HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.2 onder c. Vanuit dit tenuitvoerleggingsperspectief kan volgens sommigen ook worden verklaard dat alleen het dictum vatbaar is voor herstel, zie J.H.B. Bemelmans, F.C.W. de Graaf & E.M. Moerman, Herstelbeslissingen van de feitenrechter wettelijk geregeld: een verbetering? DD 2019/54.
HR, 07-07-2020, nr. 19/01188
ECLI:NL:HR:2020:1217
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2020
- Zaaknummer
19/01188
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1217, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑07‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:279
ECLI:NL:PHR:2020:279, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1217
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑05‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0263
NJ 2020/420 met annotatie van W.H. Vellinga
Uitspraak 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Bedreiging, meermalen gepleegd (art. 285 Sr), mishandeling (art. 300 Sr) en belaging (art. 285b Sr). Herstelbeslissing en ontvankelijkheid cassatieberoep, art. 432.1.b Sv. Verontschuldigbare termijnoverschrijding op de grond dat cassatieberoep is ingesteld nadat hof (ruim 7 maanden na arrest) bij herstelarrest in aanvulling op arrest alsnog vorderingen b.p.’s heeft toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen heeft opgelegd? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BW1478 m.b.t. gevallen waarin en wijze waarop feitenrechter herstelbeslissing kan geven. M.b.t. mogelijkheid van controle door rechter in h.b. of cassatie is van belang dat tegen herstelbeslissing (of weigering daarvan) staat geen rechtsmiddel openstaat. Herstelbeslissing (of weigering daarvan) heeft evenmin invloed op termijn voor instellen van rechtsmiddel tegen (al dan niet herstelde) uitspraak. Indien herstelbeslissing wordt gegeven, kunnen zich wel bijzondere, procespartij niet toe te rekenen omstandigheden voordoen die overschrijden van termijn voor instellen van rechtsmiddel tegen (herstelde) uitspraak verontschuldigbaar doen zijn. Daaraan kan i.h.b. worden gedacht in het geval dat herstelbeslissing wordt genomen waarin uitspraak wordt hersteld met beslissing waarop procespartij niet bedacht had hoeven te zijn en procespartij zo spoedig mogelijk na kennisgeving van die beslissing alsnog rechtsmiddel tegen (herstelde) uitspraak instelt. Als herstelbeslissing betrekking heeft op kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel brengt dat overigens mee dat procespartij daarop wel bedacht had moeten zijn. In herstelarrest opgenomen verbeteringen van einduitspraak - bestaande uit toevoeging van overwegingen t.a.v. vorderingen b.p.’s en t.a.v. oplegging van schadevergoedingsmaatregelen ex art. 36f Sr en toevoeging aan dictum van beslissingen daaromtrent - zijn niet verbeteringen als hiervoor bedoeld en verdachte behoefde daarop dus niet bedacht te zijn. Overschrijding van wettelijke termijn waarbinnen beroep in cassatie tegen einduitspraak had moeten worden ingesteld, is daarom verontschuldigbaar. Hieruit vloeit voort dat middel terecht klaagt over ongeoorloofdheid van door hof aangebrachte verbeteringen in einduitspraak. Volgt partiële vernietiging t.a.v. wijzigingen die hof in ’s hofs arrest heeft aangebracht bij herstelbeslissing. CAG: anders t.a.v. ontvankelijkheid verdachte in cassatieberoep.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01188
Datum 7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2018, nummer 21/004821-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep waarbij de Hoge Raad – in een overweging ten overvloede – zal bepalen dat het herstelarrest van 29 augustus 2018 buiten beschouwing moet worden gelaten of aan het hof Arnhem-Leeuwarden in overweging geeft het op 29 augustus 2018 gewezen herstelarrest door middel van een nieuw herstelarrest in te trekken, of een andere aanbeveling zal doen die de Hoge Raad gepast acht.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Procesverloop in hoger beroep
2.1
De verdachte is bij arrest van 26 januari 2018 door het hof Arnhem-Leeuwarden in de zaak met parketnummer 08-730447-17 ter zake van 1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met verkrachting en 2. bedreiging met verkrachting, meermalen gepleegd en in de zaak met parketnummer 08-730215-17 wegens 1. mishandeling en 2. belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte twee vrijheidsbeperkende maatregelen van drie jaren opgelegd met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregelen.
