij de andere genoemde ‘poot’ van het voorwaardelijk opzet – het bewust aanvaarden van de (kwade) kans – gaat het in de redenering van het Hof eveneens mis. Dat komt mede door de betrokkenheid op elkaar van de beide “poten” van het voorwaardelijk opzet maar ook door de wijze waarop het Hof zijn bewijsmotivering vorm geeft. Allereerst iets over die betrokkenheid op elkaar: het gaat om de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans. Juist de aanmerkelijkheid van de kans op een bepaald gevolg zal veelal bepalend zijn voor het oordeel dat de verdachte, zich bewust zijnde van die kans maar niettemin handelend, die kans op het gevolg ook heeft aanvaard. Met andere woorden: de aard van een gedraging kan de aanvaarding van de aanmerkelijke kans in zich dragen, zoals bij schieten met een pistool in de richting van een persoon, het dichtknijpen van de keel, het steken met een groot mes etc. Wie zulk gedrag vertoont zal in het kader van het voorwaardelijk opzet al snel geacht worden de aanmerkelijke kans op het gevolg te hebben aanvaard. Bij een gedraging met een niet zeer aanmerkelijke kans op een nadelig gevolg zal dat aanvaarden niet zo pregnant in beeld komen. Dan kan de verdachte immers – hoewel achteraf misschien onterecht – gedacht hebben dat het wel los zou lopen met de gevolgen van zijn handelen. Dan is het echter het terrein van het opzet verlaten. Daarmee kom ik op de invulling door het Hof van de aanvaardingskant van het voorwaardelijk opzet. Omtrent de subjectieve betrokkenheid van de verdachte bij het gooien overweegt het Hof onder meer (zoals hierboven, onder 3.4 ook al is aangehaald):
“Verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat dit risico bestaat en dat hij daarmee bekend is en geen voorzorgsmaatregelen heeft genomen om zulks te voorkomen.”
Van het bewust aanvaarden van de (aanmerkelijke) kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit deze overweging niet, aangezien deze ‘hooguit’ op bewuste schuld duidt – ook (en juist vaak) het bewust nemen van aanmerkelijke risico’s valt binnen het domein van de culpa. Dat is eerst anders als die gevolgen ook zijn gewild, bij het voorwaardelijk opzet in de gedaante van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het gevolg. En dat laatste kan uit de bewijsvoering van het Hof niet worden afgeleid.
3.9. Het middel slaagt.
4. Het tweede middel klaagt dat het Hof zonder enige motivering is voorbijgegaan aan het verweer van de verdediging dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Deze klacht mist ten eerste feitelijke grondslag. Ik volsta daarbij met de verwijzing naar de ‘aanvullende bewijsoverweging’ van het Hof in de aanvulling op het gewezen Promis-arrest.6.Voorts: het in die nadere bewijsoverweging vervatte oordeel van het Hof dat de flinke grote snee die de verdachte heeft toegebracht in het gelaat van [betrokkene 1] dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.7.Voor zover het middel daarover klaagt faalt het eveneens.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Gronden waarop de Hoge Raad de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑06‑2014
De Politierechter had ‘gewoon’ opzet aangenomen, het verweer van de verdachte dat hij – over een afstand van zes meter - slechts met het bier en niet met het glas wilde gooien werd als onaannemelijk terzijde gesteld – met name omdat de verdachte na het gooien het slachtoffer nog voor “klootzak” had uitgescholden.
HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3460, NJ 2012/503, m. nt. B.F. Keulen.
De Hullu, a.w. p. 229.
Idem, p. 231.
Vgl. Hoge Raad, 24 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4162. Aan het karakter van het zog. Promis-arrest doet niet af dat het Hof in een aanvulling een verzuim heeft hersteld. Zie: de conclusie van AG Vegter (ECLI:NL:PHR:2013:856) vóór HR 1 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:832; HR: art. 81.1 RO).
Vgl. bv. mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2013:2633) vóór HR 18 februari 2014, S12/05712.
Beroepschrift 30‑01‑2014
Hoge Raad der Nederlanden
Zaaknummer: S 13/05302
Schriftuur houdende 2 middelen van cassatie
Van: mr. R.L.A. Klaassen, advocaat, kantoor houdende te Vught aan de Helvoirtseweg 1 (Postbus 315, 5260 AH Vught),
In de zaak van:
[verdachte], geboren [geboortedatum], wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres], verzoeker tot cassatie van het door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 22 mei 2013 onder parketnummer 20-000288-12 uitgesproken arrest.
Middel I
1.
