Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/6.2.1
6.2.1 Omvang belang
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS305804:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk § 3.2.2.
§ 4.8.
HR 29 november 1974, NJ 1975, 211 (Hensels/Seegers), HR 28 september 1984, NJ 1985, 246 (Ben Dadi/Mayonna) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 134-136. Zie ook HR 15 april 1983, NJ 1983, 458 (Hajjout/IJmah). Art. 3:35 BW is, gelet op het woord ‘redelijkerwijze’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
HR 12 september 1986, NJ 1987, 267 (Je bekijkt het maar), HR 15 april 1988, NJ 1988, 951 (Ben Amran/Silversteyn) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 137- 138.
§ 3.3.
HR 7 juni 1991, NJ 1991, 708 (B/K Bank), HR 29 december 1995, NJ 1996, 302 (Slee/ Rabobank) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 429. Ook voor de bescherming van een partij op grond van art. 3:35 BW is geen nadeel vereist. Zie hierover HR 14 januari 1983, NJ 1983, 457 (Hazjiani) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 136-137. Art. 3:35 BW is, gelet op het woord ‘redelijkerwijze’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
Ktr. Haarlem 30 september 1949, NJ 1950, 854 (Mij/Mandemaker) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 409.
HR 12 september 1986, NJ 1987, 267 (Je bekijkt het maar), HR 15 april 1988, NJ 1988, 951 (Ben Amran/Silversteyn), HR 15 november 2002, NJ 2003, 60, Parl. Gesch. Boek 3, p. 167 (N.v.W.), Vranken 1989, p. 29, Asser/Heerma van Voss 2008 (7-V*), nr. 302 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 137.
Hof ’s-Hertogenbosch 24 november 2009, NJ 2012, 17 (Wijts/Liermann).
HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars), HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 182 (De Treek/Dexia), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 183 (Levob/Bolle), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 184 (GeSp/Aegon), Bakker & Haas 2010, p. 298 en Knigge & Bakker 2011, p. 53-54. Zie ook HR 15 juni 2012, RvdW 2012, 852 (X/Veldhuyzen van Zanten) over de zorgplicht van een goed opdrachtnemer. De omvang van deze plicht is onder andere afhankelijk van de ernst van de betrokken belangen. Art. 7:401 BW is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Castermans 1992, p. 100, Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 55 en 60 en Jansen 2012a, p. 158. Dwaling is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
HR 26 juni 1942, NJ 1942, 585 (Weegewijs) en HR 20 september 1996, NJ 1997, 640 (Verhees/Octrooibureau Zuid).
Hof Amsterdam 19 mei 2011, JOR 2012, 22.
Van den Brink 2002, p. 219-220 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 337.
HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik), HR 9 januari 1981, NJ 1981, 227 (Van Dam/Beukeboom) en Sieburgh 2000, p. 73-74.
HR 11 november 2005, NJ 2008, 460 (Bayar/Wijnen Groothandel in Vlees) en Loonstra & Quist 2008, p. 15-16. Art. 7:658 lid 1 BW is, gelet op het woord ‘redelijkerwijs’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
Staudinger/Looschelders/Olzen 2009, § 242, nr. 258, DCFR 2010, p. 89, Münch- KommBGB/Roth/Schubert 2012, § 242, nr. 235 en Palandt/Grüneberg 2013, § 242, nr. 50.
De artt. 9:102 (2) (b) PECL en III.-3:302 (3) (b) DCFR, Hesselink 1999, p. 308, Burrows 2004, p. 498, PECL 2000, p. 400 en DCFR 2010, p. 837-838. Zie ook § 7.4.1.
Court of Queen’s Bench 24 maart 1859, New Brunswick Co v Muggeridge, (1859) 4 Drewry 686 en Chancery Division 30 november 1976, Tito v Waddell (No. 2), [1977], Ch. 106.
§ 7.3.1.
Zie noot 4.
Vergelijk § 4.8 over de overlap tussen de factoren ‘financiële positie’ en ‘verschil in financiële positie’.
HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik).