2.2
Bij de stukken van het geding bevindt zich een door het hof op 29 augustus 2018 gewezen "herstelarrest", inhoudende:
“Uitspraak d.d.: 26 januari 2018
(...)
Het hof heeft geconstateerd dat in het op 26 januari 2018 in deze zaak gewezen arrest abusievelijk geen beslissing is genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Dit betreft een omissie die zich leent voor eenvoudig herstel. In onderstaand arrest is één en ander hersteld:
(...)”
2.3
Aansluitend aan de hiervoor weergegeven passage uit het herstelarrest heeft het hof ingevoegd de tekst van het oorspronkelijke arrest van 26 januari 2018 met daarin – in afwijking van het oorspronkelijke arrest – overwegingen met betrekking tot en beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen en over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.Deze overwegingen houden het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.217,86. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 1 bewezenverklaardé handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade, door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
De beslissingen houden het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.217,86 (duizend tweehonderdzeventien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 467,86 (viérhonderdzevenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.217,86 (duizend tweehonderdzeventien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 467,86 (vierhonderdzevenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 januari 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 januari 2017.”
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1
Het middel klaagt over de herstelbeslissing van het hof.
3.2
In deze zaak heeft (i) het hof op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, (ii) het hof op 29 augustus 2018 een “herstelbeslissing” gegeven en (iii) de verdachte op 10 september 2018 cassatieberoep doen instellen.
3.3.1
Bij het geven van een herstelbeslissing gaat het om een zelfstandige, niet in de wet verankerde en beperkte mogelijkheid voor de feitenrechter om een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent te verbeteren. Dat brengt mee dat de feitenrechter slechts in evidente gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid het dictum te verbeteren, mede met het oog op de juiste executie van de uitspraak. Er is geen aanleiding in strafzaken de procespartijen in de gelegenheid te stellen zich over een voorgenomen verbetering uit te laten.Een herstelbeslissing dient te worden gewezen door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten. De griffier dient er zorg voor te dragen dat de herstelbeslissing wordt aangetekend op dan wel wordt gehecht aan het origineel van de uitspraak en per gewone brief ter kennis van de procespartijen wordt gebracht. (Vgl. HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478).
3.3.2
Met betrekking tot de mogelijkheid van controle door de rechter in hoger beroep of in cassatie is het volgende van belang. Tegen de herstelbeslissing (of de weigering daarvan) staat geen rechtsmiddel open. Een herstelbeslissing (of de weigering daarvan) heeft evenmin invloed op de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen de (al dan niet herstelde) uitspraak. Indien een herstelbeslissing wordt gegeven, kunnen zich wel bijzondere, de procespartij niet toe te rekenen omstandigheden voordoen die het overschrijden van de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel tegen de (herstelde) uitspraak verontschuldigbaar doen zijn. Daaraan kan in het bijzonder worden gedacht in het geval dat een herstelbeslissing wordt genomen waarin de uitspraak wordt hersteld met een beslissing waarop de procespartij gelet op het hiervoor onder 3.3.1 geschetste kader niet bedacht had hoeven te zijn en de procespartij zo spoedig mogelijk na kennisgeving van die beslissing alsnog een rechtsmiddel tegen de (herstelde) uitspraak instelt. Als een herstelbeslissing betrekking heeft op een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel zoals bedoeld in 3.3.1, brengt dat overigens mee dat de procespartij daarop wel bedacht had moeten zijn.
