NJ 1996, 302
Vordering o.g.v. onrechtmatige daad bij opzegging financieringen door bank; rechtsverwerking
HR 29-12-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1939
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 december 1995
- Magistraten
Roelvink, Korthals Altes, Nieuwenhuis, De Vries Lentsch-Kostense
- Zaaknummer
15810
- LJN
ZC1939
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1939, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑12‑1995
- Wetingang
BW art. 6:2; BW art. 6:162; BW art. 1401 (oud)
Essentie
Vordering o.g.v. onrechtmatige daad bij opzegging financieringen door Bank; rechtsverwerking.
Samenvatting
Het hof heeft overwogen dat, gelet op de door eiser na de opzegging ingenomen houding jegens de bank, het instellen van een vordering in 1988, o.g.v. beweerd onrechtmatig handelen in 1984, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat eiser door zijn jegens de bank ingenomen houding bij de bank het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij de rechtsgeldigheid van de opzegging niet zou aanvechten. Mede in het licht van de overige door het hof in aanmerking genomen omstandigheden, geeft dit oordeel ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.