Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/6.2.2
6.2.2 Soort belang
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS302193:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk over de invloed van de soort van het belang ook Tjittes 1994, p. 5 en Smits 2006, p. 140. Deze bronnen zijn niet beperkt tot de invloed op de werking van de redelijkheid en billijkheid.
Ik doel hiermee op werkelijke schade die is veroorzaakt door een verwonding of dood. Deze schade dient te worden onderscheiden van zuiver immateriële schade. Vergelijk Brunner 1973, p. 7-8, Lindenbergh 1998, p. 79-80 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 139.
Zie voor voorbeelden van deze belangen Lindenbergh 1998, p. 83-84, DCFR 2010, p. 917 en 920 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 139.
HR 16 januari 1981, NJ 1981, 312 (Katwijkse boedelscheiding).
Van Rossum 1991, p. 37, Castermans 1992, p. 100-105, Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 87, Smits 1999, p. 68, Jansen 2012a, p. 158 en Jansen 2013, p. 58. Dwaling is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Valk 1993, p. 109.
Hof Leeuwarden 8 januari 2013, LJN BY8106 (X/Farmex), Rijken 1983, p. 194 en Tjittes 1994, p. 5. De invloed van de aard van de belangen op de eventuele beperking van de gevolgen van een exoneratieclausule blijkt uit HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU) en HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486 (Pseudo-vogelpest).
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 184. Art. 6:109 BW is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Dit artikel is, gelet op het woord ‘billijkheid’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
HR 8 juli 1992, NJ 1992, 714 (Academisch Medisch Centrum/O), HR 17 november 2000, NJ 2001, 215 (Druijff/Bouw), HR 20 september 2002, NJ 2004, 112 (Cornelisse/ Lokhorst), Lindenbergh 1998, p. 235-236 en 246-248 en Lindenbergh 2008, p. 69-73.
Zie de artt. 1 lid 1 sub a en d Warenwet voor de definities van de begrippen ‘Onze Minister’ en ‘waren’.
Vergelijk Petit 1920, p. 11, 149-163 en 220-259, Van den Brink 2002, p. 90, 93 en 214- 215, Sieburgh 2004, p. 41 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 337.
HR 1 juni 2012, RvdW 2012, 765 (Esmilo/Mediq).
HR 6 oktober 1995, NJ 1998, 190 (Hilbrands/Veenhoven), Castermans 1992, p. 101, Sieburgh 2000, p. 74 en Jansen 2012a, p. 414-415. Zie over de invloed van de ‘aard van het nadeel’ ook HR 24 september 2004, NJ 2008, 587 (Vleesmeesters/Alog) en HR 20 januari 2012, NJ 2012, 59 (Wierts/Visseren).
Hesselink 1999, p. 208, 264, 267 en 271 en Jansen 2012a, p. 49.
§ 6.2.1.
Zie bijvoorbeeld HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU), HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486 (Pseudo-vogelpest) (beide: ‘aard’ en de ‘ernst’), HR 8 juli 1992, NJ 1992, 714 (Academisch Medisch Centrum/O) ‘aard’, de ‘duur’ en de ‘intensiteit’ van de ‘pijn’, het ‘verdriet’ en de ‘gederfde levensvreugde’), HR 6 oktober 1995, NJ 1998, 190 (Hilbrands/Veenhoven) (‘zeer ernstig’ ‘letsel’), HR 17 november 2000, NJ 2001, 215 (Druijff/Bouw) (‘aard’ en ‘ernst’ van het ‘letsel’), HR 20 september 2002, NJ 2004, 112 (Cornelisse/Lokhorst) (‘aard’ van het ‘letsel’, de ‘duur’ en ‘intensiteit’ van het ‘verdriet’ en de ‘gederfde levensvreugde’) en HR 15 juni 2012, RvdW 2012, 852 (X/ Veldhuyzen van Zanten) (‘aard’ en ‘ernst’).
Een opmerking vooraf. Ik gebruik in deze paragraaf de term ‘soort’ van het belang. Er bestaat geen verschil tussen de ‘soort’, de ‘aard’ en het ‘type’ van het belang. Ook deze termen verbinden gevolgen aan de kwalificatie van het betrokken belang.
De redelijkheid en billijkheid beschermt de rechtens relevante belangen. Zij beschermt echter niet ieder belang even intensief. De soort van het belang beïnvloedt de mate van bescherming op grond van de redelijkheid en billijkheid.
De redelijkheid en billijkheid biedt meer bescherming aan ‘belangrijkere’ belangen.1 De ‘fundamentele’ belangen zijn het belangrijkst. Zij zien op primaire behoeften als gezondheid, huisvesting, vrijheid en veiligheid. Vermogensbelangen zijn minder belangrijk. Binnen deze vermogensbelangen is het mogelijk om de verschillende manieren waarop deze belangen kunnen worden aangetast te onderscheiden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een onderscheid te maken tussen vermogensschade die het gevolg is van letsel (‘letselschade’),2 schade die het gevolg is van de beschadiging van een zaak (‘zaakschade’) en zuiver economische schade. Letselschade vloeit voort uit de aantasting van een belangrijk belang: het fundamentele belang van lichamelijke integriteit. Vermogensbelangen die bestaan uit letselschade verdienen om deze reden meer bescherming op grond van de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid biedt het minste bescherming aan immateriële belangen3 die niet tevens ‘fundamenteel’ zijn.