3.4
De hiervoor weergegeven verbeteringen op 29 augustus 2018 in de einduitspraak van 26 januari 2018 – bestaande uit de toevoeging van overwegingen ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen en ten aanzien van de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen als bedoeld in artikel 36f Sr en de toevoeging aan het dictum van beslissingen daaromtrent – zijn niet verbeteringen als hiervoor bedoeld in 3.3.1 en de verdachte behoefde daarop dus niet bedacht te zijn. Daarom is de Hoge Raad van oordeel dat de overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen het beroep in cassatie tegen de einduitspraak van 26 januari 2018 had moeten worden ingesteld, verontschuldigbaar is. Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat het cassatiemiddel terecht klaagt over de ongeoorloofdheid van de door het hof aangebrachte verbeteringen in de einduitspraak. De Hoge Raad zal de bestreden uitspraak in zoverre vernietigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het hof van 26 januari 2018, maar uitsluitend voor zover het betreft de wijzigingen die het hof daarin heeft aangebracht bij zijn beslissing van 29 augustus 2018;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Conclusie 24‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontoelaatbare herstelbeslissing van het hof door zeven maanden na het wijzen van het oorspronkelijke arrest in een herstelarrest alsnog de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen en schadevergoedingsmaatregelen op te leggen. Tegen herstelbeslissingen staat geen rechtsmiddel open zodat het cassatieberoep hiertegen gericht niet-ontvankelijk is (ECLI:NL:HR:2012:BW1478). De AG bespreekt ten overvloede de mogelijkheden die (door de verdachte) nog kunnen worden benut om te voorkomen dat een ontoelaatbare herstelbeslissing ten uitvoer wordt gelegd en verzoekt de Hoge Raad hieraan een overweging ten overvloede te wijden.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01188
Zitting 24 maart 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 26 januari 2018, wegens bedreiging (meermalen gepleegd), mishandeling en belaging, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en aan de verdachte een dadelijk uitvoerbaar gebiedsverbod en contactverbod voor de duur van drie jaren opgelegd. In dit arrest zijn geen beslissingen opgenomen met betrekking tot de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen.
1.2.
Het hof heeft vervolgens op 29 augustus 2018 – zeven maanden later – een herstelarrest gewezen. Daarin heeft het hof (alsnog) beslist dat de vorderingen van een tweetal benadeelde partijen dienen te worden toegewezen. Dit herstelarrest houdt onder meer het volgende in:
‘’Het hof heeft geconstateerd dat in het op 26 januari 2018 in deze zaak gewezen arrest abusievelijk geen beslissing is genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Dit betreft een omissie die zich leent voor eenvoudig herstel. In onderstaand arrest is één en ander hersteld: (…)Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.217,86. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 1 bewezenverklaardé handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. (…)BESLISSING
Het hof:
(…)Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.217,86 (duizend tweehonderdzeventien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 467,86 (vierhonderdzevenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.217,86 (duizend tweehonderdzeventien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 467,86 (vierhonderdzevenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 januari 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-730215-17 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 januari 2017.(…)Herstelarrest 29 augustus 2018. Ondertekend door de oudste raadsheer."
1.3.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen dit laatstgenoemde herstelarrest van 29 augustus 2018 en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Dat middel komt er kort gezegd op neer dat het hof in zijn herstelarrest ontoelaatbare beslissingen heeft gegeven door daarin beslissingen op te nemen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1.
Inhoudelijk heeft de steller van het middel helemaal gelijk, ik kom daar in mijn opmerkingen ten overvloede hierna nog op terug. Er is echter een ander probleem, namelijk dat tegen een herstelarrest geen cassatieberoep mogelijk is. Het is de feitenrechter in strafzaken toegestaan een herstelbeslissing te geven indien de oorspronkelijk gewezen beslissing, kort gezegd, een onmiddellijk kenbare fout bevat. Het gaat hier volgens de Hoge Raad om een zelfstandige, niet in de wet verankerde en beperkte mogelijkheid voor de feitenrechter om een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent te verbeteren. Dat brengt mee dat de feitenrechter slechts in evidente gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid het dictum te verbeteren, mede met het oog op de zoals de Hoge Raad dat noemt “richtige executie van de uitspraak”. Door een herstelbeslissing van (het dictum) komt volgens de Hoge Raad ‘ondubbelzinnig – en op kortere termijn – duidelijkheid te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing’.1.
2.2.