Vergelijk Circuit Court of Appeals, Second Circuit 9 januari 1947, United States v. Carroll Towing Co., 159 F.2d 169, Nieuwenhuis 1988b, p. 80-81, Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 61, Tjong Tjin Tai 2006, p. 117 en Posner 2011, p. 213-217. Ik laat hierbij buiten beschouwing welke partij de maatregel moet nemen.
Dit artikel is, gelet op het woord ‘billijkheid’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
Zie de overlap besproken in de §§ 3.2.2, 3.2.3, 3.3 en 4.7.
De omvang van de betrokken belangen beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Een groter belang leidt tot strengere eisen van de redelijkheid en billijkheid. Een partij verliest één euro door het inconsequente gedrag van haar wederpartij.1 Is dit onredelijk? Is deze ene euro genoeg reden om de gevolgen van een overeenkomst te beperken? Het antwoord op deze vragen luidt anders als er een groter belang bij het concrete geval is betrokken. Het is wel degelijk onredelijk als inconsequent gedrag leidt tot het verlies van een geheel vermogen.
De titel van de factor geeft het al aan: de werking van de redelijkheid en billijkheid is niet alleen afhankelijk van het antwoord op de vraag of er een belang in het geding is, zij is ook afhankelijk van de omvang van dit belang. Hoe groter het belang, des te strenger zijn de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
De invloed van de factor ‘omvang belang’ is afhankelijk van de belangen van één van de partijen. Beide partijen hebben niet noodzakelijk evenveel belang bij een rechtsbetrekking. Ik bespreek de invloed van de verschillen tussen de belangen van beide partijen in § 7.3.1.
De invloed van de factor ‘omvang belang’ is niet alleen afhankelijk van de omvang van het belang zoals het in het geding is. De invloed van de factor is vooral afhankelijk van de gevolgen voor de partij. Deze gevolgen kunnen verder reiken. Ik geef enkele voorbeelden. De partijen kunnen twisten over een vordering uit onrechtmatige daad. De omvang van het belang is ten minste gelijk aan de omvang van de vordering. De gevolgen kunnen echter groter zijn voor één van de partijen. De toekenning van de volledige schadevergoeding kan leiden tot het faillissement van deze partij. Dit pleit voor de matiging van deze vordering.2 Het nemen van ontslag heeft grote gevolgen voor de werknemer. Dit beïnvloedt het ontstaan van gerechtvaardigd vertrouwen op grond van art. 3:35 BW. De werkgever mag minder snel aannemen dat de werkgever werkelijk ontslag wil nemen.3 De grote gevolgen kunnen er daarnaast toe leiden dat de werkgever de werknemer niet aan het ontslag mag houden.4
Verschillende omstandigheden kunnen pleiten voor een bepaalde werking van de redelijkheid en billijkheid in het voordeel van één van de partijen. Het is echter mogelijk dat de rechtsbetrekking zonder deze werking niet leidt tot enig nadeel voor deze partij. Het ontbreken van nadeel pleit in een dergelijk geval tegen de werking van de redelijkheid en billijkheid. Het pleit bijvoorbeeld tegen de vernietiging van een beslissing op grond van art. 7:904 lid 1 BW.5 Het bestaan van nadeel is echter geen eis voor een werking van de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid kan ook in het voordeel van een partij werken als er (zonder de werking van de redelijkheid en billijkheid) geen sprake is van nadeel voor deze partij.6
Een eventuele werking van de redelijkheid en billijkheid in het nadeel van één van de partijen leidt niet noodzakelijk tot het ontstaan van nadeel voor deze partij. Het ontbreken van nadeel pleit in een dergelijk geval voor deze werking. Het pleit bijvoorbeeld voor het beperken van een beroep op het ontbreken van de voorgeschreven vorm bij de opzegging van een overeenkomst. Een partij kan geen beroep doen op het ontbreken van een aangetekende brief als vaststaat dat de schriftelijke opzegging haar heeft bereikt.7 Het ontbreken van nadeel pleit daarnaast voor het beperken van een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen8 of op het ontbreken van een tijdige ingebrekestelling.9
Het ontbreken van nadeel is overigens niet noodzakelijk hetzelfde als het ontbreken van ieder relevant belang. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de niet-benadeelde partij een voordeel of de mogelijkheid tot het behalen van een voordeel verliest. De betrokken belangen zijn bovendien niet altijd even concreet. Het nemen van ontslag kan bijvoorbeeld leiden tot een slechtere samenwerking tussen werknemer en werkgever.