Het recht — in het bijzonder de artt. 79 RO, 348, 349, 350 jo. art. 415 Wetboek van Strafvordering en/of de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 82 en 302 Wetboek van Strafrecht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte het verweer zijdens de verdediging, dat verdachte geenszins het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft verworpen. Ten onrechte oordeelt het Hof dat de verdachte door het opzettelijk maken van een krachtige werpbeweging met een dun, goeddeels gevuld, bierglas in de richting van aangever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het glas daarbij uit zijn hand zou glippen en dientengevolge zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken bij aangever. Ten onrechte ook overweegt het gerechtshof dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat bierglazen aan de tap worden gereinigd in speciaal daartoe bestemd spoelwater en dat zij daarna niet worden gedroogd en dat het gerechtshof mitsdien ervan uitgaat dat het glas van verdachte aan de buitenkant minst genomen vochtig was toen verdachte het bier wilde werpen. Ten onrechte stelt het gerechtshof vast dat bij het werpen met kracht van een vloeistof vanuit een dun type glas dat aan de buitenzijde vochtig is, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit glas uit de handen glipt.
2. Toelichting:
Het hof heeft verdachte veroordeeld voor zware mishandeling (art. 302 Wetboek van Strafrecht) en hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan de helft voorwaardelijk en daarnaast tot vergoeding van door de aangever geclaimde schade.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 april 2011 te Veen aan een persoon genaamd [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zichtbaar blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door opzettelijk een bierglas tegen het gezicht van die [betrokkene 1] te gooien.
Het hof is ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, tot het oordeel gekomen dat in casu sprake moet zijn geweest van opzet (zij het in de voorwaardelijke vorm).
Namens verdachte wordt gesteld dat het (voorwaardelijk) opzet niet in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen besloten ligt.
Verdachte heeft geen opzet gehad op het toebrengen van pijn of letsel toen hij de inhoud van een glas bier richting de latere aangever wilde gooien.
De omstandigheid dat het desbetreffende glas daarbij uit de hand van verdachte is geglipt en kennelijk het gezicht van aangever heeft geraakt impliceert nog allerminst opzet.
Verdachte stelt dat allerminst kan en mag worden gezegd dat in casu sprake is geweest van het door hem welbewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van pijn of letsel, laat staan zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte stelt dat de ‘bewustheid’, het ‘aanvaarden’ en de ‘aanmerkelijke kans’ niet zondermeer besloten liggen in de (gebezigde) bewijsmiddelen zodat de bewezenverklaring dan ook onbegrijpelijk is.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet dat er sprake moet zijn geweest van het willens en wetens (opzettelijk) zwaar mishandelen van aangever.
Van voorwaardelijk opzet is in casu geenszins sprake geweest.
Wellicht treft verdachte civielrechtelijk enige blaam, in die zin dat hij onvoorzichtig heeft gehandeld door de inhoud van het bierglas met kracht in de richting te willen gooien van aangever, die zo'n zes meter verderop stond, doch strafrechtelijk treft verdachte geen schuld (in de zin van het ten laste gelegde opzet).
Werkelijk onbegrijpelijk is de overweging van het hof dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat bierglazen aan de tap worden gereinigd in speciaal daartoe bestemd spoelwater en dat zij daarna niet worden gedroogd, zodat het hof ervan uitgaat dat het glas van verdachte aan de buitenkant minstgenomen vochtig was toen hij het bier wilde werpen. In casu is (immers) geenszins komen vast te staan dat het litigieuze glas van verdachte aan de buitenkant daadwerkelijk vochtig was.
Het zou kunnen, doch evengoed is mogelijk dat het een droog glas betrof.
Het gaat dan ten enen male te ver verdachte te veroordelen voor ‘het werpen met kracht van een vloeistof vanuit een dun type glas dat aan de buitenzijde vochtig is’.
Meer subsidiair, zelfs al zou in rechte kunnen en mogen worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een aan de buitenzijde vochtig glas, dan nog gaat het te ver om daaruit te concluderen dat met het werpen met kracht van een vloeistof vanuit zo'n glas de aanmerkelijke kans bestaat dat zo'n glas dan uit de handen glipt en dientengevolge zwaar lichamelijk letsel zal veroorzaken.
Het werpen met kracht van een vloeistof vanuit een glas dat aan de buitenzijde vochtig is zal immers normaliter niet ertoe leiden dat het glas uit de hand glipt.
Het kan uiteraard voorvallen, doch het gaat te ver om hier te mogen spreken van een ‘aanmerkelijke kans’ dat dit gebeurt, laat staan dat dat glas dan ook nog eens juist iemands (aan)gezicht raakt.
Voor voorwaardelijk opzet geldt een wilsvereiste: men moet de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden willens en wetens hebben aanvaard op de koop toe hebben genomen. In casu heeft verdachte geenszins het mogelijke gevolg op de koop toe genomen.
Verdachte heeft zijn ‘beslissing’ om de inhoud van een glas bier richting aangever te (willen) gooien in een split second genomen.