Een herstelbeslissing dient te worden gewezen door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten.2.De griffier dient er zorg voor te dragen dat de herstelbeslissing wordt aangetekend op dan wel wordt gehecht aan het origineel van de uitspraak en per gewone brief ter kennis van de procespartijen wordt gebracht. Omdat alleen in evidente gevallen een herstelbeslissing mag volgen, worden procespartijen niet in de gelegenheid gesteld zich over een voorgenomen verbetering uit te laten.3.Tegen de verbetering (of de weigering daarvan) staat om dezelfde reden geen rechtsmiddel open. Een herstelbeslissing (of de weigering daarvan) heeft evenmin invloed op de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel in de strafzaak.
2.3.
Dit betekent in het onderhavige geval dat de conclusie niet anders kan zijn dan dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep. De verdachte heeft immers cassatie ingesteld tegen de herstelbeslissing (van 29 augustus 2018) maar niet tegen het oorspronkelijk gewezen arrest (van 26 januari 2018) van het hof. Tegen een herstelbeslissing staat, zoals gezegd, geen rechtsmiddel open.4.
3. Opmerkingen ten overvloede
Wat de doen bij een ontoelaatbare herstelbeschikking?
3.1.
Bevredigend is de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep allerminst. In de eerste plaats voldoet het herstelarrest evident niet aan de voorwaarden die de Hoge Raad daaraan stelt. Het gaat hier bijvoorbeeld niet om het slechts verbeteren van een rekenfout bij de toewijzing van de vordering benadeelde partij, iets dat zich wel voor herstel zou lenen.5.De herstelbeslissing van het hof is in wezen een aanvulling op zijn oorspronkelijk gewezen arrest waarin geheel nieuwe beslissingen zijn opgenomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen. Om evidente fouten of misslagen, waarvoor de Hoge Raad in zijn jurisprudentie ruimte heeft gegeven aan de feitenrechter om die eigenhandig te herstellen, gaat het in deze zaak dus niet.
3.2.
In de tweede plaats kan het de verdachte niet verweten worden dat hij geen cassatie heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke arrest dat zeven maanden voor het herstelarrest is gewezen. In dat geval zou de ontoelaatbare herstelbeschikking in cassatie nog aan de orde kunnen komen (zie hierna onder 3.3.). De niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen de ontoelaatbare herstelbeslissing van het hof betekent in de onderhavige zaak in feite dat aan de verdachte een rechtsmiddel tegen de beslissing van het hof op de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is ontnomen.6.
3.3.
Bemelmans, de Graaf en Moerman bespreken in een recent overzichtsartikel in Delikt en Delinkwent onder andere de vraag wat de juridische status is van ontoelaatbare herstelbeslissingen zoals de onderhavige.7.Wanneer wel cassatie is ingesteld tegen de oorspronkelijke beslissing, laat de Hoge Raad de ontoelaatbare herstelbeslissing ‘buiten beschouwing’, maar overweegt niet dat deze nietig is.8.Ook worden zij niet vernietigd. Dat houdt wellicht verband met het feit dat de ontoelaatbare beslissing niet wordt beschouwd als onderdeel van de oorspronkelijke beslissing, terwijl tegen de herstelbeslissing zelf geen rechtsmiddel openstaat. Het is dan aan het OM, en sinds 1 januari 2020 aan het ministerie van Justitie en Veiligheid9., om de door de Hoge Raad buiten beschouwing gelaten beslissing niet bij de tenuitvoerlegging te betrekken en dus niet te executeren.
3.4.
In beginsel zal de ontoelaatbare herstelbeslissing echter niet ophouden te bestaan. Naar vaste rechtspraak kunnen onjuiste rechterlijke beslissingen immers alleen worden geredresseerd door de aanwending van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt dit mee en het geldt ook indien tegen de beslissing geen rechtsmiddel open staat. Dat betekent dus dat ook rechterlijke beslissingen die een fout bevatten geldig zijn zolang deze niet door middel van een rechtsmiddel opzij zijn gezet. Deze kunnen (en moeten) in beginsel dus ook ten uitvoer worden gelegd.10.
Voorstellen bij de modernisering van strafvordering
3.5.
