Waarde en erfrecht
Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.8.3.2:5.8.3.2 De toerekening bij een legaat als bedoeld in art. 4:74 BW
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.8.3.2
5.8.3.2 De toerekening bij een legaat als bedoeld in art. 4:74 BW
Documentgegevens:
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS619212:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In art. 4:74 BW is de wetgever de ondernemer te hulp geschoten die de financiering van zijn opvolging door middel van – onder meer – in termijnen opeisbare geldlegaten regelt.1 Geldlegaten die later dan zes maanden na erflaters overlijden opeisbaar zijn, worden bij verwerping daarvan in beginsel niet toegerekend op de legitieme portie (art. 4:73 lid 1 letter c BW). Een eventueel waardedrukkend effect van de uitgestelde opeisbaarheid op de waarde van het legaat is dan ook niet ‘im Frage’. Voegt de erflater aan een dergelijk – in termijnen opeisbaar – geldlegaat de ‘sacrale’ bewoordingen toe dat ‘zonder deze beschikking de voortzetting van het beroep of bedrijf van de erflater in ernstige mate zou worden bemoeilijkt’, dan wordt bij verwerping daarvan de contante waarde van dit legaat wel op de legitieme portie toegerekend. Het eventuele facilierende karakter van art. 4:74 BW is mijns inziens niet gelegen in het feit dat bij verwerping – slechts – de contante waarde van het ‘opvolgingslegaat’ in mindering op de legitieme komt. Zou de legitimaris dit legaat namelijk niet hebben verworpen, wordt naar mijn mening eveneens de contante waarde van het geldlegaat voor de toerekening (art. 4:71 BW) in aanmerking genomen (zie paragraaf 8.3.1).
De wetgever lichtte de redactie van art. 4:74 lid 1 BW als volgt toe:
‘Duidelijkheidshalve (cursivering, WB) is in lid 1 uitgedrukt dat het de contante waarde der in de door de erflater aangegeven termijnen te betalen geldsom is, die de legitimaris op zijn legitieme portie wordt toegerekend. Anders gezegd, de termijnen zijn te beschouwen als aflossing en rente, naar een redelijke rentevoet, van het op de legitieme portie toe te rekenen bedrag.’2
Een bedrijfsopvolging wordt met de inzet van art. 4:74 BW mijns inziens derhalve niet ondersteund door de toerekening van de contante waarde van het geldlegaat op de legitieme portie, maar door het feit dat toerekening plaatsvindt als uitzondering op art. 4:73 lid 1 letter c BW. De vermelding dat de contante waarde wordt toegerekend, dient de duidelijkheid zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis. Het is niet anders dan bij de toerekening van art. 4:71 BW.
Voorts blijkt uit het citaat dat het opvolgingslegaat contant gemaakt moet worden met inachtneming van een redelijke rentevoet. Mijns inziens is dat werk voor bijvoorbeeld actuarissen, die immers op basis van deze aanwijzing een geobjectiveerde contante waarde van het opvolgingslegaat kunnen bepalen, hetgeen – opnieuw – past binnen de legitiemeregeling.