De factor ‘soort belang’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. De redelijkheid en billijkheid biedt meer bescherming aan fundamentele belangen. Huisvestingsproblemen voor de vrouw en haar minderjarige kinderen kunnen voor de beperking van de gevolgen van een overeenkomst van scheiding en deling pleiten.4 Een gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de dwalende pleit voor het ontstaan van mededelingsplichten.5 De redelijkheid en billijkheid tast deze ‘belangrijke’ belangen ook zelf minder snel aan. Het karakter van een persoonlijkheidsrecht verzet zich bijvoorbeeld tegen rechtsverwerking.6
Een beperking van de aansprakelijkheid voor letselschade is eerder in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan een beperking van de aansprakelijkheid voor zaakschade of gevolgschade.7 Een vordering tot vergoeding van letselschade wordt daarnaast minder snel gematigd op grond van art. 6:109 lid 1 BW.8 De omvang van een schadevergoeding voor andere schade dan vermogensschade wordt op grond van art. 6:106 BW naar billijkheid vastgesteld.9 Het artikel wijst verschillende categorieën schade aan die voor een vergoeding in aanmerking komen. Ook binnen deze categorieën beïnvloedt de aard van het letsel, de pijn, het verdriet of de gederfde levensvreugde de omvang van de vergoeding.10
De factor ‘soort belang’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. De rol van de factor blijkt in de eerste plaats uit de wet. Art. 3:310 lid 5 BW stelt een afwijkende verjaringstermijn voor vorderingen tot vergoeding van schade als gevolg van letsel of overlijden. Art. 21 Warenwet geeft ‘Onze Minister’ verschillende bevoegdheden ten aanzien van ‘waren’ die een gevaar opleveren voor de gezondheid of veiligheid van de mens.11 De factor beïnvloedt daarnaast de inhoud van andere open normen. Een overeenkomst is in strijd zijn met de goede zeden als zij de fundamentele belangen van de partijen te sterk aantast.12 Ook de eventuele strijd met de openbare orde is onder andere afhankelijk van de betrokken belangen.13 Een gedraging is daarnaast eerder onrechtmatig als zij een risico op fysiek letsel in het leven roept.14
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Ik geef enkele voorbeelden. De mogelijkheden tot schadevergoeding voor immateriële schade zijn in verschillende Europese rechtsstelsels beperkter dan de mogelijkheden tot schadevergoeding voor vermogensschade.15 De aard van de immateriële schade beïnvloedt daarnaast in verschillende rechtsstelsels de antwoorden op de vragen of en hoeveel schadevergoeding er wordt toegekend.16 Een gevaar voor de veiligheid van één van de partijen kan ten slotte in verschillende stelsels leiden tot het ontstaan van mededelingsplichten.17
De factor ‘soort belang’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Ik heb de overlap met de factoren ‘grondrechten’, ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ en ‘afstand tot de oorspronkelijke schuldeiser’ besproken in de §§ 2.5.2, 4.2 en 4.10.
De factor vertoont daarnaast een overlap met de factor ‘omvang belang’.18 De redelijkheid en billijkheid beschermt belangrijkere soorten belangen intensiever dan minder belangrijke belangen. Maar waarom zijn deze soorten belangrijker? Partijen hebben een groter belang bij fundamentele belangen. Zij hebben niets aan al het vermogen van de wereld als zij niet vrij en gezond zijn. De omvang van het belang is onder andere afhankelijk van de soort van het belang. De Hoge Raad verwijst dan ook dikwijls in één adem naar beide factoren.19
Toch is het wel degelijk mogelijk om een onderscheid te maken tussen de factoren. Een fundamenteel belang heeft niet altijd een grotere omvang dan een vermogensbelang. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de aantasting van het fundamentele belang slechts beperkt is, terwijl de aantasting van het minder belangrijke vermogensbelang ingrijpende gevolgen heeft. De omvang van het belang is afhankelijk van de soort van het belang en de mate waarin het belang wordt aangetast.
Een beroep op de factor ‘omvang belang’ verdient de voorkeur. De factor is directer. Een belangrijkere soort belang verdient meer bescherming op grond van de redelijkheid en billijkheid omdat deze soort leidt tot een grotere omvang van het belang. Een duidelijk gebruik van de factor ‘omvang belang’ vereist een beschrijving van het betrokken belang. Bij deze beschrijving kan de soort van het belang voldoende aan bod komen. Een apart beroep op de factor ‘soort belang’ is daarom overbodig.
De factor ‘soort belang’ speelt een zelfstandige rol in de wet. De rechtszekerheid eist duidelijke afbakeningen. Een onderscheid tussen verschillende belangen kan deze duidelijkheid verschaffen. De mogelijkheid om duidelijke grenzen te trekken geeft de factor ‘soort belang’ echter geen invloed op de werking van de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid begint waar een duidelijk wettelijk onderscheid tekortschiet of ontbreekt. Absolute grenzen zijn hier niet op hun plek. De soort van het belang fungeert slechts als aanwijzing over de omvang van het belang.