Voor de onderhavige problematiek wordt in het moderniseringstraject strafvordering (gedeeltelijk) een oplossing geboden.11.In de voorstellen wordt voor feitenrechters niet alleen een wettelijke grondslag gegeven om een vonnis of arrest12.te verbeteren (art. 4.3.7.1) maar ook om aan te vullen (art. 4.3.7.2). Zo kan ingevolge het voorgestelde art. 4.3.7.2 de rechter het vonnis aanvullen indien en voor zover de rechter heeft verzuimd te beslissen op een vordering van de officier van justitie of op de vordering van de benadeelde partij, althans op een onderdeel daarvan. De rechtbank vult haar vonnis volgens de moderniseringsvoorstellen overigens uitsluitend aan op initiatief van de procesdeelnemer wiens vordering het betreft. In bepaalde gevallen is het mogelijk (verontschuldigbaar tardief) rechtsmiddelen in te stellen, ook als het slechts gaat om verbeteren.13.De memorie van toelichting meldt in dit verband: ‘’Als enkel beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een herstelarrest dat een niet toegelaten wijziging in het eerder gewezen arrest wil aanbrengen, zal dat er toe leiden dat enkel het herstelarrest wordt vernietigd.’’14.
Of tegen de herstelbeslissing een rechtsmiddel openstaat is dus afhankelijk van de vraag of de grenzen van de bevoegdheid zijn overschreden. De inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de verbetering valt daarmee samen met de beoordeling van de ontvankelijkheid van dat beroep.15.Ook voorziet het voorstel niet echt in een aanvang van de beroepstermijn, waarbij de mogelijkheid openblijft dat een belanghebbende niet (tijdig) van de beslissing in het herstelvonnis of -arrest op de hoogte raakt.16.
Rechtsmiddelenverbod voor ontoelaatbare herstelbeslissingen doorbreken?
3.6.
Omdat het hiervoor gaat om mogelijke toekomstige wetgeving, kan daarop door de Hoge Raad in deze zaak niet worden geanticipeerd. Hoewel de steller van het middel niet pleit voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, wil hierover toch nog kort het volgende opmerken.
3.7.
In het civiele recht zijn op het rechtsmiddelenverbod wel eens uitzonderingen aanvaard.17.Dergelijke uitzonderingen worden gemaakt als bij de voorbereiding van de rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen of eisen van goede procesorde zijn veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Het gaat daarbij met name om het beginsel van hoor en wederhoor.
3.8.
In dat verband wijs ik erop dat blijkens de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting gehechte pleitnota de verdediging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel is gehoord en zij haar standpunt naar voren heeft kunnen brengen. Dus het beginsel van hoor en wederhoor is in casu niet geschonden. Het gaat er eerder om dat aan de verdachte een rechtsmiddel is onthouden tegen de beslissing van het hof ten aanzien van de te vergoeden schade aan de benadeelde partijen en de door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Of dat voldoende is voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod waag ik te betwijfelen, met name omdat een remedie ook gevonden kan worden in de tenuitvoerleggingspraktijk, zoals hierna nog zal worden besproken.
Coulant omgaan met termijnoverschrijding bij het instellen van cassatieberoep
Wat wel een optie zou zijn in gevallen als de onderhavige, is dat er coulant wordt omgegaan met een termijnoverschrijding voor het instellen van (cassatie)beroep tegen de oorspronkelijke beslissing. De Memorie van Toelichting bij boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering signaleert dat het onrechtvaardig kan uitpakken indien een procesdeelnemer na het verstrijken van de beroepstermijn wordt geconfronteerd met een gewijzigde inhoud van de beslissing die een verslechtering van zijn positie oplevert. Het zou dan, aldus de toelichting, ‘onbillijk’ zijn deze procesdeelnemer, die door toedoen van de rechter verontschuldigbaar heeft gedwaald, het tegen de aanvankelijke beslissing openstaande rechtsmiddel te ontzeggen. De toelichting houdt daarom in dat “denkbaar is (…) dat een termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep tegen het aanvankelijke vonnis niet aan de procespartij wordt tegengeworpen die door de rechter die dat vonnis wees op een fout in dat vonnis is geattendeerd”.18.In de onderhavige zaak is echter geen cassatieberoep ingesteld tegen het oorspronkelijke arrest, ook niet na kennisneming van het herstelarrest, zodat deze optie hier niet aan de orde is.