Uit de vorige alinea’s blijkt dat het bestaan van een belang wel degelijk relevant is. Immers: het ontbreken van een belang beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Het beroep op het bestaan van een belang of enige vorm van nadeel maakt duidelijk dat er geen sprake is van een situatie waarbij één van de partijen in het geheel geen belang heeft bij de rechtsbetrekking of de eventuele werking van de redelijkheid en billijkheid.
Een partij moet rekening houden met de belangen van haar wederpartij. Hoe groter deze belangen, hoe meer rekening de partij ermee moet houden. Grote risico’s leiden bijvoorbeeld tot een grotere zorgplicht.10 De omvang van de belangen beïnvloedt daarnaast de omvang van de mededelingsplichten op grond van art. 6:228 lid 1 sub b BW.11
De factor ‘omvang belang’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Een verzekeraar is op grond van art. 7:932 lid 1 BW niet verplicht tot de afgifte van een polis als de aard van de overeenkomst dit rechtvaardigt en de verzekeringnemer geen belang heeft bij deze afgifte. Een verzoek tot het uitspreken van een faillissement wordt niet gehonoreerd als de aanvrager geen redelijk belang bij het faillissement heeft.12 Het aanvragen van het eigen faillissement kan zelfs misbruik van recht opleveren als de aanvrager hier geen te respecteren belang bij heeft.13 Een overeenkomst die de belangen van één van de partijen op grove wijze veronachtzaamt, kan in strijd zijn met de goede zeden.14 De ernst van de gevolgen van een mogelijk ongeval beïnvloedt de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid. Ook de belangen van de eventueel onrechtmatig handelende partij zijn van belang. Zo zijn de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid ook afhankelijk van de bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen die de schade kunnen voorkomen.15 Deze bezwaarlijkheid beïnvloedt daarnaast het antwoord op de vraag of er sprake is van aansprakelijkheid op grond van art. 7:658 lid 1 BW.16
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. De Duitse Treu und Glauben en de good faith and fair dealing van het DCFR beperken de uitoefening van een recht als de partij geen beschermenswaardig belang bij deze uitoefening heeft.17 Verschillende Europese rechtsstelsels, de PECL en het DCFR wijzen een vordering tot nakoming af als dit onredelijk hoge kosten voor de schuldenaar met zich brengt.18 Een vordering tot specific performance wordt in het Engelse recht daarnaast afgewezen als de schuldeiser geen belang heeft bij de nakoming.19
De factor ‘omvang belang’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Ik heb de overlap met de factoren ‘rechtsnormen’, ‘eerdere gedragingen die niet in overeenstemming zijn met later gedrag’,‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’, ‘gedragingen van derden’, ‘mogelijkheden tot belangenbehartiging’, ‘financiële positie’, ‘beperking’ en ‘afstand tot de oorspronkelijke schuldeiser’ besproken in de §§ 2.5, 3.2.2, 3.2.3, 3.3, 4.7, 4.8, 4.9 en 4.10. Ik bespreek de overlap met de factoren ‘soort belang’, ‘evenwicht tussen de belangen van partijen, de belangen van derden en de algemene belangen’ en ‘subsidiariteit’ in de §§ 6.2.2, 7.3.3 en 7.4.2.
De factor vertoont daarnaast een overlap met de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’.20 De factoren leggen de nadruk op een ander aspect van de belangen van de partijen. De voorkeur voor een beroep op één van deze factoren is afhankelijk van het antwoord op de vraag welk aspect in het concrete geval relevant is.
De factor ‘omvang belang’ legt de nadruk op de bijzondere omvang van de belangen van één van de partijen. Zowel de bijzonder grote als de bijzonder kleine belangen kunnen de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden. De werkgever mag bijvoorbeeld op grond van de grote gevolgen voor de werknemer niet snel aannemen dat zijn werknemer werkelijk ontslag wil nemen.21 Juist de belangen van de werknemer pleiten voor deze uitleg. De eventuele gevolgen van het ontslag voor de werkgever spelen geen rol. Zij pleiten niet voor of tegen de uitleg.
