Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/8.3:8.3 Juridisch moederschap bij de nieuwe voortplantingstechnieken
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/8.3
8.3 Juridisch moederschap bij de nieuwe voortplantingstechnieken
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS400333:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Op deze plaats zullen opnieuw, maar nu extensiever dan in paragraaf 2.2, de problemen van de vrouw worden behandeld, omdat dit de essentie van het voorliggende voorstel duidelijk maakt.
Voorbeeld 1:
Een vrouw ‘produceert’ in haar vruchtbare leeftijd normaal maandelijks een oöcyt, maar ondanks alle inspanningen komt geen bevruchting tot stand, niet op de normale manier en zelfs niet met KI. Kennelijk zijn de omstandigheden voor een bevruchting niet optimaal. Zoals al eerder is beschreven, begint voor het toekomstig kind de ‘struggle for life’ op het moment waarop de man zijn sperma in de vagina van de vrouw heeft gebracht. De spermatozoa moeten vanaf dat ogenblik een lange reis afleggen door soms vijandig gebied (‘cervical hostility’), soms sterk vervormd gebied (tubaverklevingen) alvorens de eicel te bereiken. En als dat gelukt is en er ook een samensmelting van deze twee gameten tot een zygote heeft plaatsgevonden, komt het volgende probleem: de innesteling. Het klinkt mogelijk banaal, maar een geslaagde innesteling is zeer vaak een kwestie van een goede ‘timing’. Het embryo moet op het juiste moment de geoptimaliseerde baarmoeder bereiken. Om tegenwoordig de kans op een kind te vergroten wordt gebruik gemaakt van moderne technieken. Na extra hormoonstimulatie wordt bij de vrouw een aantal ‘rijpe’ oöcyten geaspireerd (‘gepuncteerd’). Deze eicellen worden in een laboratoriumomgeving (waar veel reageerbuisjes staan, waardoor abusievelijk de term ‘reageerbuisbaby’ is ontstaan) samengebracht met de geoptimaliseerde spermatozoa. Hierbij kunnen spontane samensmeltingen plaatsvinden, die tot de vorming van jonge embryo’s leiden. Een nieuwere, in België ontwikkelde techniek is de ICSI, waarbij actief erfelijk materiaal van de zaadcel in de eicel wordt gebracht. Na een aantal delingen van het jonge embryo wordt dit in de hormonaal voorbereide baarmoeder van de vrouw teruggeplaatst, de zogenaamde embryotransfer. Pas na een succesvolle innidatie is sprake van een zwangerschap, die tot de geboorte kan leiden van een kind, waarvoor deze vrouw ook het erfelijk materiaal heeft geleverd. Sinds kort is het ook mogelijk eicellen door middel van bevriezing te conserveren, de zogenaamde cryoconservatie. Dit is een nieuwe tak aan de boom van de medische voortplantingstechnologie. Nu kunnen ook de eicellen, zelfs jonge embryo’s, bewaard worden tot het tijdstip waarop de vrouw (en haar partner) opnieuw een kind wil(len) hebben, ondanks het feit dat zij door een operatie of bestraling geen functionerende ovaria, maar nog wel een uterus heeft.
En nu komt de juridische crux.
Bij deze zogenoemde hoogtechnologische voortplantingstechniek wordt gebruik gemaakt van sperma, één of meer eicellen en een hormonaal voorbereide baarmoeder.
De drie individuele ingrediënten voor een bevruchting en daarop volgende innidatie en zwangerschap kunnen, zoals eerder al gesteld, van ieder willekeurig iemand stammen. En ieder willekeurig iemand kan deze ingrediënten beschikbaar stellen. Of anders gezegd: de bevruchting is een instrumentele actie met ‘anonieme’ gameten die voor de verdere ontwikkeling in een ‘anonieme’ baarmoeder gebracht kunnen worden.
In de eerder beschreven casus werd uitgegaan van het feit dat de vrouw haar eigen baarmoeder gebruikt om de haar genetisch verwante vrucht te laten groeien. Hoewel hier dezelfde hoogtechnologische methode wordt gebruikt om tot de bevruchting met aansluitende geboorte te komen, is dit de facto en de iure natuurlijk geen draagmoederschap.
Voorbeeld 2:
In het geval dat de vrouw nog wel een functionerende baarmoeder heeft, maar geen oöcyten (meer) produceert, kan met behulp van de medische wetenschap nog worden geprobeerd aan de kinderwens van dit paar te voldoen. Hiervoor moet door een andere vrouw, in de praktijk meestal een familielid of goede bekende, een eicel worden geschonken. Dit zal een eicel zijn die op dezelfde wijze wordt verkregen als eerder beschreven: hormoonstimulatie, echocontrole van de ovaria met uiteindelijk aspiratie van eicellen. Ondanks de eenvoud van de beschrijving is dit voor de vrouw, in dit geval niet de toekomstige moeder, een zeer belastende ingreep.
Bij een optimale stimulatie worden bij de aspiratie meestal meerdere eicellen verkregen. De niet gebruikte eicellen kunnen worden vernietigd, worden bewaard voor een latere, nieuwe conceptie of via de eicelbank aan een andere vrouw worden gegeven. Ook deze donaties worden geregeld in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting, analoog aan de spermadonoren.
De overeenkomst tussen de zelfinseminatie van de vrouw en het krijgen van een eicel van een andere vrouw na medische behandeling is, dat in beide gevallen een relatie tussen donor en acceptor bestaat. Het grote verschil is echter dat voor de zelfinseminatie geen medische hulp nodig is en voor het krijgen van de eicellen wel. Hoewel deze eerste eiceldonatie niet onder de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting valt, is hier wel sprake van een intensieve screening van de donerende vrouw, in tegenstelling tot het duistere circuit van de zelfinseminatie.