Buiten werking laten van de ontoelaatbare herstelbeslissing in de tenuitvoerleggingspraktijk
3.9.
In de onderhavige zaak ligt het meest voor de hand dat de verdachte een beroep doet op de executerende instantie om het herstelarrest, in dit geval de schadevergoedingsmaatregelen19.(vervangende hechtenis) niet ten uitvoer te leggen. Als het gaat om een ontoelaatbare herstelbeslissing mag ervan uit worden gegaan dat geen enkel redelijk handelend lid van het openbaar ministerie in dit geval tot executie zou overgaan.
3.10.
Mocht dat geen soelaas bieden dan kan de verdachte bij de civiele rechter opkomen tegen de executie van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij of de schadevergoedingsmaatregel. Het betoog van de verdachte zou dan – met de jurisprudentie van de Hoge Raad in de hand – kunnen inhouden dat de herstelbeslissing van het hof ontoelaatbaar is en dat de tenuitvoerlegging daarvan onrechtmatig is.
Mogelijke vingerwijzing door de Hoge Raad?
3.11.
Waar het de verdachte in dit soort gevallen om te doen is, is duidelijkheid te verkrijgen over de status van het herstelarrest. Ook al komt de Hoge Raad in de gevallen waarin de verdachte wel cassatie heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke arrest, strikt genomen niet toe aan een beoordeling van de herstelbeslissing omdat deze ‘buiten beschouwing’ wordt gelaten, in feite wordt de (on)toelaatbaarheid van de herstelbeslissing wel getoetst. Door te oordelen dat deze buiten beschouwing moet worden gelaten geeft de Hoge Raad een vingerwijzing aan de tenuitvoerleggingspraktijk. Zolang niet is voorzien in een rechtsmiddel tegen ontoelaatbare herstelbeslissingen lijkt mij dit ook de enige juiste weg, al wordt daardoor de achterliggende gedachte van het rechtsmiddelenverbod – een snel en eenvoudig herstel van een evident kenbare fout – wellicht mee ondermijnd.
3.12.
In het onderhavige geval zou het mijns inziens de meest koninklijke weg zijn dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn herstelbeslissing, nu deze evident in strijd is met het recht, door een nieuwe herstelbeslissing intrekt. Een dergelijke vingerwijzing zou de Hoge Raad in een overweging ten overvloede kunnen geven.
En de benadeelde partij?
3.13.
Ik besef heel goed dat al deze mogelijke oplossingen op hun beurt een ongelukkige uitkomst zijn voor de benadeelde partijen die in onderhavig geval na de herstelbeslissing menen dat hun vorderingen zijn toegewezen en dus kunnen worden geïnd dan wel dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden geëxecuteerd. Wanneer de herstelbeslissing of de tenuitvoerlegging daarvan van de baan is, kan deze mijns inziens echter worden gelijkgesteld met een niet-ontvankelijkverklaring van de vordering. Troost kan dan gevonden worden in de mogelijkheid die de benadeelde partijen hebben om hun vorderingen alsnog voor de burgerlijke rechter te brengen.20.
4. Conclusie
4.1.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep waarbij de Hoge Raad – in een overweging ten overvloede – zal bepalen dat het herstelarrest van 29 augustus 2018 buiten beschouwing moet worden gelaten of aan het hof Arnhem-Leeuwarden in overweging geeft het op 29 augustus 2018 gewezen herstelarrest door middel van een nieuw herstelarrest in te trekken, of een andere aanbeveling zal doen die de Hoge Raad gepast acht.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2020
HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8778, NJ 2012/249 m.nt Borgers; HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490, m.nt. Borgers.
HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248; HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490, m.nt. Borgers.
Daarbij merk ik op dat als het cassatieberoep zou worden aangemerkt als gericht tegen de oorspronkelijke beslissing, dit beroep ook niet-ontvankelijk is omdat het dan te laat zou zijn ingesteld.
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968; HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:251.