Hij heeft er simpelweg niet bij stil gestaan dat hij (wellicht) een vochtig glas zou (kunnen) pakken en dat hij, door de inhoud van dat glas te gooien, op de koop toe zou nemen dat het glas zelf mee zou gaan.
Verdachte was tot 16 april 2011 geen ‘ervaringsdeskundige’, waar het het gooien met de inhoud van een glas betreft.
Inmiddels weet verdachte, als ervaringsdeskundige, dat als je de inhoud van een glas wilt gooien, de kans dus bestaat dat het glas je kan ontglippen, maar op 16 april 2011 stond verdachte daar niet bij stil en hoefde daar op dat moment ook niet bij stil te staan.
In het uitgaansleven wordt wel vaker met bier gegooid, vanuit glazen, met de intentie om iemand een nat pak te bezorgen, of om welke reden ook.
Het is apert niet het geval dat het willen gooien van de inhoud van een glas het ‘aanmerkelijke risico’ behelst dat het glas dan meegaat.
Het kan gebeuren dat een glas per ongeluk uit je hand glipt, zoals in casu het geval is geweest.
Nogmaals, de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewustheid, het aanvaarden en een aanmerkelijke kans liggen niet besloten in verdachte zijn handelen.
Verdachte heeft er niet bij stil gestaan dat hij mogelijk (zwaar) letsel zou (kunnen) veroorzaken bij aangever.
Dit is ook niet iets dat je objectief gezien mag verwachten als je enkel en alleen de inhoud van een glas wilt gooien, daarbij wordt men normaliter hooguit nat en raakt men geenszins bezeerd.
Verdachte is zich ten tijde van diens handelen niet bewust geweest van de mogelijkheid van het intreden van het gevolg, namelijk dat het glas zelf aangever zou raken en verwonden, laat staan dat verdachte dat gevolg op de koop toe heeft genomen.
Verdachte zelf heeft (telkenmale) verklaard dat het zijn bedoeling is geweest om — in reactie op het neerslaan door aangever van een vriend — bier naar aangever te gooien, teneinde diens afkeuring te laten blijken, zomede aangever te weerhouden van verdere agressieve actie.
Niet kan en mag worden gezegd dat verdachte opzet heeft gehad op het op enige wijze pijn of letsel, laat staan zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan aangever.
Datgene wat verdachte heeft gedaan, het leeggooien van een bierglas, ook al gebeurt dit met een zogenaamd fluitje, dat al dan niet vochtig en met enige kracht, is naar haar aard geen gevaarlijke handeling die strekt tot het toebrengen van pijn of letsel.
Dat het aan verdachte ontglipte glas vervolgens na het afleggen van zo'n zes meter juist het (aan)gezicht van aangever heeft geraakt is de verwezenlijking van een kans die in alle redelijkheid niet als een aanmerkelijke kans kan en mag worden aangemerkt.
Noch uit de verklaring van verdachte zelf, noch uit de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen, kan volgen dat verdachte aangever zwaar heeft willen mishandelen, terwijl uit die bewijsmiddelen ook geenszins kan worden afgeleid dat verdachte, aldus handelende,
zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Het arrest van het hof dient derhalve te worden vernietigd.
Terzake het ten laste gelegde dient verdachte integraal vrijgesproken te worden.
Middel ii
2
Het recht — in het bijzonder de artt. 79 RO, 348, 349, 350 jo. art. 415 Wetboek van Strafvordering en/of de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 82 en 302 Wetboek van Strafrecht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte het verweer zijdens de verdediging, dat geen sprake is (geweest) van ‘zwaar lichamelijk letsel’ — zelfs zonder enige motivatie — heeft verworpen.
Toelichting.
Ten overstaan van het hof heeft de verdediging betoogd dat de ontstane snee in de wang van aangever, in de vorm van een litteken, niet mag worden gekwalificeerd als ‘zwaar lichamelijk letsel’ in de zin van artikel 302 Wetboek van Strafrecht.
Niet is aangevoerd dat aangever vanwege diens letsel enige tijd niet heeft kunnen werken. Objectief gezien kan en mag de snee in de wang van het slachtoffer ook niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Mocht in rechte overeind blijven het oordeel dat verdachte opzet heeft gehad, dan kan en mag in zo'n situatie hooguit tot een bewezenverklaring ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde art. 300 Wetboek van Strafrecht worden geraakt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan in ieder geval niet volgen dat aangever is getroffen door ‘zwaar lichamelijk letsel’ in de zin art. 300 juncto 82 Strafrecht.
Het arrest is te dier zake zonder meer onvoldoende gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. R.L.A. Klaassen, advocaat, die verklaart daartoe door verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Vught, 30 januari 2014
Mr. R.L.A. Klaassen