De belangen van de wederpartij kunnen overigens wel zijdelings een rol spelen. De grote belangen van een partij kunnen voor een bepaalde werking van de redelijkheid en billijkheid pleiten. Deze werking kan leiden tot een even ingrijpende aantasting van de belangen van de wederpartij. De belangen van de wederpartij pleiten in een dergelijk geval tegen deze werking. Dit betekent echter niet dat een beroep op de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ altijd de voorkeur verdient. Uiteindelijk pleiten de grote gevolgen voor één van de partijen voor de werking van de redelijkheid en billijkheid. Een schadepost heeft grotere gevolgen voor een arme partij dan voor een rijke partij. Toch pleiten deze grotere gevolgen niet voor matiging als ook de arme partij de schadepost gemakkelijk kan dragen.22
De factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ legt de nadruk op het verschil in de omvang van de belangen van de partijen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de eventuele werking van de redelijkheid en billijkheid slechts beperkte gevolgen heeft voor één van de partijen terwijl deze werking de belangen van haar wederpartij veel sterker aantast. Het is daarnaast mogelijk dat één van de partijen hetzelfde resultaat tegen veel kleinere kosten kan realiseren. Het is ten slotte mogelijk dat de rechten en plichten van een rechtsbetrekking onevenwichtig zijn verdeeld. De factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ verdient de voorkeur als juist deze verschillen de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden.
De kelderluik-criteria23 bieden een voorbeeld. De ernst van de gevolgen van een ongeluk, de kans op het intreden van deze gevolgen en de bezwaarlijkheid van preventieve maatregelen beïnvloeden de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid. Deze omstandigheden staan echter niet los van elkaar. Wanneer is een preventieve maatregel zo bezwaarlijk dat een partij niet gehouden is om deze te nemen? Als de maatregel 1000 euro kost? Als hij 10.000 euro kost? Een absolute voor ieder geval geschikte grens is niet te geven. Het antwoord op de vraag is afhankelijk van het verwachte nut van de maatregel. De bezwaarlijkheid van een maatregel hangt samen met de omvang van de schade die de maatregel kan voorkomen en de door de maatregel veroorzaakte verkleining van de kans dat deze schade intreedt. Met andere woorden: een partij is gehouden om de maatregel te nemen als deze maatregel minder kost dan dat hij oplevert.24 De kosten van de maatregel moeten worden vergeleken met de kosten van het niet nemen van de maatregel. Juist het verschil tussen deze kosten bepaalt of de maatregel moet worden genomen.
De verschillende aspecten kunnen ook naast elkaar relevant zijn. Art. 7:274 lid 1 sub c BW biedt een voorbeeld.25 De rechter kan een vordering tot beëindiging van de huur van een woonruimte toewijzen als de verhuurder een groot belang bij deze beëindiging heeft. Hij moet de woonruimte dringend nodig hebben voor eigen gebruik. Dit wijst op de relevantie van de factor ‘omvang belang’. Bij het beantwoorden van de vraag of het belang ook werkelijk leidt tot de beëindiging van de huur, moet echter rekening worden gehouden met de belangen van beide partijen. Dit wijst op de relevantie van de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’. Beide factoren spelen een eigen rol. De factor ‘omvang belang’ maakt duidelijk dat het belang van de verhuurder een minimale omvang moet hebben. Is er aan het minimumvereiste voldaan, dan beïnvloedt de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ de uiteindelijke beslissing.
Een rechtsbetrekking leidt al snel tot de aantasting van relevante belangen. Een beroep op het enkele bestaan van nadeel of een ander relevant belang verduidelijkt daarom niet. Een beroep op een factor die duidelijk maakt wie verantwoordelijk is voor de aantasting van de belangen, verdient de voorkeur.26 Dit betekent echter niet dat de factor ‘omvang belang’ geen zelfstandige rol speelt. Een beroep op de factor verdient de voorkeur als de omvang van het belang op enige manier opmerkelijk is. Hij is relevant als het belang van een partij bijzonder klein of juist bijzonder groot is. De factor ‘omvang belang’ speelt daarnaast een zelfstandige rol omdat hij de strengheid van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt. Omvangrijkere belangen leiden tot strengere eisen op grond van de redelijkheid en billijkheid.