Datzelfde geldt overigens tot op zekere hoogte ook voor de benadeelde partij, maar die heeft wat betreft de mogelijkheden tot cassatie toch al een minder sterkere positie. Zo bestaat er voor de benadeelde partij geen zelfstandige beroepsmogelijkheid indien het OM en de verdachte niet in cassatie gaan, HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1277 en HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7011, NJ 2003/557.
J.H.B. Bemelmans, F.C.W. de Graaf & E.M. Moerman, Herstelbeslissingen van de feitenrechter wettelijk geregeld: een verbetering? DD 2019/54.
HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248 m.nt. Borgers.
Met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB Stb 2017,82) per 1 januari 2020 ligt de verantwoordelijkheid voor de executie bij de minister van Justitie en Veiligheid en is de coörrdinatietaak hiervan ondergebracht bij het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executie (AICE).
Vgl. art. 553 (oud) Sv en art. 6:1:1 Sv. Zie ook Conclusie AG Langemeijer voor HR 27 februari 2015, ECLI:NL:PHR:2014:2354, onder 2.4.
Zie het ‘concept Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, Berechting’, geraadpleegd via rijksoverheid.nl. En vgl. Kamerstukken II 2015/16, 29279, 278, p. 86.
Zie de schakelbepaling van artikel 5.4.4.1 Sv voor de berechting in hoger beroep.
Zie o.a. Memorie van toelichting bij Boek 4, te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/12/05/memorie-van-toelichting-vaststellingswet-boek-4-van-het-nieuwe-wetboek-van-strafvordering-berechting, p. 106.
Memorie van toelichting bij boek 4, p. 107.
Zie Bemelmans c.s., a.w. die in dit verband verwijzen naar de kritiek die Van Dorst hierop heeft vanwege de ‘uitholling’ van het uitgangspunt dat tegen de verbeteringsbeslissing geen rechtsmiddel openstaat; A.J.A van Dorst, ‘Cassatie in het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, Platform Modernisering Strafvordering 2018, par. 4.1.
Zie Bemelmans c.s., a.w. die er in voetnoot 83 op wijzen dat het (concept)wetsvoorstel niet voorschrijft dat de verbetering op enig moment alsnog moet worden betekend. Hierdoor lijkt zich de situatie te kunnen voordoen dat een onherroepelijk geworden vonnis een (langdurig) niet-onherroepelijke verbetering bevat waarvoor ook geen betekeningsplicht bestaat.
Zie bijv. HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986/242, m.nt. L. Wichers Hoeth, W.H. Heemskerk (Enka/Dupont); HR 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1280, NJ 1994/742, m.nt. H.J. Snijders; HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607; HR 15 april 2011, NJ 2011/177 (DHL St. Maarten/X.); HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7255 en HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2760.
Vgl. memorie van toelichting bij Boek 4, p. 106: ‘Vanzelfsprekend kan het herstelvonnis door het gerechtshof wel betrokken worden bij de behandeling van het hoger beroep dat tegen het aanvankelijke, later verbeterde vonnis kan zijn ingesteld.’
Als de civiele vordering waarmee de benadeelde partij zich in het geding over de strafzaak heeft gevoegd geheel of gedeeltelijk is toegewezen, dient deze immers zelf voor inning zorg te dragen (art. 554 (oud) Sv en art. 366b Sv). De benodigde executoriale titel bekomt de benadeelde partij doordat haar ambtshalve een kosteloos afschrift van het vonnis of arrest wordt verstrekt. De wijze van executie is voorzien in het (Tweede Boek van het) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Vgl. voor het geval de beslissing nog niet van de baan is ook conclusie AG Aben voor HR 2 juli 2019, ECLI:NL:PHR:2019:476 onder 18 en HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9031.