Juist de belasting van het screenende onderzoek en de daarop volgende medische behandeling leidt ertoe dat deze vorm van eiceldonatie vaak beperkt blijft tot ‘intieme’ relaties tussen donor en acceptor: moeder en dochter, twee zussen of zeer hechte vriendschapsrelaties. Na de in-vitrofertilisatie wordt het embryo getransfereerd naar de baarmoeder van de ‘infertiele’ vrouw. In het huidige recht wordt deze vrouw na de geboorte van het kind (eigenlijk niet haar kind) de juridische moeder ex art. 1:198 lid 1, aanhef en onder a, BW.
Ook in de nieuwe opvatting is het juist om te zeggen dat zij de biologische moeder is, omdat zij immers het kind heeft gebaard. Verder heeft zij geen biologische actie ondernomen die tot deze geboorte heeft geleid. Zij is niet genetisch verwant met het kind. Zij heeft nameljk de eicel van een ander gebruikt. Maar zij blijft ook in de nieuwe voorstellen wel de juridische moeder, omdat zij met de intentie om moeder te worden daden (IVF en embryotransfer) heeft laten verrichten die uiteindelijk tot de geboorte van dit kind hebben geleid.
Indien gebruik gemaakt is van spermadonatie door een andere man dan de echtgenoot of geregistreerde partner, behoeft er zelfs geen enkele genetische verwantschap te bestaan tussen de juridische ouders en het kind. In dit geval wordt de echtgenoot of geregistreerde partner van rechtswege ex art. 1:199, onder a, BW zonder biologische activiteit of genetische verwantschap met het kind, ook juridisch vader.
Ook hier is de facto niet sprake van een draagmoeder: de vrouw draagt weliswaar de bevruchte eicel van een andere vrouw, maar doet dat voor zichzelf. De iure wordt deze vrouw na de geboorte in het huidige en ook voorgestelde recht de juridische moeder.
Bij het volgen van het in dit proefschrift ingenomen standpunt wordt het onderscheid tussen ‘de facto’ en ‘de iure’ weggenomen. Immers, de barende vrouw heeft alles in het werk gesteld om tot deze zwangerschap te komen. Zij is de juridische moeder, punt uit.
Voorbeeld 3:
De derde mogelijkheid bij de vrouw is, dat bij een gehuwd of geregistreerd paar de vrouw wel eicellen produceert, maar geen functionerende baarmoeder bezit of voor wie een zwangerschap een levensbedreigende belasting vormt. Op de bekende wijze levert deze vrouw haar eicellen aan de instelling waar de IVF zal plaatsvinden. Na het tot stand brengen van de conceptie moet het embryo worden getransfereerd naar de baarmoeder van een vrouw die bereid is om voor dit paar negen maanden zwanger te zijn en daarna een kind te baren.
Hoewel hier duidelijk de facto sprake is van draagmoederschap (op het moment van de conceptie en innidatie heeft de dragende vrouw niet de bedoeling om voor haar zelf een kind te baren), wordt ook deze vrouw na de geboorte van rechtswege de juridische moeder. Dit ondanks het ontbreken van de genetische verwantschap en de initiële bedoeling om een kind te krijgen. Haar ‘biologische’ activiteit beperkt zich tot de baring. In de nieuwe definitie is deze vrouw in geen enkele zin moeder. De enige vrouw die recht heeft op het juridisch moederschap, is de vrouw die met haar eicel een bevruchting tot stand heeft laten komen. Het blote feit dat de barende vrouw in negen maanden een affectieve relatie met de in haar groeiende, vreemde, vrucht heeft opgebouwd, voldoet voor het recht om toe te geven aan het vermoeden, verwoord in art. 1:198 BW. En tot overmaat van ramp wordt de echtgenoot of geregistreerde partner van deze barende vrouw ook juridisch vader op grond van art. 1:199, onder a, BW, terwijl voor de IVF het zaad van de echtgenoot (of geregistreerde partner) van de wensmoeder is gebruikt.
Voorbeeld 4:
Voor de volledigheid moet hier ook nog de situatie worden beschreven van de vrouw die een kinderwens heeft, geen eicellen produceert en geen functionerende baarmoeder heeft of een contra-indicatie heeft voor een zwangerschap. Hierbij is het zaak een vrouw te vinden die haar een eicel levert en die de zwangerschap wil ondergaan. Indien KI plaatsvindt, omdat de echtgenoot of geregistreerde partner van de wensmoeder onmachtig is of, wat meer voor de hand ligt, omdat de echtgenoot of geregistreerde partner van de aanstaande zwangere vrouw niets anders toestaat, moet medische assistentie gevraagd worden. Zelfinseminatie is echter ook mogelijk.
In het huidige recht is deze zwangere vrouw na de bevalling de juridische moeder. Er bestaat wel een genetische verwantschap, maar ook deze vrouw heeft op het moment van de conceptie en de daarop geslaagde innidatie nooit de bedoeling gehad om voor zichzelf een kind te baren. De dragende vrouw had slechts de initiële wens om alleen mee te werken aan deze zwangerschap voor een ander en niet om zelf moeder te worden. En daarom is het absoluut onjuist om deze vrouw het juridisch moederschap, waarvoor zij mogelijk pas in een zeer laat stadium opteert, van rechtswege te gunnen. Meer dan in de vorige casus is hier echter invoelbaar dat in het verloop van de zwangerschap bij deze draagmoeder een affiniteit ontstaat met de in haar groeiende vrucht, die ontstaan is uit haar eigen eicel.