Beroepschrift 20‑05‑2019
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: 19/01188
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [verzoeker], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend herstelarrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle uitgesproken op 29 augustus 2018.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 359, 415 Sv, 17 IVBPR geschonden doordien het hof ten vervolge op zijn arrest van 26 januari 2018 ruim 7 (zeven) maanden later op 29 augustus 2018 een herstelarrest heeft gewezen, waartegen cassatieberoep is ingesteld, zulks ten onrechte aangezien geen sprake is van een onmiddellijk kenbare fout in het oorspronkelijk arrest, waartegen geen cassatieberoep is ingesteld, en/of de gemaakte kennelijke fout zich niet voor eenvoudig herstel leent en last but not least voor het wijzen van een hersteluitspraak mede uit oogpunt van art. 14 lid 7 IVBPR een temporele beperking heeft te gelden, welke beperking na een tijdsverloop van 7 (zeven) maanden overschreden moet worden geacht. 's‑Hofs herstelarrest kan mitsdien net in stand blijven.
Toelichting
1.
Bij arrest d.d. 26 januari 2018 werd verzoeker door het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden wegens bedreiging meermalen gepleegd, mishandeling en belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met een gebiedsverbod voor de duur van 3 jaren, welk verbod dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
2.
Bij arrest van 29 augustus 2018 wees het hof een herstel-arrest. Het hof had geconstateerd dat in het op 26 januari 2018 gewezen arrest abusievelijk geen beslissing was genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Dit betreft volgens het hof een omissie die zich leent voor eenvoudig herstel. In het arrest van 29 augustus 2018 is één en ander hersteld door toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1](/[benadeelde partij 1]) voor een bedrag van € 1.217,86 terzake van materiele schade en € 750,-- immateriële schade. Ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] werd toegewezen voor een bedrag van € 600,-- immateriële schade.
3.
Het wijzen van een herstelarrest is in de rechtspraak aanvaard. Maar wel onder een aantal restricties. Een overzicht van deze restricties is terug te vinden in o.a. de annotatie van Borgers onder HR 10 januari 2012 Ecli:NL:HR:2012:BT8778, NJ 2012/249.
4.
Anders dan het hof meent betreft het oordeel c.q. de toewijzing van een vordering van de benadeelde partij, in het bijzonder een vordering met betrekking tot de immateriële schade, geen onmiddellijk kenbare fout, die zich leent voor eenvoudig herstel. Dat blijkt al uit het feit dat de wetgever in art. 361 lid 3 Sv de mogelijkheid heeft geschapen dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet- ontvankelijk verklaard kan worden indien deze naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij komt nog dat vooral de immateriële schadevergoeding, met name immateriële schade bij een belaging, een hoog betwistbaarheidsgehalte heeft. Blijkens de overgelegde pleitnotitie in hoger beroep heeft de raadsman van verzoeker het gevorderde en ook het toegewezen bedrag in eerste aanleg aan immateriële schade niet in verhouding met de gebeurtenissen en de situatie genoemd, terwijl ook de immateriële schade van [benadeelde partij 2] onvoldoende onderbouwd werd geacht en uitvoerig betwist is. Van een onmiddellijk kenbare fout en/of eenvoudig herstel is dan ook onder deze omstandigheden geen sprake. Temeer nu het 7 maanden heeft geduurd voordat ze achter de fout kwamen.
5.
Voor het hanteren van een herstelarrest moet een temporele beperking gelden. (Zie Borgers o.c.). Het niet toewijzen van de vorderingen van de benadeelde partijen creëert voor verzoeker immers een ‘verworven recht’, dat beschermd is door het bepaalde in art. 14 lid 7 IVBPR luidend:
‘No one shall be liable to be tried or punished again for an offence for which he has already been finally convicted or acquitted in accordance with the law and penal procedure of each country.’
6.
Weliswaar heeft de regering in een voorbehoud deze bepaling alleen aanvaard voor zover daaruit geen verdere verplichtingen voortvloeien dan zijn neergelegd in art. 18 Sr maar dat doet geen afbreuk aan het voorgaande omdat ook in het herstelarrest sprake is van hetzelfde feit, te weten de mishandeling en de belaging en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij valt onder ‘punished again’. Na een aantal maanden volgend op het arrest van 26 januari 2018 is voorts bij verzoeker het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij geen (immateriële) schadevergoeding verschuldigd is. Het herstelarrest levert dus een schending van dit vertrouwensbeginsel op.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 20 mei 2019
mr G. Spong